De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermdInleidingIn elke gemeenschap zal ieder individu op elk moment waarop hij mondeling in contact treedt met andere leden van die gemeenschap verschillende keuzen moeten doen, die zijn taalgebruik op dat moment zullen bepalen. Welke keuzen hij doet, hangt af van diverse situationele factoren, zoals:
Bij veeltaligen is de eerste keus die gedaan moet worden de taalkeuze, | ||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||
de keuze van de taal die op een bepaald moment gesproken zal worden. Daarnaast zal een spreker moeten besluiten welke toon hij zal aanslaan en zijn taalgebruik verder aan de gesprekssituatie van dat moment moeten aanpassen op een zodanige wijze dat hij een passende stijl (formeel of informeel) en een passend register (de terminologie die bij een bepaalde situatie pastGa naar eindnoot2) zal moeten kiezen.
In deze scriptie staat de taalkeuze centraal (niet de mate waarin de spreker de op een bepaald moment door hem gesproken taal beheerst) en zal nagegaan worden òf en in hoeverre een bepaalde taalkeuze gezien kan worden als meter van de intimiteitsrelatie tussen veeltaligen. Hiertoe heb ik maandenlang verschillende mensen die tenminste twee van de in Suriname gesproken talen spreken, in diverse situaties geobserveerd en/of tot hen gesproken en daarnaast 50 mensen geïnterviewd. De groep die ik geïnterviewd heb, is samengesteld uit dezelfde bevolkingsgroepen als de geobserveerde groep en bestaat uit creolenGa naar eindnoot3, Hindoestanen, Javanen, Bosnegers en Chinezen, mannen en vrouwen, zoveel mogelijk uit verschillende sociaal-economische klassen, die al dan niet buitenshuis werken en van wie aangenomen mag worden dat ze al (enigszins) in de maatschappij zijn ingepast (hun leeftijden variëren van ±25 tot ±50 jaar), waardoor hun taalgebruik al min of meer gestabiliseerd is. Het gaat mij dus in de eerste plaats om het ongemarkeerdeGa naar eindnoot4 taalgebruik dat zich uit in de keuze van een bepaalde taal op een bepaald moment. Zowel de ondervraagden (van wie ik een groot deel ook in andere taalhandelingssituaties dan die van het interview kon gadeslaan) als de andere personen die ik geobserveerd heb, wonen in Paramaribo en omgeving. | ||||||||||
1 De resultaten van de observaties | ||||||||||
1.1 De taalkeuze binnen de creoolse bevolkingsgroepHoewel ik me bij mijn observaties niet beperkt heb tot personen in de leeftijdgroep die ik voor de interviews heb gekozen, zal ik me in deze scriptie toch voornamelijk met dezelfde leeftijdsgroep bezighouden, zodat er een zekere parallellie bestaat tussen de observaties en de interviews. Andere leeftijdsgroepen zullen wel bij het onderzoek betrokken worden voor zover ze de taalkeuze van de eerder genoemde groep beïnvloeden of hun taalgebruik markante afwijkingen ten opzichte van deze groep vertoont.
Uit mijn observaties is gebleken dat de creolen in de leeftijdsgroep van ±25 tot ±50 jaar uit de hoogste sociaal-economische klasse en uit de middenklasse tegen hun echtgenoot/echtgenote voornamelijk Nederlands spreken en dat men in de laagste sociaal-economische | ||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||
klasse duidelijk twee groepen kan onderscheiden, waarvan de ene overwegend Nederlands spreekt en de andere overwegend Sranan. Dit verschil hangt blijkbaar niet samen met de inkomensklasse, maar schijnt eerder in verband te staan met:
Het schijnt nl. dat iemand die op het werk veel Sranan praat, daar thuis automatisch mee doorgaat, tenzij hij er speciaal op let dat hij zich thuis voornamelijk van het Nederlands bedient (al dan niet onder invloed van de huwelijkspartner), hetgeen kan samenhangen met de aspiraties die zo iemand t.a.v. zijn gezin heeft. Hoe hoger de aspiraties, hoe eerder men ertoe geneigd zal zijn het gebruik van het Nederlands te laten overwegen in huiselijke gesprekken. Het Nederlands heeft nl. nog steeds, vooral in deze groepen, veel prestige en wordt gezien als de taal van de sociale vooruitgang, wat het in de praktijk ook meestal is. Welke taal men tegen zijn echtgenoot of echtgenote spreekt, hangt natuurlijk behalve van het soort werk dat men verricht en/of de sociale aspiraties die men koestert van de taal af die men vroeger thuis steeds gesproken heeft. Het is een bekend feit dat veel kinderen van creoolse ouders vroeger (en in een groot aantal creoolse gezinnen is dat ook nu nog zo) geen Sranan tegen hun ouders en grootouders spraken of mochten spreken, zelfs al drukten dezen zich nog zo gebrekkig of soms helemaal niet in het Nederlands uit. (Dit hangt ook samen met de reeds eerder besproken aspiraties.) Dat kinderen Nederlands spreken tegen hun ouders is in de meeste gevallen dus een kwestie van traditie. Nederlands spreken is echter voor de meeste creolen ook (vanwege het prestige van deze taal) een manier om respect voor degene tot wie men spreekt, uit te drukken. Bijna alle geïnterviewde creolen die thuis Nederlands tegen hun kinderen praten, zouden het ‘ongepast’ - het is opmerkelijk hoeveel geïnterviewden juist dit woord gebruikten - vinden als hun kinderen zich in het Sranan tot hen zouden richten, wat niet wil zeggen dat deze ouders zich niet af en toe het gebruik van een SurinaamseGa naar eindnoot* uitdrukking tegen hun kinderen ‘veroorloven’, hetgeen in de meeste gevallen opgevat moet worden als een grapje of als een teken van jovialiteit.
