De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermdInleidingDe vraag naar de oorsprong van taal kan zinvol zijn en wordt veelal beantwoord via onderzoek naar communicatiesystemen bij apen, bijen, en andere diersoorten (Hocket 1960). De vraag naar de oorsprong van een taal wordt terecht nooit gesteld. Mensen hebben vermoedelijk altijd in groepen geleefd en moesten communiceren om samen te werken. Bij mensen betekent dat spreken of een van spreken afgeleid communicatie-systeem als schrijven of morse. Er zijn heel zinnige vragen te stellen over de geschiedenis of ontwikkeling van een taal, maar niet over de oorsprong ervan, want met die vraag gaat men terug naar de tijd dat er nog geen taal bestond en komt dus uit op de oorsprong van taal. De vraag naar de oorsprong van het Surinaams is alleen zinvol, omdat wij met zekerheid weten dat de voorouders van de huidige sprekers een andere taal spraken: niet een ouder stadium van de huidige taal, maar een geheel andere taal. Op zichzelf is dat niets bijzonders. Kinderen van immigranten komen in contact met twee talen: die van hun ouders en die van de nieuwe omgeving. Zij nemen meest de taal van de nieuwe omgeving over. Wanneer Tm staat voor de taal van de oudere generatie en Tn voor de taal van de jongere generatie, wanneer Tx de taal van de nieuwe omgeving is en G de grammatica die het taalgebruik stuurt, kan de taaloverdracht als volgt geschematiseerd worden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men leest hieruit af dat Tn in feite een voortzetting is van de taal van de nieuwe omgeving (Tx), en niet van de taal van de oudere generatie (Tm). Het hier beschreven proces van taaloverdracht kennen wij uit eigen aanschouwing. Nu Nederland bezig is een immigrantenland te worden, beginnen wij ook aandacht te krijgen voor de begeleiding van dit proces, zodat de nieuwe generatie die geboren werd uit immigranten-ouders zo snel en goed mogelijk Tx leert beheersen. Wanneer de taal-overdracht minder efficiënt verloopt, bijvoorbeeld omdat de mogelijkheden tot contact met Tx gebrekkig zijn, kan de taal van de ouders (Tm) zoveel invloed uitoefenen op de taal van de volgende generatie (Tn) dat er in feite een nieuwe taal ontstaat die niet gezien kan worden als een voortzetting van Tx, maar evenmin als een voortzetting van Tm. Dit nu is in feite gebeurd in Suriname, waar de nieuwe generatie van immigranten-kinderen (de slavenkinderen) wel een poging deed om de taal van de nieuwe omgeving (het Engels van de plantage-eigenaars) te spreken, maar hier slechts gebrekkig in slaagde. Het resultaat van dit proces heet Surinaams. De eerste ons bekende tekst in het Surinaams werd in 1718 gepubliceerd (door Herlein) en de eerste slaven arriveerden in 1651 in Suriname. De nieuwe taal moet dus tussen 1651 en 1718 zijn ontstaan. Maar wij kunnen de ontstaansperiode nog nauwer begrenzen. Een Nederlandse reiziger rapporteerde in 1693 dat de slaven in deze Nederlandse kolonie Engels spraken, waarmee hij uiteraard een vorm van Engels bedoelde dat grote overeenkomst moet hebben vertoond met de slaventaal zoals die in 1718 werd opgetekend (zie de bespreking van deze tekst in Voorhoeve en Lichtveld 1975, 297-283). De nieuwe taal moet dus ontstaan zijn tussen 1651 en 1693 in een periode van 42 jaar. Deze korte ontstaansperiode roept vragen op. Suriname werd in 1667 door de Nederlanders op de Engelsen veroverd. De Engelsen verlieten gaandeweg het land en mochten de oudere slaven meenemen. Het was hen verboden om slaven die na 1667 waren ingevoerd het land uit te brengen. Wij schatten dat in 1680 nog slechts 38 Engelsen in Suriname werkten tegen 400 anderstalige blanken. De invloed van het Engels is dus na 1680 te verwaarlozen. Hoe is het mogelijk dat een nieuwe taal in ongeveer 30 jaar ontstaat en zo duidelijk vaste voet krijgt, dat ze kan worden overgedragen op alle volgende genera- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties in een anderstalige omgeving, waar toch eerder Nederlands overheerste. