Studentenschetsen. Deel 1. Teksten (onder ps. Klikspaan)
(2002)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
Dit boek is bij afleveringen van ongelijken omvang, op onbepaalde tijden het licht ziende, uitgegeven geworden. Hoe velen en hoe dierbaren zagen het aanvangen, die het niet mogten zien voltooijen! Tot goed verstand van een en ander laat de Schrijver hier eenige regels volgen van hetgeen op den omslag der beide eerste afleveringen gedrukt stond: De verzamelaar vertrouwt dat niemand onverstandig genoeg zal zijn de grappen die in het werk voorkomen voor iets meer dan grappen te houden, onschuldige uitvloeisels van humor, vlugtige schetsen, waaraan misschien wel een schijn van waarheid zou te vinden zijn, als men angstig wilde vitten en napluizen, doch welke van de zijde waarvan zij genomen zijn moesten geteekend worden. Hij weet dat niemand hem de doode hand zal nadragen, om hetgeen hij schertsend en zonder den minsten zweem van kwade luim of verkeerd-gemutstheid nederschreef, en belooft dat piquanterie nooit in hatelijkheid zal ontaarden. Naar niets heeft de Schrijver met meer ijver gestreefd dan naar de meest naauwgezette en tastbare waarheid in vorm van stijl, in voorstelling, in onderwerp. Daar heeft hij zelfs hier en daar zeer veel, sommigen zullen zeggen te veel, voor over gehad. Men heeft dikwijls portretten willen zien in hetgeen niets meer dan algemeene karakterschildering kon wezen; de Schrijver hield dit voor den vleijendsten lof dien men hem schenken kon, het fijnste compliment dat hem gemaakt kon worden, bedenkende met hoe veel groote mannen hij die vergissing van het publiek aller landen en aller tijden deelde, maar zich dan ook tevens van Effens woorden te binnen brengende: - Hoewel ik als een eerlijk man kan verklaren, dat ik al zoo weinig iemand zoek te beledigen, als een Godgeleerde, die op den Preekstoel, de hatelijkheid van de ondeugd geesselt, en dat ik mijne tafereelen zoo zoek te bewimpelen, dat ze op een gansch karakter, en niet op een persoon alleen toepasselijk zijn. Ik vind echter uitleggers en kantteekenaars met menigte, die een gedeelte van diergelijk karakter bij hunne buren vindende, hen uit eene kwaadaardige mildadigheid het overige schenken, of van 't hunne leenen; dit raakt die of die, zeggen ze volmondig uit, en de aangewezene voorwerpen, door het gemeen gerucht misleid, zien de lasterzuchtige toepassers over het hoofd en wenden hunne vergramde oogen alleen naar den Schrijver. K. |
|