Het verschijnsel dat creolen in huiselijke kring overwegend Sranan spreken, zelfs tegen de kinderen, duidt in de meeste gevallen erop dat de desbetreffende gezinnen tot de laagste sociaal-economische klasse gerekend kunnen worden. Doet dit verschijnsel zich bij de middenklasse voor, dan blijkt vaak dat tenminste een van de ouders van huis uit tot de laagste sociaal-economische klasse behoorde. | ||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||
In gezinnen waar de ouders overwegend Sranan tegen elkaar praten en Nederlands tegen de kinderen, komt het vaak voor dat de eersten geleidelijk aan, wanneer de kinderen volwassen worden, meer Sranan tegen hen praten dan voorheen. Binnen dergelijke gezinnen is het Sranan dus de taal die de afstand tussen de sprekers verkleint. Het Sranan is in veel gezinnen uit de lagere sociaal-economische klassen, de taal waarin men zich het eerst uit als men sterk geëmotioneerd is (vaak zelfs tegen de kinderen tot wie men gewoonlijk Nederlands spreekt). Het Sranan blijkt in de loop der jaren voor personen uit de hogere sociaal-economische klassen een specifieke gevoelswaarde te hebben verkregen: het is een echte mannentaal geworden, een taal voor mannen onderling, ook bij de andere bevolkingsgroepen. Hoewel veel mannen in deze milieus tijdens informele gesprekken met andere mannen hun Nederlands doorspekken met Sranan, wordt het gebruik van de laatste taal tegen vrouwen uit hetzelfde milieu beperkt tot hoogstens zo nu en dan een Surinaamse uitdrukking en relatief kleine delen van gesprekken. Bij officiële gelegenheden spreken creolen over het algemeen Nederlands. | ||||||||||
1.2 De taalkeuze binnen de Hindoestaanse bevolkingsgroepHet is mij gebleken dat er door Hindoestanen onderling nog tamelijk veel HindoestaansGa naar eindnoot** wordt gesproken, ook tussen ouders en kinderen. Wel is de tendens te bespeuren dat in de hogere sociaal-economische klassen in Paramaribo en omgeving het dagelijks gebruik van het Sarnami Hindustani tussen ouders en kinderen afneemt t.g.v. het Nederlands, vooral in gezinnen die niet alleen door economische macht, maar ook qua intellectuele ontwikkeling tot de hogere klassen zijn gaan behoren. In zulke gezinnen praten de ouders vaak bewust uitsluitend Nederlands tegen hun kinderen om zodoende te voorkomen dat dezen op school voor taalproblemen gesteld worden. De kinderen tegen wie de ouders thuis volstrekt geen Hindoestaans spreken en die deze taal ook niet van anderen leren, maken zich gewoonlijk wel, a.h.w. spelenderwijs, het Sranan eigen. (Het is bekend dat het gebruik van Sranan onder de schoolgaande jeugd steeds meer toeneemt.) Als deze kinderen volwassen zijn, ervaren sommigen het als een groot gemis dat ze de taal van hun eigen rasgenoten niet of nauwelijks kunnen verstaan, terwijl ze wel Nederlands en Sranan spreken. Er ontwaakt bij de volwassenen dan soms een zekere cultuurbewustheid die hen, indien hun ouders hen niet eerder naar een z.g. Hindi-school hadden gezonden, ertoe doet besluiten Hindi te gaan leren. Dit Hindi is echter meestal hoog-Hindi, dat duidelijk afwijkt | ||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||
van de dagelijkse omgangstaal, het Sarnami Hindustani, en dat gewoonlijk alleen bij formele gelegenheden wordt gebruikt. Zo iemand zal dus in het dagelijkse leven gewoontegetrouw Nederlands blijven spreken en zijn kinderen zullen waarschijnlijk helemaal geen Hindoestaans meer (willen) leren. Hoewel in veel gezinnen uit de hoogste sociaal-economische klasse en uit de middenstand het dagelijks gebruik van het Sarnami Hindustani tussen ouders en kinderen dus aan het verdwijnen is, leren de kinderen toch in de meeste gevallen deze taal spreken (vaak door een min of meer geregeld contact met grootouders e.a.), terwijl een deel van de middenstand en vrijwel iedereen van de laagste sociaal-economische klasse thuis nog dagelijks Hindoestaans spreekt.
In welke taal een Hindoestaan een andere hem onbekende Hindoestaan aanspreekt, hangt af van verschillende factoren, zoals de leeftijd en het sociale prestige van de andere: oude mensen en mensen die te oordelen naar hun uiterlijk en/of het werk dat zij verrichten tot de laagste sociaal-economische klasse behoren, spreekt men meestal aan in het Hindoestaans, tenminste als men deze taal beheerst. Alle andere Hindoestanen spreekt men zoveel mogelijk in het Nederlands aan. Een Hindoestaan die zich niet aan deze regels houdt, doet dat meestal omdat hij het Nederlands zo slecht beheerst dat het hem aan durf ontbreekt deze taal te gebruiken. Zo iemand behoort gewoonlijk tot de laagste sociaal-economische klasse en praat tegen elke andere Hindoestaan bij voorkeur Hindoestaans. Bij formele gelegenheden (m.u.v. typisch Hindoestaanse plechtigheden, waar in de regel hoog-Hindi wordt gesproken) spreekt de Hindoestaan, evenals de creool, als hij slechts enigszins daartoe in staat is, Nederlands. | ||||||||||
1.3 De taalkeuze binnen de Javaanse bevolkingsgroepDat Javanen, ook in Paramaribo en omgeving, vaak bij elkaar wonen (b.v. in de Cultuurtuin, op Blauwgrond en in de omgeving van Weg naar zee) vormt enigszins een tegenwicht voor het feit dat de Javaan niet, zoals de Hindoestanen veel culturele impulsen uit zijn land van herkomst krijgt, waardoor de positie van het Javaans in Suriname ondersteund zou kunnen worden. Er is b.v. slechts één Javaanse bioscoop in Paramaribo (waar overwegend Amerikaanse films worden vertoond) en in de Javaanse films die men er kan zien, wordt overwegend Maleis (Bahasa Indonesia) gesproken, terwijl in Suriname voornamelijk laag-Javaans wordt gesproken. Hoewel er toch nog betrekkelijk veel Javaans in Paramaribo en omgeving wordt gesproken, gaat de kwaliteit ervan, zoals verschillende | ||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||
sprekers mij, ook buiten de interviews, verzekerden, dermate achteruit dat verscheidene Javaanse jongeren het Sranan beter beheersen dan het Javaans. In de middenklasse, waarvan de leden meestal niet wonen binnen de typisch Javaanse woonkernen in Paramaribo en omstreken en dus door hun directe omgeving niet worden gestimuleerd tot het gebruik van deze taal, wordt er in huiselijke kring steeds minder Javaans gesproken, zelfs als men deze taal tamelijk goed beheerst. Dit staat o.m. in verband met het prestige van deze taal voor de sprekers. Het is mij gebleken dat veel Javanen deze taal zeer laag waarderen. (Waarschijnlijk zou dat anders geweest zijn als ze Maleis of hoog-Javaans spraken.) Door deze twee oorzaken wordt het Javaans langzamerhand uit de middenklasse verdrongen. Tegen de kinderen wordt in deze milieus overwegend Nederlands gesproken om hun taalbeheersing en daardoor hun schoolprestaties gunstig te beïnvloeden. Dat het gebruik van het Javaans zal afnemen al naargelang gezinnen erin slagen zich een plaats in een hogere sociaal-economische klasse te verwerven, is dus te voorspellen.
