De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
Het Sranan van de verschillende bevolkingsgroepen: uniform of verschillend?Ga naar eindnoot*Zoals blijkt in verschillende andere artikelen in deze bundel is de plaats van het Sranan in de Surinaamse samenleving bijzonder complex: voor een groep sprekers, de creoolse, is het de eerste taal, terwijl voor andere groepen het de tweede of derde taal is. Deze toestand roept twee belangrijke vragen op:
Omdat deze vragen in hun algemeenheid moeilijk te beantwoorden zijn hebben we ons beperkt tot een specifieke grammaticale constructie: het gebruik van woorden die aangeven of een handeling voltooid is of niet, of de handeling in het verleden, heden of toekomst plaats vindt (de zgn. tijd- en aspect-markeerders) in het gesproken Sranan; en tot twee specifieke bevolkingsgroepen: Chinese en Javaanse vrouwen. Aangezien de twee groepen, Javanen en Chinezen, waaruit we onze informanten gekozen hebben, tot de meest gesloten groepen uit de Surinaamse samenleving behoren en naast het Nederlands en het Sranan beschikken over hun etnische taal, bestaat de mogelijkheid dat ze in hun taalgebruik afwijken van de rest van de Surinamers. Dit zou kunnen gelden voor het gebruik van de tijd- en aspectmarkeerders in hun gesproken Sranan. Om dit te kunnen nagaan hebben we met twee groepjes van elk vier vrouwen uit de Javaanse resp. Chinese bevolking in Suriname gesprekken gevoerd. Als controlegroep werden ook vier vrouwen uit de creoolse bevolkingsgroep geïnterviewd. Deze werden ook geanalyseerd op hun gebruik van tijd- en aspectmarkeerders; dit wil echter niet zeggen, dat we de resultaten hiervan als de geldende norm gehanteerd hebben bij de analyse van de markeerders bij de Javaanse en Chinese informanten. Voor we overgaan tot de bespreking hiervan geven we eerst algemene informatie over de twee etnische groepen, waaruit we onze informanten gekozen hebben, zodat we een indruk kunnen krijgen van de rol die de Chinezen en Javanen hebben gespeeld in de totstandkoming van de huidige Surinaamse samenleving. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||
Daarna wordt de opzet van ons onderzoek, dat we in 1979 in Suriname verricht hebben, uiteengezet, de gegevens uit de gesprekken met de Javaanse, Chinese en creoolse informanten worden naast elkaar geplaatst en vergeleken. Tenslotte zullen we beschrijven welke factoren een rol spelen bij de taalkeuze van onze informanten en wat hun houding is ten opzichte van het Sranan. We hopen met dit artikel een bijdrage te leveren aan de bijzonder ingewikkelde discussie over de positie van het Sranan, ook in de toekomstige ontwikkeling van Suriname: in hoeverre kan het de rol vervullen van lingua franca, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor het Sranan zelf? | |||||||||||||||||||||||||
Chinezen en Javanen in de geschiedenis van SurinameNadat Suriname in 1650 door Willoughby tot een permanente Europese nederzetting gemaakt was voor Engeland, kwam een groot aantal Britse en Franse kolonisten naar dit land. Met hen kwamen ook Afrikaanse slaven en al spoedig werd Suriname een bloeiende plantagekolonie. Niet lang daarna vestigde zich hier ook een groep Portugese Joden, in 1665. Bij de vrede van Breda erkende Engeland de Nederlandse verovering van Suriname, maar een paar maanden daarna veroverde een Engelse vloot de kolonie op Nederland, waarna Crijnssen het heroverde in 1668. Vanaf deze tijd tot november 1975 was Suriname een Nederlandse kolonie met twee onderbrekingen: van 1795 tot 1802 en van 1804 tot 1816. Gedurende de achttiende en negentiende eeuw was het een typische plantagekolonie. Tegen