Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
De Jurist-Litterator.
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 25]
| |
Het is niet zeldzaam bij denzelfden persoon aanleg voor twee en meer vakken van wetenschap of kunst waar te nemen en dus ook niet vreemd dat een Student in twee vakken te gelijk studeert. Niet alle vakken evenwel laten zich even gemakkelijk vereenigen - zoo ziet men weinig Medici die tevens Theologanten zijn - en zelden kunnen de ware grondbeginsels van twee takken van wetenschap hetzelfde jeugdige gemoed zoodanig innemen dat het beiden evenveel liefde, evenveel zorg en belangstelling toedraagt. De Letteren zijn natuurlijk, als de ingang tot elk Academisch vak van onderwijs met de andere faculteiten ligtst te verbinden en worden daarom, niet slechts door de eigenlijke Literatoren, maar ook door anderen beoefend, en onder deze anderen staan voorzeker de Juristen op den eersten rang. Er zijn twee soorten van Jurist-Literator: de eigenlijke Jurist-Literator en de Literator-Jurist. Maar deze groote verdeeling is niet voldoende en men is verpligt, als de schrijvers over natuurlijke historie, naauwkeuriger afscheiding der in dit één genus verzamelde species te maken en van elk derzelve eene zuivere diagnostiek op te geven. Zoo bestaan er vooreerst Jurist-Literatoren die door hun ouden heer met deze aanspraak naar Leyden worden verzonden: - Vriendlief! - Papa noemt zijn zoon anders Piet, maar wanneer eene zaak ernstig zal voorgedragen worden, wordt Piet Vriendlief. - Vriendlief! gij hebt mij op de Latijnsche school al een zeker sommetje gekost en ik heb, God dank! van den Rector vernomen dat het niet in het water gegooid is; ge kent tamelijk je Latijn en je Grieksch en het zou jammer zijn wanneer ge het nergens anders toe gebruikte dan om een propaedeutisch - of voorbereidend als Papa niet gestudeerd heeft - examen te doen. Hoor eens, ge zoudt mij - de kinderliefde wordt opgewekt: mij! d.i. ik bezweer u, Piet, bij het geld hetwelk ik van den Rector vernomen heb dat niet in het water gegooid is - veel pleizier doen als ge de studie der oude talen verder voortzette en, behalve in de Regten, ook in de Letteren studeerde. Ik heb er met mijn geleerden vriend *** - eene rilling gaat den zoon door de leden: die geleerde vriend schrijft op den titel zijner werken onder zijn naam phil. theor. mag. lit. hum. doctor et professor ordin. in academia leidensi; een dubbel snijdend zwaard in vaders kastijdende vuist! - reeds over gesproken, een doorkundig man, wien ik u speciaal gerecommandeerd heb. Gij moet dus, eer ik het vergeet, niet verzuimen dadelijk eene visite bij hem te maken, als ge te Leyden komt. En deze heeft mij gezegd dat eene vereeniging dezer twee vakken wel meer geschiedde en de jongelui niet beter konden doen. - Dat verstaat zich, Professor literarum! - Onderhoudt dus niet alleen de Letteren, maar laat Letteren en Regten gelijken tred gaan, enz. enz. - Hier volgt eene lange reeks opvoedkundige wenken en zedelijke sermoenen. Soortgelijke gesprekken worden meestal des morgens na het ontbijt gehouden in de kamer van Papa. | |
[pagina 26]
| |
Piet zwijgt en deponeert de redevoering stilletjes ter griffie van zijne memorie, òf omdat hij nog niet geleerd heeft Papa te durven tegenspreken, òf omdat de intrede in het Studentenleven hem veel nader aan het hart ligt dan de afloop er van en hij een voorstander is der philosophie die violen laat zorgen en tot zinspreuk voert: geen ellende vóór den tijd. - De eeuwigdurende herhaling van dezelfde aanmaning bij elke vacantie die Piet in het ouderlijk huis doorbrengt begint hem geducht het land aan te jagen; maar daar hij, in zijne kinderlijke gehoorzaamheid en nog onder den welsprekenden invloed van zijn ouden heer, zich terstond bij zijne aankomst