De jongeren zijn in het algemeen weinig geïnteresseerd in hetgeen de Javaanse cultuur hun hier nog te bieden heeft; ze doen nog wel mee aan typisch Javaanse feesten, maar deze verworden voor hen steeds meer tot uitsluitend uiterlijkheden en dit heeft weer invloed op de waardering van de eigen taal. Het spreken van Sranan, neemt steeds meer toe onder de jonge Javanen in Paramaribo en omgeving. Een invloed die remmend werkt op dit z.g. creoliseringsproces is de eerbied die men verschuldigd is aan oudere personen en die men tot uitdrukking brengt door tot dezen, zo goed en zo kwaad als het kan, Javaans te spreken. Door deze ontwikkelingen zullen er waarschijnlijk in de toekomst twee groepen Javanen te onderscheiden zijn: de z.g. echte, die nog dagelijks Javaans spreken (en die hoofdzakelijk te vinden zullen zijn in de laagste sociaal-economische klasse), en de Javanen die zich geen Javanen meer voelen, door de andere groep ook niet als echte Javanen worden beschouwd en die zich in hun taal-gedrag weinig of niet zullen onderscheiden van de creoolse bevolkingsgroep, waarin zij op den duur zelfs zullen opgaan. (Dit is enigszins te vergelijken met de ontwikkeling bij de Surinaamse Chinezen). Voorlopig is het echter nog niet zo ver dat men van twee duidelijk onderscheiden groepen Javanen kan spreken. Er kan dan ook gesteld worden dat in Paramaribo en omgeving in de laagste sociaal-economische klasse nog overwegend en in de middenstand nog voor een groot deel Javaans wordt gesproken tussen ouders onderling en tussen ouders en kinderen. De kinderen praten echter wel steeds meer | ||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||
Sranan tegen elkaar en als ze jonge ouders hebben die zelf veel Srana spreken, ook wel tegen dezen. Bij formele, niet typisch Javaanse gelegenheden en tegen een andere vreemde Javaan zal over het algemeen Nederlands gesproken worden, tenzij de ander oud is, of als blijkt dat hij deze taal niet of onvoldoende beheerst (in welke gevallen men gewoonlijk Javaans tegen hem zal spreken). | ||||||||||
1.4 De taalkeuze binnen de BosnegerbevolkingsgroepHelaas ben ik niet in de gelegenheid geweest personen uit deze groep in zeer uiteenlopende situaties te observeren. Ik heb ze geobserveerd bij stands op de markt, in de Saramaccastraat in en nabij verschillende winkels, en verder (min of meer toevallig) op verschillende andere plaatsen in Paramaribo. Allen die ik heb geobserveerd, behoren tot de laagste sociaal-economische klasse, hetgeen niet vreemd is, aangezien er slechts weinigen tot hogere klassen behoren.Ga naar eindnoot5 Buiten de interviews heb ik alleen tot vrouwen gesproken: Saramaccaansen en Djuka-vrouwen. Het gaat mij in deze scriptie niet om verschillen tussen Djuka's en Saramaccaners maar om de taalkeuze van deze mensen als groep uit het binnenland. Deze groep is voor mij vooral interessant, omdat ze tamelijk snel in aantal toeneemt in Paramaribo en omgeving. Steeds als ik deze mensen tot elkaar hoorde praten, maakten zij gebruik van een van de in het bosland gesproken talen. Spreken Bosnegers overwegend Sranan tot elkaar, dan kan men er haast zeker van zijn dat de gesprekspartners elkaars moedertaal niet spreken. De Djuka's b.v. spreken tegen de Saramaccaners in de stad Sranan of Djuka, dat de Sramaccaners wel verstaan, terwijl de Saramaccaners, wier taal de Djuka's niet verstaan, in zo'n gesprekssituatie Sranan spreken. Door dagelijks contact met mensen die veel Nederlands spreken, zij het niet altijd tegen hen, verwerven sommige Bosnegers een zekere passieve beheersing van het Nederlands. (Dit merkt men wel eens bij dienstmeisjes, vooral als ze bij gezinnen werken waar er nog kleine kinderen in huis zijn.) Vaak spreken zulke mensen deze taal toch niet omdat ze zich daarvoor te onzeker voelen. Het is niet waarschijnlijk dat het taalgedrag van de Bosnegers uit de laagste sociaal-economische klasse op korte termijn zal veranderen, ook omdat ze haast allemaal regelmatig naar hun ‘kondre’ gaan, waardoor ze de familieband en daarmee ook bepaalde culturele tradities, dus ook taalconventies in familiekring en tegen andere stamgenoten, in stand houden. Men blijft binnen deze groep dus zoveel mogelijk zijn eigen taal spreken. Volgens de personen tot wie ik hierover ge- | ||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||
sproken heb, spreken de jongeren - hoewel het gebruik van het Nederlands onder de schoolgaande jeugd ook buiten de school toeneemt - thuis toch nog overwegend hun moedertaal. | ||||||||||
1.5 De taalkeuze binnen de Chinese bevolkinsggroepOm de taalkeuze van de Chinezen juist te kunnen beoordelen, moet men onderscheid maken tussen twee groepen, t.w. de in China geboren Chinezen en de Chinezen die hier geboren zijn. Nog veel Chinezen in Suriname spreken Hakka, een Zuid-Chinese taal van oorspronkelijk uit Noord-China afkomstige Chinezen. De meeste jonge Chinezen echter die zich nog steeds hier vestigen, spreken Mandarijns.