het midden van de negentiende eeuw echter, begon de plantageproduktie af te nemen en ook het aantal plantages. De redenen hiervoor waren: de afschaffing van de slavernij in 1863, die een schaarste aan arbeidskrachten met zich meebracht, de opening van het Suezkanaal in 1869, die het Verre Oosten openstelde waardoor een overvloed aan arbeidskracht en land ontstond, en tenslotte de ontwikkeling van de bietsuiker-industrie in Europa, die goedkoper en sneller suiker produceerde dan door de methoden die op de Surinaamse plantages gebruikt werden. Er werden nu kleine boerderijen opgezet, die al gauw de totale produktie van de plantages overnamen. Het was al voor de afschaffing van de slavernij duidelijk dat de negerslaven niet op de plantages zouden blijven na de emancipatie. Er werd daarom naarstig gezocht naar vervangende arbeidskrachten. Van 1853 tot 1872 werden er in totaal 5400 arbeiders naar Suriname gehaald: 500 Portugezen uit Madeira, 2400 West-Indiërs en 2500 Chinezen. De laatstgenoemde groep werd als contractarbeiders uit Java gehaald in 1853. Andere contingenten werden later uit China ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||
haald, waarvan het laatste in 1869 aankwam in Suriname. In dat jaar sloot de Britse regering de haven van Hong Kong voor het uitschepen van emigranten en in 1870 verbood de Chinese regering de emigratie van haar onderdanen onder contract. De eerste Chinese contractarbeiders verlengden veelal hun contract niet en verlieten de landbouw - ze gingen zich toeleggen op de kleinhandel. Nadat de Chinese regering de emigratie van contractarbeiders had verboden, kwamen er individueel Chinezen naar Suriname, veelal uit de provincies Fukien en Kwantung, die door hongersnood geteisterd werden. Deze groep vrije emigranten vestigde zich ook in de kleinhandel. De immigratie zet zich nu nog voort, nu niet meer vanuit China, maar vanuit Hong Kong. Het zijn voornamelijk familieleden van eerdere immigranten, die in Suriname een bestaan opgebouwd hebben en die hen helpen een bestaan op te bouwen om zo hun familie in het vroegere vaderland te onderhouden door hen te werk te stellen in hun (de eerder aangekomen immigranten) eigen zaak of bij een ander. De laatste tijd bestaat een groot deel van de Chinese immigranten uit jongeren, wier ouders al eerder geëmigreerd waren naar Suriname. Men zou hieruit kunnen opmaken dat zij niet meer zullen terugkeren naar Hong Kong of China, in tegenstelling tot de vroegere immigranten, die de wens daartoe hadden en ook wel repatriëerden. Het is op dit moment niet mogelijk exacte cijfers te geven van het aantal Chinezen dat nu in Suriname zit, deels omdat een vrij grote groep geëmigreerd is naar Nederland en deels omdat er geen recente volkstelling geweest is. Volgens De Waal-Malefijt (1963) bedroeg dat aantal 3285 in Paramaribo in 1959 met een totaal van 4441 in heel Suriname. De Chinezen vormen een vrij gesloten groep in Suriname, alhoewel de jongeren nu wat meer naar buiten treden. De in Suriname geboren generatie Chinezen neemt deel aan het arbeidsproces en aan het openbare leven. Ze hebben, in tegenstelling tot hun ouders, meer contact met de andere bevolkingsgroepen uit Suriname en vormen een minder gesloten groep dan hun ouders. Ze hebben vaak het Chinees, het Hakka, als moedertaal tot de schoolleeftijd, waarna het Nederlands gaat domineren over het Chinees. Naast deze twee talen spreken ze Sranan, dat ze leren door het contact met andere etnische groepen en dat vaak de functie van lingua franca bij hen heeft. Men ziet nu echter, dat het Sranan steeds meer de functie van dagelijkse spreektaal bij hen krijgt.