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een stukje geschiedenisDe geschiedenis van het Surinaams werd uitvoerig beschreven in Rens (1953). Ik bespreek hier alleen de allereerste periode. In 1650 woonden er in Suriname Indianen van verschillende stammen (voornamelijk Karaïben en Arowakken, die met elkaar in onmin leefden). Europese schepen kwamen naar dit gebied om handel te drijven. Er bestonden hier en daar zelfs wel min of meer permanente handelsposten, van waaruit de zogenaamde bokkenruilders de Indianen bezochten om hun produkten op te kopen. Er waren ook wel pogingen tot kolonisatie geweest (onder andere zeer recent één onder leiding van Marechal), maar er zijn geen aanwijzingen dat daar in 1650 nog kolonisten van over waren. In 1651 rustte Willoughby, goeverneur van Barbados, een expeditie uit om een nieuwe kolonie in Suriname te stichten. De opkomende suikerindustrie had op Barbados een tekort aan land doen ontstaan. Willoughby zocht dus elders goedkoop land, en vond dat in Suriname, waar de Indianen hem accepteerden. Hij zond er 100 man heen in 1651 en nog eens 50 het volgende jaar. Slaven worden in de stukken niet vermeld, maar de groep werd vermoedelijk vergezeld door een aantal uit Barbados afkomstige slaven. De kolonie groeide snel en was tot omstreeks 1665 vrijwel geheel Engelstalig. In dat jaar kreeg een groep van ongeveer 200 Portugese Joden toestemming zich in Suriname te vestigen als planters en zorgde dus voor een anderstalige (Portugese) invloed. Nieuwe slaven werden uit Afrika aangevoerd en het Engelse systeem van indentured servants (Engelse contractarbeiders) zorgde voor een regelmatige toevloed van Engelstalige arbeiders, meestal uit de lagere sociale klassen. De kolonie had in die Engelse periode meer het karakter van een volksplanting: tropische produkten werden verbouwd voor de wereldmarkt naast produkten voor het eigen onderhoud. De plantageeigenaar werkte op een relatief kleine en afgelegen plantage tezamen met zijn knechten (indentured servants) en slaven. Hij woonde ook zelf op de plantage, vaak met vrouw en kinderen. De plantage had meer het karakter van een boerenbedrijf, waarop ongeveer 3 blanken werkten met ongeveer 10 slaven. Men zocht in de eerste plaats de hoger gelegen gronden op buiten de invloed van eb en vloed. De toenmalige hoofdstad Torarica lag 75 km stroomopwaarts van Paramaribo, in de nabijheid van Jodensavanna, waar de Portugese Joden zich gevestigd hadden. Tengevolge van de oorlogshandelingen in Europa veroverde een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zweeds eskader onder leiding van Abraham Crijnssen de Engelse kolonie in 1667, en deze machtsovername leidde een zeer moeilijke periode in die de kolonie tot de rand van de afgrond bracht. De militairen en zeelieden hadden weinig of geen ervaring met de tropische landbouw. Barbados deed alle moeite om de nu concurrerende kolonie te verzwakken door de ervaren Engelse planters te bewegen naar Jamaica te vertrekken en de Indianen tegen het nieuwe gezag op te zetten. De werving van nieuwe kolonisten in Nederland of elders verliep moeizaam, het gebrek aan indentured servants werd pijnlijk duidelijk, de aanvoer van nieuwe slaven kwam moeilijk op gang en de door de Engelsen gesteunde Karaïben werden onrustig. In 1678 brak plotseling de Indiaanse opstand uit onder leiding van Kaaikusi (Buve 1966). De Indianen trokken in drie groepen op naar het fort Zeelandia bij Paramaribo. De Portugese Joden verschansten zich op Jodensavanna, de andere blanken trokken zich veelal terug naar de bescherming van het fort. De slaven werden vaak aan hun lot overgelaten en velen zochten de vrijheid. Aan het einde van 1679 schatte Heinsius het aantal weggelopen of door de Indianen ontvoerde slaven op 700 tot 800, welhaast de helft van de totale slavenmacht, als mijn berekeningen juist zijn. De produktie stond vrijwel stil en ook de laatste Engelsen probeerden het land te verlaten. In deze desolate toestand verkocht Zeeland zijn kolonie aan de West-Indische Compagnie, de stad Amsterdam en de familie Van Aerssen van Sommelsdijck, die zelf in 1683 naar Suriname vertrok om orde op zaken te stellen. Hij sloot in 1686 vrede met de Indianen, zorgde voor een goede aanvoer van slaven en moedigde de landbouw aan. De oorspronkelijke volksplanting veranderde hierdoor in korte tijd van karakter en werd een typische plantage-kolonie, waarin met grote hoeveelheden slaven en een minimaal aantal blanken zonder eigen gezin voornamelijk voor de wereldmarkt geproduceerd werd. De plantages werden groter van omvang en sterker gecentraliseerd. Ook de lager gelegen gronden werden via inpoldering voor bebouwing geschikt gemaakt. Het gewijzigde karakter van de kolonie