De in China geboren Chinezen spreken al heel gauw Sranan, doordat ze - ze zitten gewoonlijk in de handel - meestal dagelijks in contact komen met een publiek dat zich voornamelijk in het Sranan tot hen richt. Deze taal gebruiken zij slechts tegen Surinaamse Chinezen die geen Chinees spreken (en die meestal behoren tot de derde generatie in Suriname geboren Chinezen). Dat een Chinees helemaal geen Chinees spreekt, komt nog betrekkelijk zelden voor, aangezien de meeste (volbloed) Chinezen die hier wonen òf in China geboren zijn òf kinderen of kleinkinderen zijn van in China geborenen. Dat er tamelijk weinig in Suriname geboren Chinezen van de derde generatie zijn, komt o.a. doordat hele gezinnen zijn geëmigreerd, terwijl velen van degenen die hier gebleven zijn, zich vermengd hebben met andere bevolkingsgroepen.
De in China geboren Chinezen die in Suriname blijven wonen, spreken tegen alle Chinezen, dus ook tegen hun in Suriname geboren kinderen, Chinees. Van het Nederlands maken ze zelf vrijwel geen gebruik, hoewel ze deze taal vaak redelijk goed verstaan. De meesten van hun kinderen gaan zelf niet meer, zoals hun ouders, in de handel, maar kiezen een ander (meestal intellectueel) beroep. Ze spreken vaak hoofdzakelijk Nederlands tegen elkaar en Chinees spreken ze alleen nog tegen hun ouders, grootouders, ooms en tantes en andere in China geboren Chinezen. Trouwen ze met in Suriname geboren Chinezen, (meestal trouwen ze niet met in China geborenen, die in de regel hun vrouw uit China laten overkomen), dan zorgen ze er haast altijd voor dat hun kinderen ook Chinees spreken. (Sommige kinderen volgen 's middags zelfs een cursus Chinees.) In het dagelijkse leven spreken deze ouders en kinderen tegen elkaar echter overwegend Nederlands. Hun taalgedrag tegen andere Chinezen die ook Nederlands spreken, is te vergelijken met dat van de creolen uit overeenkomstige sociaal-economische klassen, gewoonlijk de hoogste | ||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||
sociaal-economische klasse en de middenklasse. Men kan verwachten dat de kinderen van deze tweede generatie Chinezen het Chinees niet of onvoldoende zullen beheersen, (zelfs als zij - wat vaak niet gebeurt - weer met Chinezen trouwen), doordat voor hen meestal de noodzaak om Chinees te spreken vervalt, aangezien hun ouders en grootouders Nederlands spreken (en hun overgrootouders vaak reeds gestorven zijn). Voor hun taalgedrag tegen andere Nederlands sprekende Chinezen geldt vanzelfsprekend hetzelfde als voor dat van hun ouders. Tegen andere Chinezen zullen ze (op enkele uitzonderingen na) genoodzaakt zijn Sranan te spreken. | ||||||||||
1.6 De taalkeuze in het taalverkeer tussen leden van verschillende bevolkingsgroepenIn het taalverkeer tussen leden van verschillende bevolkingsgroepen wordt er bij officiële gelegenheden in de regel Nederlands gesproken, tenzij door het gebruik van deze taal de communicatie tussen gesprekspartners ernstig belemmerd zou worden, doordat personen deze taal niet of onvoldoende beheersen, in welke gevallen er Sranan gesproken wordt.
Dat er geen zuivere diglossie meer in Suriname voorkomt, merkt men vooral op de kantoren. Ofschoon er nog overwegend Nederlands wordt gesproken neemt het gebruik van Sranan vooral onder het manlijk personeel langzamerhand toe. Het komt tegenwoordig ook wel voor dat chefs (die dat vroeger nooit zouden doen) af en toe Sranan spreken tegen ondergeschikten die het Nederlands onvoldoende beheersen. Doen ze dit bewust, dan schijnen allerlei motieven een rol te spelen, die meestal erop neerkomen dat ze van de andere partij iets verlangen, wat kan variëren van een bepaalde prestatie tot b.v. begrip voor een door hen getroffen onsympathieke maatregel. Sommigen schijnen precies te weten op welk moment ze in een gespannen (formele) situatie een zekere ontspanning kunnen brengen door het gebruik van Sranan juist op dat bepaalde moment. Een dergelijke beïnvloeding van personen door het overschakelen op Sranan is mogelijk doordat een hoger geplaatste door het gebruik van deze taal tegen een ondergeschikte een zekere kamerraadschap - die meestal niet reëel is - t.o.v. de laatste suggereert, waardoor deze zich laat (mis)leiden. (Vergelijk hiermee het manipuleren met de taal door leiders van politieke partijen.) Dat de kameraadschap t.o.v. de ondergeschikte vaak niet reëel is, blijkt hieruit, dat een chef in de meeste gevallen het omgekeerde, nl. dat een ondergeschikte die het Nederlands voldoende beheerst, zich in het Sranan tot hem zou richten, zou beschouwen als een teken van brutaliteit, of het op zijn minst vreemd zou vinden. Merkt men dus dat in een gesprek tussen twee creolen of | ||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||
personen van verschillende bevolkingsgroepen die Nederlands tegen elkaar spreken, steeds dezelfde gesprekspartner deze taal afwisselt met Sranan om duidelijk andere redenen dan het zich niet effectief in het Nederlands kunnen uitdrukken, dan kan men er haast zeker van zijn dat degene die zijn taalkeuze steeds afwisselt t.o.v. zijn gesprekspartner (tenminste in die bepaalde gesprekssituatie) in een hogere sociale positie verkeert of denkt te verkeren.