Na het verbod van emigratie uit China moest men zoeken naar een alternatief, dat men vond in het rekruteren van arbeiders uit India. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||
Daartoe sloot men met Engeland een contract af in 1870. De immigratie van deze contractarbeiders duurde tot 1918. Alhoewel laatstgenoemde groep goed voldeed, keek men toch uit naar andere arbeidskrachten, aangezien men zich in India, net als in China, begon te verzetten tegen de emigratie van arbeiders. Men besloot, na veel tegenstand, arbeiders te rekruteren uit een van de andere Nederlandse koloniën, Indonesië. In 1891 arriveerden de eerste 94 Javaanse contractarbeiders in Suriname. Het bleken gewillige en adequate arbeidskrachten te zijn. Vanaf die tijd werden er regelmatig groepen Javanen aangevoerd. Het aantal variëerde door de jaren heen, afhankelijk van de economische toestand van de kolonie Suriname. G.D. van Wengen (in L. Lichtveld e.a., 1977: 226) vermeldt, dat het met de immigratie van Javanen na 1932 vrijwel gedaan was en dat alleen nog in 1939 een groep van bijna 1000 Javaanse immigranten aankwam. Het eind van deze immigratie was het gevolg van de wereldcrisis, waardoor de plantages stil kwamen te liggen. Na het vijfjarig contract kon de Javaanse arbeider dit verlengen of terugkeren naar zijn vaderland. Hij werd gestimuleerd te blijven door het krijgen van een stuk land. Degenen die zich blijvend vestigden in Suriname kregen een stuk land en een bedrag van honderd gulden. Veel Hindoestanen en Javanen maakten hiervan gebruik. Ongeveer een derde van de immigranten uit elke groep repatriëerde, de anderen vestigden zich als kleine boeren in Suriname. Een aantal Javanen is nu werkzaam in de mijnbouw, in de detailhandel of werkt in fabrieken of als huisbediende. Het aantal intellectuelen en ambtenaren onder de Javanen is erg klein in vergelijking met de andere etnische groepen in Suriname. Het merendeel van de Javanen woont op het platteland in nederzettingen en dorpen, van waaruit velen nu wegtrekken om zich in de stad te vestigen. Hier zijn er betere mogelijkheden voor onderwijs en sociaal-economische vooruitgang. Als groepstaal staat het Javaans sterk op het platteland, waar men vaak geen Nederlands spreekt. In hun contact met andere etnische groepen fungeert het Sranan als lingua franca. Er zijn echter ook Javanen in gesloten gemeenschappen, die geen contact naar buiten hebben en daarom uitsluitend Javaans spreken. In de stad spreken de jongeren, naast het Sranan, ook Nederlands en de indruk bestaat, dat ook hier, zoals bij de Chinese jongeren, het Nederlands gaat domineren over de groepstaal. Er is een verschil tussen de Javanen en de Chinezen in dit opzicht, nl. de Javanen houden sterker vast aan hun cultuur en er zijn bij hen veel meer manifestaties hiervan dan bij de Chinezen. Men kan zeggen, dat het Javaans als groepstaal sterker staat dan het Chinees. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||
In de sectie Taalkeuze en Taalattitude zullen we een indruk krijgen van de functie van het Nederlands, het Sranan en de etnische taal bij deze twee groepen. | |||||||||||||||||||||||||
Het onderzoekIn de inleiding werd al vermeld dat het gebruik en de toepassing van de tijd- en aspectmarkeerders bij de Javanen en Chinezen zouden kunnen afwijken van het gebruik van de markeerders bij creolen, omdat deze twee groepen het Sranan als tweede of derde taal leren en deze bij hen voor verschillende doeleinden en functies gebruikt wordt. Om dit te kunnen nagaan werden er gesprekken met informanten uit zowel de Javaanse en Chinese als de creoolse bevolking gevoerd. Deze gesprekken werden op de band opgenomen. Het interview bestond uit:
De informanten zijn gekozen op grond van hun ras, geslacht en leeftijd. De leeftijdsgroep waarin we de informanten gezocht hebben, is die van 20 tot 30 jaar, wat voornamelijk uit praktische overwegingen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||
gedaan is. De groep creoolse vrouwen variëert in leeftijd van 36 tot 58 jaar. We hebben oudere vrouwen uit deze groep gekozen, omdat we verwachtten dat hun taalgebruik een iets conservatievere vorm van het Sranan representeert en we op deze manier het taalgebruik van de Javaanse en Chinese informanten hier beter tegen kunnen afzetten zonder al te veel rekening te moeten houden met andere variaties. We nemen aan dat de scholing, die de informanten gehad hebben, geen of weinig invloed heeft op hun gebruik van tijd- en aspectmar-keerders. Het zou wel een rol kunnen spelen in de mate van beheersing van het Sranan, in de zinsconstructies en interferentie vanuit het Nederlands of de etnische taal in het Sranan.