bleek het sterkst uit de gewijzigde verhouding tussen Afrikanen (slaven) en blanken (slavenmeesters). In 1702 vond men nog maar 8 blanken op 100 slaven. Uit de historische documenten en oude kaarten (Van Renselaar 1966) kan men de bevolkingsopbouw van de kolonie in de 17de eeuw proberen te reconstrueren. Ik heb daarbij onderscheid gemaakt tussen Engelssprekende en niet-Engelssprekende Europeanen en tussen oude en nieuwe slaven. Dit uiteraard in verband met de taalontwikkeling. Ik neem aan dat de nieuwe Afrikaanse slaven in de 17de eeuw geen Engels kenden toen zij in Suriname arriveerden en dus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen rol van betekenis konden spelen in de taaloverdracht, dit in tegenstelling tot de oude slaven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taalsituatieWat betekent nu het voorgaande voor de ontwikkeling van de nieuwe taal, het Surinaams. Twee groepen hebben duidelijk invloed gehad op de ontwikkeling van het Surinaams als een op Engels gebaseerde creolentaal: de Engelssprekende Europeanen (en daaronder vooral de Engelssprekende contractarbeiders die sociaal het dichtst bij de slaven stonden) en de Surinaamssprekende oude slaven (die geassimileerd waren en de nieuwe slaven moesten inwerken). Men kan uit de voorgaande tabel aflezen dat deze beide groepen dramatisch in aantal achteruit gingen tussen 1671 en 1679 en dat hun aantal in 1680 te verwaarlozen is, vergeleken met de niet-Engelssprekende Europeanen en de minder goed aangepaste nieuwe slaven, die bovendien nog in groten getale wegvluchtten naar de bossen. Bekend is dat één groep zich organiseerde onder leiding van Ganimet en vocht aan de zijde van de Indianen tegen de blanken. In die periode moeten zich ook de eerste bosnegergroepen hebben gevormd, voornamelijk gerekruteerd uit de nieuw aangevoerde slaven. Dit brengt de ontstaansperiode van het Surinaams terug tot nog geen 30 jaar (1651-1679). Hoe is het mogelijk dat in zo korte tijd een nieuwe taal ontstaat, die in de daarop volgende eeuwen nauwelijks van karakter verandert. Ik noem een aantal elementen die m.i. van grote invloed zijn geweest en die overigens gedetailleerder werden behandeld in Voorhoeve (1962):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Portugese en Afrikaanse invloedDe Portugese invloed op het Surinaams is gering: 4,5 procent Portugese woorden van een basis-woordenschat van 200 woorden; 5 procent op een later onderzochte lijst van 476 werkwoorden. De Portugese invloed op de Saramakaanse bosnegertaal is veel groter en heeft de waarnemers al vroeg verbaasd. Op een basis-woordenschat van 200 woorden (een identiek stamwoord voor verschillende begrippen slechts eenmaal gesteld) vond ik de volgende verdeling naar origine van de woordstammen:
Het totaal van 216 is hoger dan 200 (minus meervoudig gebruik van dezelfde stam), omdat er verschillende doubletten voorkomen in het Saramakaans, zoals bijvoorbeeld baíka (van Port. barriga) bέε (van Eng. belly) voor hetzelfde begrip ‘buik’. De invloed van het Surinaams op het Saramakaans is sinds 1780 aanzienlijk geweest en men kan aantonen dat hierdoor het aantal woorden van Engelse origine is toegenomen. Als bij doubletten de woorden van Portugese of Afrikaanse oorsprong bevoordeeld worden tegenover de vermoedelijk nieuwere woorden van Engelse oorsprong, krijgt men 75 woorden van Portugese oorsprong tegenover 83 van Engelse oorsprong op deze basiswoordenschat, dat is in percentages omgerekend 40 tegenover 44 procent. Al vroeg heeft men een verklaring proberen te geven voor deze duidelijk grotere invloed van het Portugees op het Saramakaans, en deze aanvankelijk willen toeschrijven aan de invloed van de Portugese Joden in Suriname. Herskovits (1930) wees er echter op dat dit niet kon verklaren waarom woorden van Hebreeuwse oorsprong als kaseri ‘ritueel rein’ en trefu ‘voedseltaboe’ niet in het Saramakaans, maar wel in het Surinaams voorkomen. Verder meent hij dat het zeer onwaarschijnlijk is, dat slaven van Joodse meesters een grotere neiging tot vluchten vertoonden dan slaven van niet-Joodse meesters. Ik heb hiervoor al opgemerkt dat tijdens de Indianen-opstand de Portugees-Joodse plantages verdedigd werden, en dat de ontvluchtingen eerder van andere plantages plaats vonden, die aan hun lot waren overgelaten. Herskovits meent dat het vermoedelijk vooral de nieuw aangevoerde