De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermdDe veranderende status van Sranan 4 Ga naar eindnoot+De geschiedenis van de creolentaal van het kustgebied van Suriname, het Sranan, moet begonnen zijn in 1651, toen de Engelsen een kolonie in Suriname stichtten. Als alle creolentalen is Sranan als pidgin begonnen. Voor dit artikel is het niet van belang of het pidgin oorspronkelijk op het Portugees gebaseerd was of dat er al een op het | |
[pagina 48]
| |
Engels gebaseerd pidgin werd gebruikt op de Afrikaanse westkust en op de slavenschepen (zie Voorhoeve's bijdrage aan deze bundel). Na de overname door de Nederlanders in 1668 bleef het Engelse karakter van de creolentaal gehandhaafd, al werd er wel een toenemend aantal Nederlandse woorden in de taal opgenomen. Het oudste geschreven stukje tekst in het Sranan, een gesprek (uit 1718), is nog steeds heel goed herkenbaar voor sprekers van nu, hoewel een paar woorden en uitdrukkingen inmiddels verouderd zijn. Sranan was de taal van de slaven en de meesters kozen er bewust voor hen in deze taal aan te spreken. Nederlands leren werd beslist niet aangemoedigd. De eerste zendelingen (de Moravische broeders) predikten in het Sranan en gebruikten de taal ook voor het onderwijs. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 veranderde de taalsituatie in eerste instantie weinig. Mijn man's grootmoeder, die omstreeks 1850 was geboren, had nog alleen in het Sranan leren lezen en schrijven. Toen de immigranten uit India en Indonesië het land binnenkwamen, werd Sranan de contacttaal tussen de Aziaten en de negers en op de plantages ook tussen de meesters en de contractarbeiders. Het werd dus veel gebruikt, maar had een laag prestige. Tegen het eind van de negentiende eeuw werd het Sranan grotendeels uit het onderwijs verbannen - het begin van een intensieve politiek om Suriname in taal en cultuur een stukje Nederland te maken. Sranan werd als slaventaal gezien; onderwijzers en ouders verboden hun leerlingen en kinderen Sranan te spreken. Een kind dat het toch deed, kreeg het bevel zijn mond te wassen omdat die zwart geworden was. In 1953 beschreef L.L.E. Rens de situatie van het Sranan (dat hij ‘Surinam's Negro-English’ noemde) als volgt: Suriname was op weg een Nederlands-sprekende kolonie te worden. Op de een of andere manier overleefde het Sranan dit godsgericht. Maar niet ongeschonden. De houding van al degenen die de creool boven zich achtte, en de systematische onderdrukking van het NE, hadden gemaakt dat hij het geloof in zijn taal was kwijtgeraakt. Hij bleef het gebruiken omdat het het beste uitdrukkingsmiddel voor zijn emotionele leven was en omdat hij, ondanks alles, voelde dat hij recht had op zijn eigen taal. Maar hij was zich diep bewust van de vulgariteit ervan. Niet langer deed hij nog moeite de woordenschat uit te breiden. Ook de spontane aanpassing van nieuwe Nederlandse woorden aan het klanksysteem van de eigen taal werd niet voortgezet. De algemene tendens een klinker toe te voegen aan woorden die op een niet-nasale medeklinker eindigen (zoals bij strati van straat) verdween. Nederlandse woorden werden zonder vormverandering in de taal opgenomen. Zelfs in de zinsbouw was er, en is er, een tendens het Nederlands na te volgen. NE verliest zijn creoolse karakter meer en meer; als het proces zich voortzet, is de uitkomst niet moeilijk te raden. De laatste jaren worden er pogingen gedaan de taal van de complete vernietiging te redden zolang er nog wat te redden is, maar als de bevolking als geheel niet van ganser harte hieraan gaat meewerken, zullen deze pogingen te zwak zijn om enig resultaat te behalen. | |
[pagina 49]
| |