De interviews zijn door de onderzoekster afgenomen bij de informanten thuis. Alle interviews vonden voor het grootste deel plaats in het Sranan. De lengte van de gesprekken variëerde van twintig minuten tot een uur. | |||||||||||||||||||||||||
De tijd- en aspectmarkeerders in het SrananDe noties tijd en aspect worden in het Sranan aangeduid met partikels, kleine woordjes die voor het werkwoord geplaatst worden. Deze kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd. Wij zullen de partikels die in ons materiaal voorkwamen een voor een bespreken. Het gaat hier om e, ben, sa, sa-e, ben-e, de ongemarkeerde vorm, en ben-sa. | |||||||||||||||||||||||||
1 eHet partikel e geeft aan:Ga naar eindnoot1
In de grammaticale beschrijvingen van het Sranan van onder andere Voorhoeve (1957) en Donicie (1954) wordt aangegeven dat [+ statieve] werkwoorden (d.w.z. werkwoorden die een ‘staat’ of ‘toestand’ aangeven) normaal geen aspectmarkeerders dragen in de tegenwoordige tijd.
Uit de gegevens van ons onderzoek blijkt dat al onze informanten, op één na, het e als preverbaal partikel (d.w.z. tussen onderwerp en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
werkwoord in) gebruiken om de tegenwoordige tijd van een [+ statieve] werkwoord aan te duiden, ofschoon ze vaker de ongemarkeerde vorm in dit geval gebruiken. Alle sprekers uit de drie groepen gebruikten de markeerder e om daarmee de tegenwoordige tijd bij [- statieve] werkwoorden (d.w.z. werkwoorden die een handeling aangeven) aan te geven in de eerdergenoemde semantische functies; men gebruikte echter ook de ongemarkeerde vorm (dus het werkwoord zonder partikel) in deze gevallen: de creoolse groep in 10%, de Chinese groep in 28% van de gevallen en de Javaanse groep gebruikte die het meest frequent - in 54% van alle gevallen, waar volgens de traditionele grammatica e gebruikt zou moeten worden. We zouden echter toch kunnen stellen, dat alle drie groepen onderscheid maken tussen [+ statieve] en [- statieve] werkwoorden in de tegenwoordige tijd wat de vorm betreft. Een ander onderscheid dat gemaakt werd is dat tussen de hoofdzinnen aan de ene kant en aan de andere kant de als en wanneer zinnen. Dat de regel van de ongemarkeerde vorm in het laatstgenoemde type zinnen bestaat, blijkt uit de hoge percentages van deze vorm bij alle drie de groepen: de Chinese groep heeft 63%, de Javaanse 81% en de creoolse groep 89%, in de rest van de gevallen werd de markeerder e gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||
2 benDe functies die deze markeerder in het Sranan kan hebben zijn:
Evenals voor e- speelt het onderscheid [+ statieve]/[- statieve] werkwoorden, wat de functies betreft, een belangrijke rol. Ben als markeerder voor [+statieve] werkwoorden geeft namelijk in de meeste gevallen de simpele verleden tijd aan, terwijl dat bij [- statieve] werkwoorden de bovenstaande functies heeft. Het kan echter voorkomen, dat ben ook bij [- statieve] werkwoorden deze functie heeft, dus een handeling aangeeft, die in het recente verleden heeft plaatsgevonden, maar voor de informanten van ons onderzoek had ben vaker de eerdergenoemde functies. We dienen hierbij wel op te merken, dat het heel vaak moeilijk was in ons onderzoek of men ben of ben-e zet, aangezien de eindklank van beide markeerders genasaliseerd (met neusklank) uitgesproken wordt. Donicie zegt er dan ook over: ‘het is in de spreektaal dikwijls moeilijk te constateren, of men met de enkelvoudige vorm ben te doen heeft, of met de samengestelde vorm ben-e, daar deze laatste vorm dikwijls wordt samengetrokken tot een gerekt ben.’ (p. 54) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||