Het komt natuurlijk ook voor dat men om andere redenen dan uit respect voor de ander, Nederlands blijft spreken tegen iemand die van Nederlands overschakelt op Sranan. Eens was ik getuige van een meningsverschil tussen een baliebediende en een cliënte, waarin dit duidelijk tot uiting kwam. De cliënte, die eerst haar zaak in het Nederlands aan de baliebediende voorlegde, begon toen ze volgens haar niet de behandeling kreeg die haar toekwam, in een mengelmoes van Nederlands en Sranan op de baliebediende te schelden. (Over de functie van Sranan als emotionele uitlaatklep bij de lagere sociaal-economische klassen is reeds gesproken in paragraaf 11.) De baliebediende, die zichtbaar woedend was (en van wie ik toevallig wist dat ze zich in het dagelijks leven nogal vaak van het Sranan bediende), liet zich niet onbetuigd, maar bleef de cliënte uitsluitend in het Nederlands van repliek dienen, klaarblijkelijk met de bedoeling daar-door een zekere superioriteit te demonstreren t.o.v. ‘dat ordinaire wijf’, zoals ze de cliënte tegen enkele omstanders betitelde. Hieruit blijkt dat men het Sranan, zelfs als men er vaak gebruik van maakt, nog steeds laag waardeert. Waarom dan toch zoveel mannen in de hoogste sociaal-economische klasse deze taal onderling gebruiken? Zij hoeven zich niet meer te storen aan bepaalde (taal) conventies en scheppen zelf onderling nieuwe (taal)gedragscodes. Dit verschijnsel moet niet verward worden met het vele Sranan dat de meeste in Nederland wonende Surinamers spreken. Dit doen ze eerder om (zij het dan ook niet altijd bewust) blijk te geven van een zeker solidariteits-gevoel, dan om niet door Nederlanders verstaan te worden. Deze taal-loyaliteitGa naar eindnoot6 verdwijnt meestal binnen betrekkelijk korte tijd nadat deze mensen zich weer in Suriname gevestigd hebben, in die zin dat remigranten ongeveer hetzelfde taalgedragspatroon als voor hun vertrek gaan vertonen. Mensen die vroeger weinig of geen Sranan spraken, zullen dus niet opvallend meer Sranan spreken dan vroeger (en als ze dat al doen, wordt het meestal beperkt tot gesprekken met mensen tegen wie ze in Nederland ook veel Sranan spraken). Het komt natuurlijk ook voor dat mensen die vroeger overwegend Sranan spraken volkomen vernederlandst terugkeren. Tot nu toe schijnt geen van beide groepen remigranten de taalkeuze in Suriname duidelijk | ||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||
merkbaar beïnvloed te hebben.
Personen van verschillende bevolkingsgroepen uit de hogere sociaal-economische milieus die elkaar niet of nauwelijks kennen, spreken in niet officiële situaties meestal overwegend Nederlands tot elkaar. Behoort zowel de spreker als de hoorder tot de laagste sociaal-economische klasse, dan zal een niet officieel gesprek tussen mensen van verschillende bevolkingsgroepen die elkaar niet (goed) kennen, meestal in het Sranan gevoerd worden, al zou men het in het Nederlands begonnen zijn. Als personen van verschillende bevolkingsgroepen uit deze milieus in een soortgelijke situatie in contact treden met personen uit hogere sociaal-economische klassen, kan een gesprek zich op verschillende manieren ontwikkelen. Meestal passen personen uit hogere klassen hun taalgebruik aan personen uit de laagste klasse aan, in die zin dat eerstgenoemden indien zij Nederlands tegen laatstgenoemden praten, geneigd zijn zich in eenvoudige bewoordingen uit te drukken, of Sranan spreken indien zij merken of denken dat een gesprekspartner moeite heeft of zal hebben met het verstaan van Nederlands. Soms echter blijft een persoon uit een hogere klasse Nederlands spreken tegen iemand uit de laagste sociaal-economische klasse die deze taal blijkbaar wel verstaat, doch zich voornamelijk of uitsluitend van het Sranan bedient. Een dergelijk taalgedrag schijnt vaker bij vrouwen dan bij mannen uit de hogere klassen voor te komen.
In niet-officiële situaties spreken vrienden en goede kennissen van verschillende bevolkingsgroepen, uit de hoogste sociaal-economische klasse indien het mannen zijn, onderling Nederlands, vaak afgewisseld met Sranan; tegen vrouwen uit hetzelfde milieu, die meestal Nederlands spreken, spreken de mannen, ook als ze die vrouwen goed kennen, meestal overwegend Nederlands. De taalkeuze van vrienden en goede kennissen in niet-officiële gesprekssituaties binnen een gedeelte van de middenklasse komt min of meer overeen met die van de hoogste sociaal-economische klasse, terwijl de taalkeuze van het andere deel min of meer overeenkomt met die van de laagste klasse, waar overwegend Sranan gesproken wordt in het niet formele taal-verkeer tussen min of meer bevriende personen uit verschillende bevolkingsgroepen binnen de eigen sociaal-economische klasse. In het niet-officiële taalverkeer tussen vrienden en goede kennissen uit verschillende bevolkingsgroepen en uit verschillende sociaal-economische klassen is er een neiging tot nivelleren van taalkeuze-verschillen waar te nemen: gesprekspartners passen zich in hun taalkeuze zoveel mogelijk aan elkaar aan. Is de sociale afstand tussen deze personen erg groot, dan past gewoonlijk de gesprekspartner uit de hogere klas- | ||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||
se zijn taalkeuze aan die van de ander aan. | ||||||||||
1.7 Het verband tussen de taalkeuze en het gebruik van een bepaalde aanspreekvormHet enige verband dat er schijnt te bestaan tussen het gebruik van je en de keuze van een bepaalde taal is, dat men van de je-zegger (behalve als deze het kind is in een ouder-kindrelatie of in een daarmee vergelijkbare relatie tot een andere volwassene) eerder het gebruik van Sranan, als taal van gemeenzaamheid kan verwachten dan van de u-zegger. (Vergelijk hiermee het in bepaalde gesprekssituaties eenzijdige Sranan spreken van sommige meerderen tegenover hun ondergeschikten; zie paragraaf 1.6.) Iemand die een ander aanspreekt met u of een andere beleefdheidsvorm (zoals het bij de creolen die overwegend Sranan spreken gebruikelijke herhalen van de indirecte aanspreekvormen, oom, meneer, enz. i.p.v. het gebruiken van de directe aanspreekvorm, u), zal eerder geneigd zijn, als hij die taal slechts enigszins beheerst, Nederlands te spreken als hij kan kiezen tussen deze taal en Sranan. Dit is niet vreemd, aangezien het gebruik van u een zekere afstand schept en/of een uiting is van respect, hetgeen sprekers eerder tot uitdrukking kunnen laten komen door Nederlands te gebruiken dan Sranan, daar Nederlands, als officiële taal, meer prestige heeft.