De ‘zwakke pogingen’ bleken meer resultaat te hebben, en ook uit diepere wortels voort te komen, dan Rens veronderstelde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Nederland door de Duitsers bezet was, was het prestige van de Nederlanders en hun taal minder hoog als ervoor. In dezelfde periode begon een oude onderwijzer, J.G.A. Koenders, eenvoudige boekjes in het Sranan te schrijven. Van 1946 tot 1956 publiceerde hij een tijdschrift, ‘Foetoe Boi’ (bediende) dat gedeeltelijk in het Sranan en gedeeltelijk in het Nederlands was geschreven, en waarin hij de afstammelingen van de negerslaven voorhield dat ze trots mochten zijn op hun geestelijke erfdeel en zich niet voor hun taal moesten schamen. Zelf was hij geen echt groot schrijver of dichter, maar sommigen van zijn leerlingen waren dat wel en in 1957 gaf Trefossa (ps. van Henny de Ziel) de eerste bundel Sranan gedichten uit. Het was in één keer poëzie op hoog niveau. Een andere leerling, Eddy Bruma, schreef en produceerde toneelstukken in het Sranan en richtte een nationalistische culturele beweging op, Wie Eegie Sani, eerst in Nederland en bij zijn terugkeer naar Suriname in 1955 in Paramaribo. Het Sranan kreeg de status van literaire taal en vele anderen publiceerden Sranan poëzie en toneel; ook werden er hoorspelen geproduceerd. De jonge elite die omstreeks 1950 naar Nederland ging om te studeren, ontdekte tijdens het verblijf in het buitenland de eigen identiteit. Onder Surinamers in Nederland werd (en wordt) misschien intensiever Sranan gesproken dan in Suriname. Teruggekomen in Suriname beïnvloedden zij andere Surinamers en het prestige van de taal nam toe. Misschien dat de invoering van algemeen kiesrecht in 1947 eveneens de status van het Sranan heeft bevorderd. De kandidaten moesten naar het volk toe en om hen te bereiken moesten ze wel Sranan gebruiken. Omstreeks 1960 zag de situatie voor het Sranan er heel goed uit. De taal kreeg officiële ondersteuning: de Staten keurden het tweede, in het Sranan geschreven, couplet van het volkslied goed (1959), een voorlopige officiële spelling werd vastgesteld (1960) en een semi-officiële woordenlijst gepubliceerd (1961). Maar omstreeks 1962 kwam er een eind aan alle officiële belangstelling voor het Sranan en sindsdien is deze ook niet weer opgevat. Om te begrijpen waardoor dit kwam, moeten we kijken naar de ingewikkelde samenstelling van de Surinaamse politieke partijen. Op dit moment is ongeveer 40% van de bevolking van Afrikaanse of gemengde afkomst (de creolen), 40% van Indiase afkomst en 15% van Indonesische afkomst. Volgens de volkstelling van 1950 verstond 90% van alle volwassen Surinamers Sranan en ongeveer 50% Nederlands (nu waarschijnlijk meer). | |
[pagina 50]
| |
Net als in Guyana en in Trinidad is er een zekere concurrentie tussen de twee grootste groepen, en hoewel de groepen over het algemeen min of meer vriendschappelijk met elkaar omgaan, bestaan er raciale spanningen die uitgebuit kunnen worden.
In 1958 was er een coalitieregering waaraan de grootste creoolse partij en de op dat moment enige Hindoestaanse partij deelnamen. Deze coalitie introduceerde nieuwe nationale symbolen (vlag, wapen, volkslied) en streefde naar onafhankelijkheid. Echter, een deel van de Hindoestaanse bevolking ging zich bedreigd voelen en vreesde de overheersing van de creolen. De leider van de Hindoestaanse partij, mr. Lachmon, die al enigszins onwillig was geweest, moest het opnemen tegen een rivaal die hem van verraad beschuldigde. Als één van de voorbeelden van verraad werd genoemd het accepteren van Sranan in het officiële volkslied, bij welke gelegenheid Lachmon had verklaard dat 99% van zijn volk Sranan verstond en dat hij zelf de Sranan tekst een belangrijk element voor de verbroedering vond. Om zijn volgelingen niet te verliezen, maakte Lachmon zich volkomen los van de onafhankelijkheidsbeweging, terwijl de creoolse partij, uit angst zijn Hindoestaanse coalitiegenoot te verliezen, niet langer het Sranan ondersteunde. Tot eind 1973 heeft er altijd een coalitie van een creoolse partij en een Hindoestaanse partij geregeerd en werden discussies over het Sranan uit de weg gegaan. De verkiezing in 1973 leverde een regering op waarin geen Hindoestaanse partijen waren vertegenwoordigd. De onafhankelijkheid werd afgekondigd in november 1975, maar ondanks het toegenomen prestige van het Sranan en ondanks het toegenomen gebruik ervan in radio- en televisieprogramma's en vooral in advertenties, is er officieel niets veranderd.