3 ben-eOndanks het feit, dat we in ons taalmateriaal geen duidelijke gegevens van ben-e hebben, kunnen we stellen dat deze vorm zeker wel in het Sranan kan voorkomen als markeerder van een verleden tijd die ook nog een aspect van de handeling aangeeft:
| |||||||||||||||||||||||||
4 De ongemarkeerde vormIn het Sranan kan deze uitdrukken een handeling
De ongemarkeerde vorm wordt ook gebruikt voor de tegenwoordige tijd van hulpwerkwoorden van wijze zoals musu (moeten), man (kunnen), kan (kunnen) en mag (mogen); verder in als en wanneer zinnen, waarin de ongemarkeerde vorm echter ook vervangen kan worden door e met een [- statief] werkwoord. Bij de [+ statieve] werkwoorden duidt de ongemarkeerde vorm de tegenwoordige tijd aan. In de gegevens van ons onderzoek blijkt dat de informanten deze ook gebruikten om de verleden tijd van dit soort werkwoorden aan te geven. Dit kan samenhangen met het feit, dat wat men normaal als [+ statieve] werkwoorden beschouwt, vaak markeerder e krijgen toegevoegd zodat het lijkt of dit type werkwoorden steeds vaker als [- statief] geïnterpreteerd wordt, wat mag blijken uit het feit, dat voor de verleden tijd van [+ statieve] werkwoorden ook de ongemarkeerde vorm gebruikt wordt, net als bij de [- statieve] werkwoorden. Het zijn vooral werkwoorden als sji (zien), jere (horen), denki en prakseri (denken), die steeds meer als [- statief] geïnterpreteerd worden, wat de uiterlijke vorm betreft. | |||||||||||||||||||||||||
5 saIn het Sranan kan sa een toekomst aangeven met daaraan gekoppeld een modaliteit, die kan zijn:
Uit ons onderzoek blijkt, dat sa niet zozeer een toekomende tijdmar- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||
keerder als wel een onwerkelijkheidsmarkeerder is, die een verwachting of veronderstelling uitdrukt. Waar sa ook de functie van toekomende tijd markeerder heeft, kan het vervangen worden door e-go, wat steeds vaker voorkomt. Het vervangen van e-go door sa, brengt echter een verandering in betekenis teweeg, terwijl het omgekeerde, vervanging van sa door e-go, niet noodzakelijkerwijs de betekenis verandert. | |||||||||||||||||||||||||
6 Sa-eDeze vorm wordt in het hedendaags gesproken Sranan zeer sporadisch gebruikt. In ons onderzoek zijn we die slechts één keer tegengekomen en wel bij de op één na oudste spreekster uit de creoolse groep. Deze vorm zou een combinatie zijn van sa en e; het zou dus een onwerkelijkheidsmarkeerder zijn met de aspecten die we al eerder onder e genoemd hebben. De functie kwam in ons taalmateriaal niet duidelijk naar voren, zodat we hier geen uitspraak hierover kunnen doen. Het ziet er echter naar uit, dat deze markeerder over enige tijd verdwenen zal zijn uit het gesproken Sranan evenals de markeerders die we hieronder zullen noemen. | |||||||||||||||||||||||||
7 Ben-saWij zijn deze vorm in ons taalmateriaal niet tegengekomen, iets wat niet zo verwonderlijk is, aangezien sa-e en ben-sa alleen nog bij oudere Sranan-sprekers lijken voor te komen. In plaats van ben-sa gebruikt men veel vaker de vorm ben-e-go, die samengetrokken wordt tot b'o. B'o heeft een ongerealiseerde conditie aan, evenals een conditie die ‘zowel door de feiten weersproken wordt als ongerealiseerd’ is. Wij zouden dit kunnen illustreren aan de hand van een voorbeeld uit Voorhoeve (1957, p. 382) in plaats van: ef a ben kon esde, m ben-sa-ask en dati ‘als hij gisteren gekomen was, had ik hem dat gevraagd’