Hoe is dan het tutoyeren van ouders door hun kinderen te rijmen met het vrijwel uitsluitend spreken van Nederlands door deze kinderen tegen hun ouders? Dit is vooral te verklaren uit de veranderde houding van ouders t.o.v. kinderen, waarbij de nadruk in de loop der jaren meer op kameraadschap tussen ouders en kinderen is komen te liggen dan, zoals vroeger vaak het geval was, op de autoriteit van ouders t.o.v. kinderen. Deze kameraadschap uit zich vanzelfsprekend eerder bínnen de taal die tussen ouders en kinderen van bepaalde milieus gebruikelijk is, dan in een complete verandering van taalkeus, zoals Sranan spreken in plaats van Nederlands. | ||||||||||
2 De interviews | ||||||||||
2.1 VerantwoordingIn de interviews heb ik in de eerste plaats geprobeerd de mensen over zichzelf aan het praten te krijgen, door ze niet het idee te geven dat ze alleen maar enkele vragen moesten beant-woorden. Hierdoor heb ik vaak meer informaties verkregen dan door het laten invullen van een enquêteformulier mogelijk zou zijn geweest. Verder heb ik, om de mensen niet af te schrikken, geen gebruik gemaakt van een taperecorder, maar aantekeningen gemaakt van relevante opmerkingen en antwoorden op mijn vragen. | ||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||
Naar het waarom van hun taalhandelen heb ik de geïnterviewden zo min mogelijk gevraagd, aangezien de meeste taalgebruikers zich bij een bepaalde taalkeuze voornamelijk door de traditie en hun intuïtie laten leiden. Het is dan ook voor de meeste mensen moeilijk hun taal-gedrag juist weer te geven. Ik ben echter, zoals reeds in de inleiding is opgemerkt, in de gelegenheid geweest een groot deel van de geïnterviewden ook in taalgebruikssituaties buiten het interview te observeren, waardoor ik in staat ben geweest bepaalde gegevens die zij mij verstrekt hadden aan hun werkelijk taalgedrag te toetsen.
De ondervraagde groep bestond uit:
De geïnterviewden is o.m. gevraagd
| ||||||||||
2.2 Globale resultaten van de interviewsDe geïnterviewden zijn verdeeld in groepen op grond van sexe en de sociaal-economische klasse waartoe zij gerekend kunnen worden. Uit de interviews is o.m. gebleken,
| ||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||
| ||||||||||
3 Een vergelijking van de resultaten der interviews met die van de observatiesVoor zover er geen bijzonderheden te vermelden zijn en de resultaten van de interviews niet afwijken van die der observaties (zie hoofdstuk 1) zal ik geen commentaar leveren. Bijzonderheden zullen vermeld en afwijkingen tussen de beide resultaten zullen verklaard worden in de paragrafen 3.1 tot en met 3.5. | ||||||||||
3.1 De creoolse groepEen van de geïnterviewden uit de hoogste sociaal-economische klasse sprak Sranan tegen zijn volbloed Chinese vader, toen die nog leefde, aangezien zijn vader slechts tegen andere Chinezen Chinees sprak en thuis tegen zijn creoolse vrouw en zijn kinderen Sranan. Tegen sommigen van zijn broers praat hij overwegend Nederlands en tegen de anderen, die zelf veel Sranan praten (volgens hem komt dat door hun werk), ongeveer even veel Sranan als Nederlands.
Een andere geïnterviewde uit dezelfde klasse praat, zelfs voor een man, opvallend veel Sranan tegen zijn broers, die zelf veel minder Sranan spreken dan hij. Ook tegen zijn neven praat hij voornamelijk Sranan. Zijn taalkeuze tegenover vrienden varieert, afhankelijk van de persoon tot wie hij spreekt, maar hij praat nog het liefst Sranan tegen ze en alleen tegen zijn Nederlandse vrienden (zijn moeder is een Nederlandse) praat hij uitsluitend Nederlands. Hij vertelde mij, dat zijn voorliefde voor Sranan dateert van zijn vroegste jeugd, toen hij dagelijks optrok met jongens die veel ouder waren dan hij en overwegend Sranan spraken. Hoewel hij zich graag van het Sranan bedient, spreekt hij tegen vrouwen, als dat enigszins mogelijk is, uitsluitend Nederlands, hetgeen wel merkwaardig is voor zo iemand. Ook op kantoor en tegen oppervlakkige kennissen en vreemden is zijn taalkeuze, ondanks zijn jeugdige leeftijd, tamelijk conventioneel binnen de sociaal-economische klasse waartoe hij behoort. (Dat conventies vaak een zeer belangrijke rol spelen bij de taalkeuze is mij ook tijdens | ||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||
de observaties gebleken.)