Hoe is de situatie op dit moment en hoe zal de toekomst er voor het Sranan uitzien? In de laatste twintig jaar is de onofficiële status van het Sranan ingrijpend gewijzigd. Op een van de eerste dagen na mijn aankomst in Suriname in 1957, liep ik op straat achter een groepje meisjes van 10 of 11 jaar oud die Sranan spraken. Toen ik ze ingehaald had, schakelden ze over op Nederlands: mijn ‘bakra-rug’ (bakra = Hollander) was voldoende om hun van taal te doen veranderen. Tegenwoordig voeren zelfs op het schoolerf van de pedagogische academie de jonge mensen uit alle etnische groepen hun gesprek geheel in het Sranan. De taal is weer zo levend dat er veel nieuwe woorden worden gemaakt, bijvoorbeeld oposaka voor lift, isrifowru of opolangi voor | |
[pagina 51]
| |
vliegtuig, faja bruku voor hot pants, dagadaga voor machinegeweer, amrabasi voor voorzitter en - natuurlijk - srefidensi voor onafhankelijkheid. Zoals al vermeld wordt de taal steeds meer gebruikt in radio- en televisieprogramma's en in de politiek, en gewoonlijk wordt alleen het tweede, Sranan couplet van het volkslied gezongen. Maar er is geen taalpolitiek. De voorlopige spelling is aan herziening toe, maar de Minister van Onderwijs, die vaak zelf Sranan spreekt en dit bijvoorbeeld ook deed in zijn laatste Nieuwjaarstoespraak op het Ministerie heeft geen spellingscommissie geïnstalleerd. Naar mijn mening is het erg jammer dat de mogelijke functie van het Sranan niet in discussie is. Op dit moment vertoont Suriname een grote mate van linguïstische onzekerheid. Blijft het Nederlands de officiële taal? Nederlands is geen wereldtaal en in het Caraïbisch gebied zijn we als Nederlandssprekend land in een geïsoleerde positie. Het prestige van het Nederlands, als de oude koloniale taal, is aan het afnemen. Maar de kennis van het Nederlands is in behoorlijke mate verspreid en alle leerboeken zijn in het Nederlands. Omschakeling naar Engels of Spaans zou een enorme inspanning vergen. Er moet niet alleen een taalsysteem veranderd worden, maar een heel cultuurpatroon.
Bij de laatste begrotingsdebatten was de Minister van Onderwijs volstrekt duidelijk in zijn opvatting dat de schoolkinderen Nederlands moeten leren, en wel zo goed als maar mogelijk is. Hij sprak niet over enige alternatieve taalpolitiek. Ironisch genoeg waren het nu leden van de Hindoestaanse oppositie (vroeger de fervente voorstanders van het Nederlands) die nu de mening uitspraken dat kandidaten met onvoldoende voor Nederlands bij het onderwijzersexamen toch hadden moeten slagen. Zij pleitten tevens voor omschakeling naar een andere officiële taal binnen ongeveer 25 jaar. Het is niet mijn bedoeling een discussie te openen over de beste toekomstige taalkeuze voor Suriname in de toekomst. Op het ogenblik hebben we te kampen met het probleem dat veel mensen, in het bijzonder jongeren, niet meer overtuigd zijn van het belang om goed Nederlands te leren (en te onderwijzen), terwijl er toch geen officieel beleid is dat gericht is op een andere officiële taal in de toekomst. De uitkomst van deze situatie zou een communicatief vacuüm kunnen worden: een situatie waarin we ons in geen enkele taal mondeling en schriftelijk goed kunnen uitdrukken. Voor de ontwikkeling van ons land zou dit fataal zijn. In informele gesprekken is het heel gewoon dat mensen midden in een zin van Nederlands naar Sranan overschakelen. Er vindt niet alleen een menging van woorden plaats maar ook van systemen. | |
[pagina 52]
| |
Linguïstisch is het vaak moeilijk uit te maken of er Nederlandse woorden in een Sranan constructie gebruikt worden of dat het omgekeerde het geval is. Als in al die gebieden waar de meerderheid van de kinderen een goede kennis van het Sranan hebben voor ze op school komen, de basisvaardigheden gedurende twee of drie jaar in he Sranan werden onderwezen, met pas daarna een geleidelijke overgang naar de officiële taal, dan zouden we bereiken dat deze kinderen niet alleen op goed niveau kunnen spreken, maar ook lezen en schrijven in de taal die ze als hun eigen taal ervaren. Als we zouden besluiten in plaats van Nederlands bijvoorbeeld Engels als de officiële taal te kiezen, zou deze overgang een stuk makkelijker zijn, als er gedurende de eerste jaren van het basisonderwijs niets hoeft te veranderen. Sommige mensen zijn bang dat onderwijs in het Sranan op school een slechte invloed zou hebben op de officiële taal. Ik denk dat juist het omgekeerde het gevolg zal zijn en citeer in dit verband de linguïst Ian F. Hancock: De creolentalen moeten officieel op school onderwezen worden. Op die manier kunnen de verschillen tussen de creolentaal en de officiële taal duidelijk gemaakt worden. Creatieve schrijvers zullen in staat zijn werk in hun moedertaal te schrijven en de taal zal prestige verwerven in de ogen van zijn sprekers. De aanzet moet echter komen van de kant van de onderwijskundigen. Linguïsten kunnen enkel adviseren. Ik denk dat deze laatste zin erg belangrijk is. Als linguïsten kunnen we slechts adviseren; als onderwijskundigen weten we dat er nog veel problemen opgelost moeten worden. Wat moet er, bijvoorbeeld, gebeuren in de niet-Sranan èn niet-Nederlands sprekende gebieden? Mijn onderwerp is echter de veranderende status van het Sranan. Ik wil daarom slechts benadrukken dat het Sranan in de directe toekomst een belangrijke functie kan hebben. Het zal van de politiek in de komende jaren en van de creativiteit van de sprekers en de schrijvers afhangen of de taal ook op lange termijn een toekomst heeft.
Eva D. Essed |
|