zal men nu eerder zeggen: ef a ben kon esde, m'b'o aks' en dati
Komen sa-e en ben-sa al zelden voor, ben-sa-e is nog zeldzamer. We kunnen ook van deze vorm verwachten, dat deze over enige tijd uit het gesproken Sranan zal zijn verdwenen. Ben-sa-e wordt steeds meer door b'o vervangen, ook al draagt het geen aspect-partikel e aan het eind. N.B.: e-go en b'o kunnen niet gecombineerd worden met e. Wij zouden dus kunnen zeggen, dat e-go de toekomende tijdmarkeerder is, sa de onwerkelijkheidsmarkeerder met verschillende bijbetekenissen en b'o de markeerder van als-zinnen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van de markeerders bij de drie etnische groepenNu we nagegaan zijn hoe de informanten uit ons onderzoek de markeerders gebruikt hebben, welke functies en betekenissen ze hebben, kunnen we zeggen, dat er over het algemeen geen grote verschillen bestaan tussen de Chinese, Javaanse en creoolse groep uit ons onderzoek. Alle drie groepen gebruikten de markeerders in dezelfde functies, maar de ene groep frequenter dan de andere. Alle drie vertoonden ze afwijkingen ten opzichte van de grammatica-beschrijvingen van Voorhoeve en Donicie. We hebben eerder al het voorbeeld genoemd van het gebruik van e met [+ statieve] werkwoorden zonder dat een ‘iteratieve’ of ‘habituele’ betekenis wordt bedoeld. Dit gebruik van e- met [+ statieve] werkwoorden kan een aanwijzing zijn van een veranderingsproces, dat al enige tijd aan de gang is en nu zichtbaar aan het worden is, namelijk, dat men nu geen strikt onderscheid maakt tussen [+ statieve] en [- statieve] werkwoorden wat de uiterlijke vorm betreft, daar men net als bij [- statieve] werkwoorden in de tegenwoordige tijd ook markeerder e- plaatst bij [+ statieve] werkwoorden. Een andere indicatie van deze verandering is, dat de ongemarkeerde vorm vaak gebruikt werd om de verleden tijd van [+ statieve] werkwoorden aan te geven, net zoals bij de [- statieve]. De Javaanse groep maakte in ons onderzoek het minst strikte onderscheid tussen de tegenwoordige en de verleden tijd in dit opzicht, of tussen [+ statieve] en [- statieve] werkwoorden, aangezien het ook deze groep was, die het hoogste percentage van ongemarkeerde vormen had voor de verleden tijd van [+ statieve] werkwoorden. De creoolse en de Chinese groep gedroegen zich bijna eender: beide hebben ongeveer hetzelfde percentage aan ongemarkeerde vormen voor de verleden tijd van [+ statieve] werkwoorden in plaats van ben en e- voor de tegenwoordige tijd in plaats van de ongemarkeerde vorm. Men zou dus kunnen zeggen, dat deze twee groepen wat conservatiever zijn in dit opzicht, dat ze minder vaak de twee typen werkwoorden als één type beschouwen in hun formele vorm en toch ben als dè verleden tijdsmarkeerder van [+ statieve] werkwoorden beschouwen. Ben wordt als ‘completieve’ markeerder gebruikt in alle drie groepen: in de Chinese groep het minst, in de Javaanse en creoolse groep in hetzelfde percentage van alle gevallen. De groep Chinese informanten ziet duidelijk ben meer als verre verleden tijdsmarkeerder; voor zowel de Javaanse als de creoolse groep geldt, dat ben en de ongemarkeerde vorm min of meer als verschillende vormen van de verre verleden tijdsmarkeerder dienst doen. Alle informanten hadden de ongemarkeerde vorm om het recente verleden aan te geven: in dit opzicht verschillen de drie groepen dus | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||