Dat een van de geïnterviewden uit de middenklasse zoveel Sranan praat, hangt niet alleen samen met zijn beroep maar komt ook doordat hij vroeger tegen zijn ouders overwegend Sranan sprak (zijn vader was een Chinees en zijn moeder een creoolse) en doordat ook zijn vrouw van huis uit overwegend Sranan spreekt. Hij vertelde mij dat hij ongeveer even veel Sranan als Nederlands tegen zijn kinderen spreekt en dat dat in de loop der jaren zo geworden is. Aanvankelijk sprak hij nl. bijna alleen Nederlands tegen ze. Tegen zijn zusters spreekt hij, al vanaf ze klein waren, overwegend Nederlands. Na de resultaten van mijn observaties gelezen te hebben, zou men geneigd zijn een der geïnterviewden uit de laagste sociaal-economische klasse die opgaf dat hij in de meeste taalgebruikssituaties Nederlands sprak, te rekenen tot de groep uit deze klasse die voornamelijk Nederlands spreekt (zie paragraaf 2.1). Dit komt echter niet met de werkelijkheid overeen. Reeds tijdens het interview was ik er haast zeker van, dat hij de waarheid niet sprak, blijkbaar omdat hij het spreken van veel Sranan beschouwt als een kenmerk van bepaalde milieus waartoe hij door mij niet gerekend wenste te worden. Gaf hij, als ik hem een situatie geschetst had een voorbeeld van wat hij dan zei of zou zeggen, dan luidde hij de zin steeds in met: ‘Dan m'e tak'’. Zijn taalbeheersing was bovendien dermate gebrekkig, dat het vrijwel uitgesloten is dat hij zijn leven lang hoofdzakelijk Nederlands heeft gesproken. Toen ik enige dagen daarna onverwachts op de afdeling waar hij werkt, kwam, hoorde ik hem uitsluitend Sranan praten tegen zijn collega's, hetgeen niet overeenkomt met de door hem verstrekte gegevens. De enige waarde die dit interview voor mijn onderzoek heeft, is dat het aantoont dat het Sranan, dat zo populair is bij een groot deel van de schooljeugd, dat ook in de hoogste sociaal-economische klasse in bepaalde situaties wordt gebruikt, en dat men steeds vaker via radio en televisie hoort, daardoor niet meer prestige heeft verkregen. (Velen van de geïnterviewden beschouwden het niet als een ‘echte’ taal.)
Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, dat een van de vrouwlijke geïnterviewden uit de laagste sociaal-economische klasse tegen haar broer voornamelijk Nederlands spreekt en tegen haar zusters overwegend Sranan. Dat komt, zoals zij mij vertelde, doordat ze weinig contact heeft met haar broer, die elders is grootgebracht en altijd Nederlands tot haar spreekt. ‘Dan kan ik toch niet zo onbehoorlijk gaan doen om alleen maar negerengels met die man te gaan praten, toch mevrouw?’, zei ze tegen me, waaruit blijkt dat ook zij het | ||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||
Sranan laag waardeert. Een andere vrouwlijke geïnterviewde uit dezelfde klasse praat, evenals de reeds besproken manlijke geïnterviewde, meer Sranan dan ze (weet of) wil toegeven. | ||||||||||
3.2 De Hindoestaanse groepEen van de geïnterviewden uit de hoogste sociaal-economische klasse spreekt tegen zijn vrouw gewoonlijk Hindoestaans als de kinderen er niet bij zijn. Zijn dezen er bij, dan spreekt het hele gezin hoofdzakelijk Nederlands (zie ook paragraaf 1.2). Twee van de drie vrouwelijke geïnterviewden uit de hoogste sociaal-economische klasse kennen volstrekt geen Hindoestaans en het is geen toeval (zie ook paragraaf 1.2) dat het juist diegenen zijn die van huis uit reeds tot de hoogste kringen behoorden. Het is frappant, dat de andere geïnterviewden uit deze klasse, die van huis uit tot de gegoede middenklasse behoorde, alleen Hindoestaans tot haar man spreekt als ze niet wil dat de kinderen weten wat er gezegd wordt. De vrouwelijke geïnterviewde uit de middenklasse die met een creool getrouwd is, spreekt als haar man en kind erbij zijn, Sranan tegen haar ouders, omdat de eersten het Hindoestaans en de laatsten het Nederlands vrijwel niet beheersen; tegen haar broers en zusters spreekt zij in soortgelijke situaties Nederlands i.p.v. Hindoestaans. Tegen andere familieleden echter, met wie zij vrijwel geen contact heeft, praat ze als ze hen toevallig ontmoet, ook als haar man erbij is, Hindoestaans. | ||||||||||
3.3 De Javaanse groepHelaas heb ik geen Javanen kunnen interviewen die men tot de hoogste sociaal-economische klasse kan rekenen. Over de taalkeuze van de geïnterviewden zijn er, als men die vergelijkt met hetgeen in hoofdstuk 2 over deze bevolkingsgroep is gezegd, weinig opmerkingen te maken. De vrouwlijke geïnterviewde uit de middenklasse die met een creool is getrouwd, spreekt tegen haar ouders, grootouders, ooms en tantes overwegend Sranan i.p.v. Javaans als haar man erbij is. (Vgl. hiermee de taalkeuze van de eerder besproken Hindoestaanse die ook met een creool is getrouwd.) Een van de vrouwlijke geïnterviewden uit de laagste sociaal-economische klasse praat Sranan tegen haar collega's als er geen klanten zijn in de zaak waar ze werkt en meestal Nederlands als er klanten zijn. | ||||||||||
3.4 BosnegergroepDe Bosnegers die ik kon interviewen behoren, evenals die van de geobserveerde groep, allen tot de laagste sociaal-economische klasse. | ||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||
Een van de vrouwlijke geïnterviewden verstaat wel Nederlands, maar wil het zelf niet spreken, omdat ze daarvoor te verlegen is. Tot haar man praat ze vrijwel alleen Sranan, omdat hij er niet van houdt, dat men Djuka tot hem spreekt. (Er zijn dus blijkbaar ook Bosnegers die het niet prettig vinden in hun moedertaal te worden aangesproken, waarschijnlijk omdat ze niet graag voor Bosnegers aangezien willen worden.) Tot de kinderen wordt in dit gezin ook overwegend Sranan gesproken. Tegen haar neven en nichten in Paramaribo spreekt ze hoofdzakelijk Sranan, terwijl ze tegen hun ouders Djuka spreekt, evenals tegen haar ouders en overige familieleden aan de Boven-Tapanahony. | ||||||||||
3.5 De Chinese groepBij deze groep, die bestaat uit in Suriname geboren Chinezen, heb ik mij moeten beperken tot de hoogste sociaal-economische klasse en de middenstand. Aangezien echter slechts weinig Chinezen tot de laagste klasse behorenGa naar eindnoot7, heeft deze beperking geen aantoonbare consequenties voor mijn onderzoek. Een van de vrouwlijke geïnterviewden uit de middenklasse spreekt tot haar vader, een van de weinige uit China afkomstige winkeliers die met een in Suriname geboren Chinese is getrouwd, overwegend Chinees, hoewel hij ook Nederlands spreekt. Tot haar moeder heeft ze altijd Nederlands gesproken. Nu haar ouders niet meer in Suriname wonen en haar grootouders gestorven zijn, spreekt zij haast geen Chinees meer. Hoewel ze overwegend Nederlands spreekt, gebruikt ze graag Surinaamse uitdrukkingen. Dit heeft ze waarschijnlijk overgehouden uit haar jeugd toen ze nog vaak bij haar vader in de winkel was. De meeste personen tegen wie de geïnterviewden Chinees spreken, zijn in China geborenen. Tegen personen met wie ze zich in het Chinees onderhouden spreken de geïnterviewden over het algemeen geen Sranan; degenen die dat wel doen, beheersen meestal het Chinees niet in die mate dat ze het in dergelijke gesprekken altijd geheel zonder Sranan kunnen stellen. | ||||||||||
4 De taalkeuze als meter van de intimiteitsrelatie tussen veeltaligenZoals reeds in de inleiding is opgemerkt, is elk taalgebruik, dus ook de keuze van een bepaalde taal op een bepaald moment, afhankelijk van verschillende situationele factoren, waar de relatie tussen spreker en hoorder slechts een van is. Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat men, op grond van een bekende intimiteitsrelatie, rekening houdend met zaken als de sociale status van spreker en hoorder en het meer of minder formele karakter van een gesprek, met een zekere mate van nauwkeurigheid een bepaalde taalkeuze kan voorspel- | ||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||
len. Het omgekeerde, uitspraken doen m.b.t. de intimiteitsrelatie tussen veeltaligen op grond van hun taalkeuze op een bepaald moment wordt al veel ingewikkelder en is vaak niet eens mogelijk.