uitgegeven heeft, bij Professoren en Studenten, voor iemand die Letteren studeeren zal, acht hij zich ten minste gebonden tot het doen van een Candidaats, waardoor hij tant bien que mal gesleept wordt en hiermede zijne classische loopbaan besluit, waar zijn vader en zijn Rector zich zoo veel heerlijks van gedroomd hadden. De tweede soort voert een ander karakter. Was Piet met een geringe dosis ijdelheid voorzien, Alberts neiging tot bluf gaat alle palen te buiten; was Piet aan de bevelen zijns vaders onderworpen, Albert schrijft zijne oudelui de wet voor. Albert is vlug van begrip en sterk van geheugen en laat zich op die beide voorregten bespottelijk veel voorstaan. - De Rector der latijnsche school - zoo zwetst hij gedurende zijn noviciaat - heeft meer dan eens aan mijn oude, deze aan mijne moeder en zij weder in vertrouwen aan mij gezegd, dat mijnheer de Rector wel wenschte dat al zijne jongens zulke knappe, degelijke werkers waren als ik; maar - gaat Albert, zijne schouders ophalende, met een glimlach voort, - de goede sukkel wist niet wat ik vóór schooltijd op straat en naderhand op school uitvoerde! Dan komen de beste guitenstreken van zijne kennissen, benevens geheel verdichte en mythologische, als door hemzelven bedreven, op het tapijt en hij eindigt: - Om de boel niet al te desolaat in de war te sturen, gaf ik dagelijks een kwartier aan het doen van mijn werk t'huis en leerde dan de lessen of maakte de themas waarop de anderen uren zaten te blokken. N.B. Spijt alle vermaningen van Praeceptor, Conrector en Rector, volhardt de kwak in het spreken van zijne themas, vooral wanneer hij beter weet.5 Met zulk eene verheven gedachte van eigen bekwaamheid kan het niet anders of Albert, hoorende dat de Jurist-Literatoren voor de knapste Juristen doorgaan, vat het besluit zich onder hunne vanen te scharen. Dat voornemen wordt in een brief met noodige grootspraak, pedanterie en betuiging van schier onmenschelijken ijver aan de oudelui bekend gemaakt, en de oudelui, verheugd over het bezit van zulk een phenix, geven hem verlof te vliegen waarheen hij wil, niet zonder den moederlijken raad nogtans om het toch bedaard aan te leggen en zich de vleugels niet uit het lid te reppen. Albert slaat aan het werk. Een half jaar gaat het flink. Maar, helaas! meer dan één duivel fluistert hem weldra syllogismen in het oor, die hem langza- | |
[pagina 27]
| |
merhand van de studie afbrengen. Moet hij den sterken billarder Louis dagelijks niet ten minste vijf partijen carambole en doublé aanzetten? moet hij niet dagelijks een pot billard en een pot commerce winnen? is hij niet verpligt solo te spelen op Sempre? blijft hij geen praeses van zijn dispuut-collegie, omdat hij vreest dat het vervallen zal, zoodra zijn beschermende hamerslag het niet meer in orde houdt? gelooft hij niet dat het bestaan en de goede regeling - want hij moet in alles uitmunten - van literis sacrum, Themidi sacrum, ja! zelfs van het leesgezelschap voor verstand en hart, op hem steunen? moet hij niet - en beter dan allen - schaatsen- en paardrijden, kegelen, schermen, bâtonneeren, toasten instellen? wat zou de kroeg beginnen, wien zou men kiezen tot commissaris, zoo niet hem? is hij eindelijk geen lid van het collegium supremum? gaat niet alles door zijne handen?... Mijn hemel! hoe zou er, bij zoo vele drukten, voor een zoo gezocht en onontbeerlijk persoon, nog tijd overschieten tot studeeren? Enfin, bij slot van rekening: Albert doet zijn Candidaats zonder graad, beklaagt als Piet den tijd er aan besteed en zegt de Letteren vaarwel. Willem - de ware Literator-Jurist - draagt der Letteren zijne hecatomben, den Regten slechts een enkelen zwarten offerstier op. Hij is Ciceros vriend, Platos aanbidder; hij draagt Aristophanes of Horatius in zijn zak, leest Pindarus