niet van elkaar. Ook niet wat het gebruik van deze vorm betreft voor de verleden tijd met perfect aspect of voor het perfect aspect alleen. Ook op het punt van de irrealis-markeerder verschillen de drie groepen niet veel van elkaar. Alleen gebruikte de Javaanse groep uit ons onderzoek geen enkele keer sa; hierdoor lijkt het alsof de Javaanse informanten deze markeerder niet kennen en i.p.v. sa e-go gebruikten, ook in die gevallen waar sa juister geweest zou zijn of waar de creoolse en Chinese informanten sa zouden hebben gebruikt. Of dat in normaal taalgebruik van de Javanen ook zo is, zal onderzocht moeten worden. We kunnen er hier geen uitspraak over doen. De meest normale markeerder van als-zinnen bij alle drie groepen is b'o. In enkele gevallen gebruikte men e- om deze wijze aan te geven. Er werd verder geen afwijkende vorm hiervoor gebruikt. Er blijken dus geen al te grote verschillen te bestaan in het gebruik van de tijd- en aspectpartikels tussen de Chinese, Javaanse en creoolse vrouwen. Dit terwijl het hier gaat om een betrekkelijk ingewikkeld onderdeel van de Sranan grammatica, dat bijvoorbeeld voor buitenlanders die Sranan leren grote moeilijkheden oplevert. Er zijn wel duidelijke verschillen tussen creoolse, Javaanse en Chinese sprekers van het Sranan op het gebied van woordkeus, uitspraak, intonatie en gebaren, maar uit dit onderzoek blijkt dat deze verschillen op het gebied van de grammatica niet zo groot zijn. | |||||||||||||||||||||||||
Taalkeuze en taalattitudeWe wilden nagaan wat de taalkeuze van de drie groepen is, welke factoren daarbij een rol spelen en/of de keuze (mede) bepalen in bepaalde situaties en wat hun attitude is ten op zichte van het Sranan. Om dit te kunnen nagaan hebben we hen 24 vragen gesteld, opgesplitst in twee delen. De antwoorden op de vragen uit het eerste gedeelte moeten een indicatie geven van de attitude van de informanten ten opzichte van het Sranan. Het tweede gedeelte van de vragen bevat voor het merendeel vragen, die betrekking hebben op hun taalkeuze in enkele situaties. Bekijken we de resultaten, dan zien we dat de groep Javanen en Chinezen zich grotendeels gelijk gedragen: voor de communicatie binnen een etnische groep gebruikt men meestal de etnische taal: Chinees of Javaans. Ook de creoolse groep doet een soortgelijke keus: het Sranan. Wat de communicatie tussen groepen betreft, gedragen de drie groepen zich vrij uniform, dat wil zeggen: voor het spreken tot een lid van een andere etnische groep gebruikt men of Nederlands of Sranan, afhankelijk van het gegeven of die persoon (de toegesprokene) een oudere creool, Javaan, Hindoestaan of Chinees is en/of die Nederlands spreekt. Beheerst die wel het Nederlands, dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||
zal het merendeel der informanten met hem/haar in het Nederlands spreken. Dit geldt niet voor degenen die het meest frequent Sranan spreken. Bij de antwoorden op de vragen, die op de communicatie binnen èn tussen groepen betrekking hebben, kwam het verschil in taalkeuze het duidelijkst naar voren. Hier hangt de taalkeuze af van factoren als: behoort de gesprekspartner tot dezelfde etnische groep als de spreker en spreekt die de etnische taal. Voor de creolen speelt dit uiteraard niet zo'n belangrijke rol, maar wel de vraag of de gesprekspartner Nederlands verstaat en/of welke van de twee talen (Sranan of Nederlands) ‘gezelliger’ klinkt, zoals dit door een der informanten werd uitgedrukt. Het verschil tussen de Chinezen en de andere twee groepen met betrekking