Een belangrijke factor die de taalkeuze op een bepaald moment kan beïnvloeden, is de aanwezigheid van een toehoorder, iemand die niet aan het gesprek deelneemt, maar wel in staat is dit geheel of gedeeltelijk te volgen. Een voorbeeld hiervan is de onder invloed van het publiek veranderende taalkeuze van de Javaanse verkoopster. Dit onder invloed van een derde overschakelen op een andere taal wordt in de meeste gevallen waarin men een toehoorder niet uitdrukkelijk bij het gesprek wenst te betrekken, veroorzaakt door het feit, dat de taal die men anders zou gebruiken door de gebruiker lager gewaardeerd wordt dan de op dat moment gebruikte taal. Niet iedere toehoorder zal natuurlijk even veel invloed op de taalkeuze van gesprekspartners uitoefenen. Er zijn zelfs talrijke situaties denkbaar, waarbij de invloed van de toehoorder nihil is, doordat diens aanwezigheid de sprekers onverschillig is. Ook blijven er nog andere factoren (zoals de eerder genoemde) over, waarvan men de invloed op de taalkeuze eerst zal moeten nagaan, voordat men conclusies kan trekken omtrent de intimiteitsrelatie tussen gesprekspartners.
In het algemeen kan men stellen dat het spreken van Nederlands door mensen uit de hogere sociaal-economische klassen niets hoeft te zeggen over hun intimiteitsrelatie, ongeacht welke moedertaal de sprekers hebben, terwijl het gebruik van Nederlands door mensen uit de lagere klassen vaak duidt op een zekere afstand (m.u.v. de eerder besproken groep creolen uit de laagste sociaal-economische klasse die overwegend Nederlands praat en gesprekken tussen ouders of andere volwassenen en kinderen). Het onderling spreken van Sranan door personen uit de hogere klassen duidt in veel gevallen op een zekere intimiteit en dit verschijnsel doet zich hoofdzakelijk bij mannen voor. Als personen uit de hogere sociaal-economische klassen tegen personen uit de lagere klassen Sranan spreken, duidt dat in de meeste gevallen juist niet op een zekere mate van intimiteit, maar onderstreept dit a.h.w. de sociale afstand nog. (Iedereen kent het - al dan niet ware - verhaal van de Chinese winkelier die met ‘omoe’ en in het Sranan werd aangesproken en in perfect Nederlands antwoord gaf, tot grote verlegenheid van de klant die inzag, hoe zeer hij de Chinees had onderschat.) Het spreken van Sranan door mensen uit de lagere sociaal-economische klassen zegt meestal heel weinig over de intimiteitsrelatie tussen de sprekers, vooral als dezen creolen zijn of personen die elkaars moedertaal niet spre- | ||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||
ken en/of verstaan (zie ook paragraaf 1.6). Het onderling spreken van Hindoestaans of Javaans door personen uit de hogere klassen duidt veelal op een zekere mate van intimiteit. Soms is het echter ook gewoon een teken van respect voor een oudere die liever eigen moedertaal spreekt. In het contact van personen uit de hogere met personen uit de lagere klassen is het gebruik van deze talen vaak een teken van consideratie met een rasgenoot van wie men weet of verwacht, dat hij het Nederlands niet of onvoldoende beheerst. Het spreken van Hindoestaans of Javaans door personen uit de lagere sociaal-economische klassen is niet per se een indicatie van een zekere intimiteitsrelatie tussen sprekers. Uit het spreken van de moedertaal door Bosnegers kunnen, indien ze, zoals de onderzochte groepen, tot de laagste sociaal-economische klasse behoren, geen conclusies getrokken worden t.a.v. de intimiteitsrelatie tussen de sprekers, terwijl het overwegend spreken van Sranan er in deze milieus gewoonlijk slechts op duidt dat de sprekers elkaars moedertaal niet verstaan. Het spreken van Chinees duidt evenmin op een bepaalde intimiteitsrelatie tussen de gesprekspartners als het bezigen van Nederlands door in Suriname geboren Chinezen onderling.
Het is gezien het voorgaande duidelijk dat hoewel de taalkeuze soms inderdaad gezien kan worden als meter van de intimiteitsrelatie tussen veeltaligen het niet mogelijk is uitsluitend op grond van een bepaalde taalkeuze de juiste conclusies m.b.t. de intimiteitsrelatie tussen de gesprekspartners te trekken.
A.Y. Westmaas |
|