als den Enkhuizer-almanak, droomt hardop van Homerus, welluidende slaap! Bij hem is het niet: Graeca sunt, non legantur; maar Graeca sunt, devorentur! Hij maakt adversaria waar meer Grieksch in komt dan Latijn en meer Latijn dan Hollandsch. Hij vult de albums zijner vrienden met uittreksels uit cicero: de amicitia. Zijne brieven wemelen van classische spreuken. Geeft ge bescheiden hem te kennen dat uwe schaarsche belezenheid in zijn vak u buiten staat stelt den stroom zijner diepzinnige aanmerkingen en uitweidingen over het Symposion Platonis naar waarde te schatten, hij zal u de deugden en gebreken der verschillende uitgaven opsommen, het onderscheidende kenschetsen van de geleerden die er over hebben geschreven, u uit de hoogte bijzonderheden en conjecturen opdisschen die in boeken staan te lezen, Professors dictaat niet uitgezonderd, in één woord gebruik maken van uwe nederige bekentenis, en laag vallen op de responsies zijner medestudenten, door eene lange, bitse optelling van de bokken die Frits, Jozeph en Herman maken op het collegie van Professor Bake. Want een Literator pur-sang gaat altijd bij vergelijking te werk: dat hoort zoo in de geleerde wereld. En toch!... - zoo als de Romantische dichters zeggen - diezelfde man, zoo verwaand, zoo opgeblazen, zoo dweepend met zijn vak, zoo ingenomen met zichzelven, wordt 's Maandags en 's Woensdags van tijd tot tijd op de Instituten aangetroffen, waar hij het echter nooit meer dan één uur achter elkander uithoudt; diezelfde vurige Literator slaat thee bij dezen of genen Professor der facultas JCtorum; dienzelfden Willem hoort ge met zieleangst van zijn naderend Candidaats in de Regten gewagen. | |
[pagina 28]
| |
Willem heeft summa cum laude zijn Candidaats-examen in de Letteren gedaan; Willem heeft zich drie maanden lang in den wellust gebaad zijn Candidaats gedaan te hebben; maar ééne felicitatie van één der Juridische Professoren heeft hem uit zijne zaligheid in eene hel gestort. Met eene ongeloovige beweging der mondspieren wenschte zijn Hooggeleerde hem denzelfden gunstigen uitslag toe in de Regten. Daarbij kwam een brief van zijn vader. Helaas! hij gevoelt het, hij gevoelt het diep! Om doctor juris utriusque te worden, moet hij eerst een Candidaats afleggen; en om een Candidaats af te leggen, moet hij eerst Juridische Collegies bezoeken en Instituten bestudeeren. Driemaal ongelukkige! Nu is de vreugd van zijne kast verhuisd, nu zit de atra cura in zijn leuningstoel. Nu vermindert, verbleekt, vermagert zijn opgeruimd gelaat; nu bedekt een vale geel-bruine tint zijne wangen. Nu verdwijnt de welwillende glimlach van zijne lippen, nu wordt iedere week een nieuwe rimpel op zijn voorhoofd zigtbaar. Zijne kleeding wordt slordig, zijn geheel uiterlijk verwaarloosd. De cosmétique-fixateur strijkt zijne haren niet meer glanzig-effen langs zijn schedel, de bakkebaard hangt achteloos naar beneden of krult zich - o, schande! - over de ooren om. De luchtige cigaar wijkt voor de ernstige pijp. Gij vermoedt de reden van dit verval. Hij dwaalt rond in de kenmerken van het onderscheid tusschen jus en aequum; hij is veroordeeld de drooge definities van justinianus, Alemannicus, Gothicus, Francicus, Germanicus, Anticus, Alanicus, Vandalicus, Africanus, etc. etc. etc. in zijn halstarrig geheugen te stampen, gedoemd om van justitia est constans et perpetua voluntas af, tot Deo propitio adventura est toe, het vervelendste aller Compendien door te worstelen. Maar wat kan toch de reden zijn die hem noodzaakt zich martelaar te maken van het Regt? wie of wat noopt hem zich vrijwillig al die rampen op het hoofd te stapelen? Is hij een Stoicus die zich in de lijdzaamheid zoekt te oefenen? heeft hij onlangs Job gelezen en... Neen! het is òf een vader-advokaat die hem langzamerhand eene