tot de taalkeuze is de frequentie van het gebruik van het Sranan. De Chinese groep gebruikte het minst vaak Sranan, terwijl de creoolse groep het meest frequent gebruik maakte van deze taal. De Javaanse groep maakt het meest frequent gebruik van hun etnische taal, meer nog dan de Chinezen, en het minst van het Nederlands. Samenvattend zou men kunnen zeggen, dat men voor het Sranan kiest wanneer men tot personen spreekt, die geen Nederlands spreken, daar Sranan dan de enige taal is, die de gesprekspartners met elkaar gemeen hebben. Wanneer echter de gesprekspartner wel Nederlands spreekt en vooral als die het gewoonlijk gebruikt, dan kiest men vrijwel altijd Nederlands. Ook bij de taalkeuze voor de communicatie binnen de groep schijnt de vooronderstelling dat de gesprekspartner het Nederlands beheerst, een geringe rol te spelen. Dit geldt zeker voor de groep Chinese informanten, voor de Javaanse en creoolse groep iets minder. Zoals eerder gezegd, spreekt de groep Javanen bijna uitsluitend Javaans onderling, vooral als men tot een oudere Javaan spreekt om, zoals een informante zei, ‘respect te tonen’. Een soortgelijk beeld krijgen we bij de Chinezen: deze spreken Chinees tot de Chinese immigranten, waartoe hun ouders en grootouders behoren, en tot hun kinderen. De creolen spreken juist de prestige taal, het Nederlands tot hun kinderen en Sranan tot de ouderen. Het Nederlands wordt vooral door de Chinezen eerder dan het Sranan gebruikt, omdat men laatstgenoemde taal te ‘grof’ vindt. Het Sranan wordt door de drie groepen geschikt geacht voor gebruik met klanten, in de (Chinese) winkels, op de markt, voor het maken van grappen, voor krachttermen en schelden, voor gebruik met bedienden en met leden van andere bevolkingsgroepen. Meer dan de helft der informanten vond het geschikt als voertaal, maar slechts drie informanten zouden het de status van officiële taal willen toekennen of als instructie-taal willen zien. Men vindt een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||
soort ambivalentie t.o.v. deze taal in het feit, dat de meerderheid er positief tegenover staat en het graag spreekt, maar het toch niet als de officiële taal zou willen zien en het niet spreekt met hun kinderen of het hen leert. Het Nederlands is nog duidelijk de taal met een hoger prestige. Men zei, dat het Sranan niet geschikt zou zijn als communicatie-middel voor het buitenlands verkeer; ook al komt men met het Nederlands niet verder dan Nederland en de Nederlandse Antillen, toch koos men liever voor het Nederlands. Uit de groep Chinezen dacht geen enkele informante alles in het Sranan te kunnen zeggen; evenzo de Javaanse groep en de helft van de creoolse informanten, omdat er altijd woorden uit het Nederlands, Engels of Spaans geleend moeten worden. Dit is ook een reden, waarom men vond, dat het Sranan niet geschikt is de officiële taal van Suriname te worden. Men vond Sranan in de eerste plaats de taal bij uitstek in het contact met andere etnische groepen, die geen Nederlands spreken. Men koos soms ook bewust voor het Sranan, omdat het ‘directer’, ‘niet zo langdradig als het Nederlands’, een ‘gezellige taal’ en ‘beter te begrijpen’ is. Uit het voorgaande zou men kunnen afleiden, dat het Sranan voor de meerderheid de functie van lingua franca en spreektaal heeft en dat men over het algemeen niet afwijzend staat tegenover het Sranan in die hoedanigheid, maar dat men voor meer formele gelegenheden het Nederlands meer geschikt acht dan het Sranan.
Carmen Lie |
|