slaven waren (de zogenaamde zoutwaternegers) die de neiging vertoonden om te vluchten, omdat zij beter voorbereid waren op het harde leven in de bossen en minder geneigd waren de slavernij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te accepteren. Als dat zo is, dan moet de Portugese invloed uit Afrika afkomstig zijn. Dit is ook in overeenstemming met de grotere invloed van de Afrikaanse talen op het Saramakaans. Binnen de basiswoordenschat vindt men in het Surinaams 3 procent woorden van Afrikaanse herkomst, in het Saramakaans 6 procent. Bij uitbreiding van de woordenschat in het Saramakaans komt men op 10 procent woorden die duidelijke verwantschap tonen met het ki-Kóongo van Zaïre en Angola, de invloed van andere Afrikaanse talen nog niet eens meegerekend (Daeleman 1972). Price (1975) schat het aantal Afrikaanse woorden van het Saramakaans op 50 procent, als men de totale woordenschat zou kunnen onderzoeken. Hoewel deze schatting mij sterk overdreven lijkt, is een hoger percentage tot 15 of 20 procent toch niet onmogelijk, religieuze terminologie meegerekend. De vraag is nu, hoe deze sterke Portugese invloed vanuit Afrika te verklaren is. Herskovits veronderstelde aanvankelijk, dat deze woorden via de Afrikaanse talen in het Saramakaans zijn gekomen. Dit lijkt mij niet in overeenstemming met het veel hogere percentage Portugese dan Afrikaanse woorden in de basiswoordenschat. Men moet niet denken dat de Afrikaanse slaven taalloos in Suriname arriveerden. Er zullen zeker incidenteel wel Afrikaanse talen in Suriname gesproken zijn, wanneer slaven uit een zelfde streek elkaar ontmoetten. Maar al in een zeer vroeg stadium zullen zij een gemeenschappelijk communicatiemiddel gezocht hebben, dat ook in communicatie met de blanken bruikbaar was. Aan de Westkust van Afrika bestond vanaf de 15de eeuw zulk een communicatiemiddel, het Portugese Pidgin dat ook door niet-Portugese zeelieden in hun contacten met de Afrikanen werd gebruikt. In een reisverslag van 1693/4 wordt gesproken van ‘the basterd Portugese the negroes use along this coast’ (Todd 1974, 35) en toen waren we al in de nadagen van het Portugese Pidgin als lingua Franca. Als de slaven deze taal al niet kenden, zullen zij daarmee in de slavendepots en op de schepen in aanraking zijn gekomen. Pas op de plantages in Suriname kwamen zij tot de ontdekking, dat deze taal niet voldoende was. Zij kwamen daar voor het eerst in contact met het Engels, zowel het Engels van de blanken als het Neger-Engels van de oudere slaven. Dit had tot gevolg dat zij hun taal zo snel mogelijk aanpasten aan het Engels van de plantages. Dit relexificatieproces (Voorhoeve 1973) werd onderbroken bij de slaven die de plantages ontvluchtten, maar voltooid bij de slaven die op de plantages bleven werken. Het Saramakaans kan dus beschouwd worden als het resultaat van een onvolledig relexificatieproces van Portugees Pidgin naar Surinaams. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHoe moet men zich nu het ontstaan van het Surinaams voorstellen? De slaven spraken in de 17de eeuw verschillende Afrikaanse talen, maar hadden tevens een min of meer gebrekkige kennis van het Portugese Pidgin dat aan de Afrikaanse kust dienst deed als contacttaal (voornamelijk met de blanken). Op de Surinaamse plantages hadden zij weinig nut van hun linguïstische bagage. Zij kwamen daar in contact met het Engels of met een gepidginiseerde vorm daarvan dat bezig was te ontstaan. Het Portugese Pidgin werd door hen aangepast aan het gebruik op de plantages. Het taalverwervingsmodel wordt hierdoor wel gecompliceerd. Men dient gebruik te maken van Tafr (de Afrikaanse talen), Tpor (het Portugese Pidgin van Afrika), Teng (het Engels in al of niet gepidginiseerde vorm, waarop de Barbadiaanse variant wellicht een grote invloed had) en Tned (het Nederlands). Gebroken lijnen duiden op een substratum invloed (van onder af) of een superstratum invloed (van bovenaf), die zowel in de constructies als in de woordenschat merkbaar was. De cijfers duiden hier niet alleen maar de generaties aan. Ik vermoed dat in dit proces van taalverwerving de cijfers zelfs voornamelijk onderscheid tussen in de tijd opeenvolgende ladingen slaven aangeven. Het onderscheid tussen T1 en T2 is dus gradueel en verbeeldt de voortgaande linguïstische integratie binnen de plantage-gemeenschap.
Jan Voorhoeve |
|