uitgestrekte praktijk kan bezorgen, òf een vaderhoogambtenaar die hem kruijen kan of laten kruijen, òf de onzekere vooruitzigten die den jongen Doctor in de Letteren voor oogen staan en daarbij de treurige bewustheid dadelijk na zijne Promotie verpligt te zijn geld te winnen. Hij komt dagelijks des avonds ten half zeven te huis. Zijn vorig examen heeft hem gezetheid tot werken en slag van werken - werken is ook een slag - geleerd. Op zijn bevel brandt zijne lamp, vlamt zijn vuur. Hij schaart de Instituten en Westenberg vóór zich, slaat zijn dictaat open............... Neen, weest gerust! ik zal u niet - mijn hart breekt - in den jammerpoel zijner geheimen inwijden; maar ik ben eens bij zoo iemand geweest: ik moest hem spreken en wist dat ik hem stellig ten zeven ure te huis vond. Hij had de eerste titel van het tweede boek vóór zich en zuchtte zwaar. Veertien dagen later moest ik hem weder in zijn werk komen storen. Ik vond hem verbleekt, vermagerd, met een verglaasd oog turende op den eersten titel van het tweede boek. Drie weken daarna bragt mij het toeval voor de derde maal bij hem. Daar zat hij, nog | |
[pagina 29]
| |
bleeker, nog magerder, het koortsachtig-droomende hoofd rustende op den eersten titel van het tweede boek! Eindelijk toch, zonder dat men regt weet hoe, komt er een tijdvak van een of twee maanden, een tijdvak van moed! waarin Willem met vertwijfelenden wanhoop, van den vroegen ochtend tot den laten nacht, zit te zwoegen; en ziet! hij doet het Candidaats. Terstond daarop gaat hij zich van zulke schroomelijke vermoeijenissen in Juvenalis satyrae verpoozen. - Een paar jaren daarna vindt hij zich verpligt een Juridisch-Doctoraal te doen. Nu heeft hij de Collegies weinig verzuimd, zich zelfs meer dan eens geërgerd dat op de Pandecten de Literarische vragen altijd aan Juristen, de Juridische altijd aan hem gerigt werden; hij staat gunstig bekend bij de Professoren; hij weet al wat hij weten moet om er door te komen en hij kòmt er door. In het laatste jaar van zijn studietijd ziet men hem aan twee dissertatiën werken: een stuk van een oud redenaar dat met critische nooten gestoffeerd wordt, voor de Letteren; een ander stuk: de tutelâ parentum, voor het Regt. Maar, helaas! hij is niet onpartijdig in het bedeelen van beide kinderen zijner opgedane kennis. Terwijl de eerste dissertatie groeit en zwelt, mist de andere nog eene juiste verdeeling; de eerste verrijkt hij met de gevoelens van zeer vele zeer geleerde mannen, de tweede wordt een dor vertoog; heeft hij eene geestigheid of vernuftige uitdrukking, in het volle gevoel van hare waarde wordt zij in de Literarische dissertatie ingelijfd, de arme Juridische mag er de oogen niet eens naar opslaan; de eerste wordt vertroeteld, de laatste verschopt; van de eene ziet hij zelf de proeven na, die van de andere geeft hij aan een vriend of aan een huurling; de eerste is 130 bladzijden groot, de laatste 44; de Literarische heeft twee vel Prolegomena, de Juridische begint bij het begin. Ten laatste is er nog eene vierde species: de Jurist-Literator die beide vakken met even veel warmte van hart aankleeft, beide gelijke zorg toedraagt, beide gelijken tred doet houden. Maar, helaas! in deze dagen van werkeloosheid, of laat ik liever zeggen flaauwheid tot het werk, zijn zulke mannen zeldzamer dan een maanregenboog of eene bloeijende cactus grandiflora. Evenwel zij bestaan, die dappere kampioenen van kritiek en wettenkennis; zij bestaan, al promoveeren zij niet in beide vakken, al verdedigen zij slechts een specimen een uur vóór de dissertatie en toonen zoo doende dat zij ook den lauwer waardig zijn waarvoor zij niet in het strijdperk traden. En waarom, terwijl wij in Napoleon een tweeden Alexander bewonderen, zouden wij aan een anderen Huig de Groot wanhoopen? |
|