Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Inleiding.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 11]
| |
- Klikspaan! Klikspaan! - Waar is Klikspaan? - Is Klikspaan niet eene lange figuur met een stalen bril en met?... - Daar gaat Klikspaan! - Waar, waar dan? - Daar, daar, daar! Als ge hem zien wilt... Gij vergist u, meneeren, Klikspaan is niet te zien, Klikspaan is onzigtbaar; hij is een klank, eene schim; gij meent haar te omvatten en zij ontwijkt uwe omarming, gij verbeeldt u haar te slaan en gij beukt de lucht... - Maar, maar... Maar Klikspaan is niet meer dan een band, die het geheel aan elkander hecht; eene Type, even als de andere door welke hij heen kronkelt, die herinnert aan een geslacht dat uitgestorven is, welks beenderen tot de fossielen behooren, maar dat de Schrijver nog even, als in een nevel, aanschouwen mogt. Men verhaalt dat het in Augustus dezes jaars uit de groeve zal opstaan en deszelfs oude liederen van jeugd en vriendschap en overwinning aanheffen; doch zij zullen hunne nachtrevue houden in tabbaarden van schoolmeesters, dominés, professoren, baliebabbelaars en de hemel weet in wat voor momgewaden meer, die onder hunne zware zwarte plooijen het uniform der dappere jagers bedekken zullen. Klikspaan is een konterfeitsel dat, zoo mijn geheugen niet faalt, iets van sommigen dezer generatie hebben moet; hij is, dit gaat althans zeker, een ferm en oud Student, die gaarne en bij voorkeur tot de jongeren het woord voert en niet aarzelt, door afwisseling van ernst en boert, het kwaad scherp af te teekenen, opdat zij er zich voor wachten en het verafschuwen. - Maar gij hadt toch wel een anderen naam kunnen verzinnen; zijt gij dan vergeten hoezeer reeds in de kinderwereld hij die uit de school klapt?... Tegen den meester, ik stem het u toe, maar niet van den eenen makker tot den anderen; bovendien loopt in deze bladen de meester evenmin vrij als de scholieren, let er maar op! - Maar anderen, maar vreemden hooren wat gij zegt, voor wie het alles een geheim moest blijven. Dat laatste geef ik niet toe, doch, al ware het zoo, zou ik nogtans meenen meer goed te kunnen doen door te spreken, dan deze kwaad door naar mijne woorden te luisteren. Een luidruchtige troep die in de verte nadert. - Arriaan, Klikspaan! Hemel, welk een geraas! O, ik zie het, gij wordt boos! Dat spijt mij, dat had ik niet van u gewacht! Doch neen, gij vliegt mij op zijde, gij springt mij bij! O, nu merk ik het! daar staat de Klaplooper, hij houdt het roode lapje, mij nog dreigend, in de hand; daar Diplomaten, met hunne joncs door de lucht zwaaijende; daar een afzigtelijke Bivalva, ginds een verachtelijke Hoveling; deze zijn de schreeuwleelijken, deze degenen die kwaad zijn en kwalijk nemen, de hondjes | |
[pagina 12]
| |
die bijten en de katjes die krabben. Maar, waarde broeders, die u om mij heen schaart, dat is juist mijn trots en mijne kroon. Mogt gij hen verfoeijen gelijk ik, zij u haten gelijk mij! Beteren wensch voor uw waarachtig geluk, draag ik, geliefden, niet in mijn boezem! Als de Schrijver dezer schetsen met oude Studenten sprak, die reeds naar de promotiekoets begonnen te rieken, gebeurde het hem dikwijls, den droeven wanhoopskreet van Jean Pauls jongeling, doch niet in den droom, helaas! te moeten hooren: - Zoo ik mijne studiejaren nog eens beginnen mogt, hoe geheel anders zou ik het aanleggen! Deze gedachte uit te roeijen, dezen uitroep onmogelijk te maken, is de strekking van dit boek. Ontvangt het derhalve in liefde, met toegevendheid en eenige belangstelling, en neemt den Schrijver zijne welligt te ver gewaagde, onvoorzigtige openhartigheid, ja, somtijds vrijpostigheid, niet al te euvel op! dit verzoekt Klikspaan nederig. De jeugd is eene kostelijke bloem: dat wij er zorg voor dragen! Voort nu, opgetrokken tegen het kwaad! |
|