Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Glasgow, 30 Augustus 1857.De Swintonschool is eene inrigting, door het zoogenaamde werkhuis van Manchester voor een jaar of tien te Swinton bij Pendelbury, eene mijl of acht van de stad, tot stand gebragt, ten behoeve van kinderen sans feu ni lieu, verwaarloosd, verlaten, onwettig gevonden op straat of - op den mesthoop. Het gebouw is niet alleen degelijk en deftig, maar indrukwekkend door uitgestrektheid en bouwtrant. Het ligt midden in deszelfs twintig bunders bouwgrond en moestuin. De kleine boerderij telt zeven beesten, maar van varkens maken ze bij voorkeur werk, die inderdaad verwonderlijk schoon zijn en het gesticht jaarlijks f 1200 opbrengen. Den jongens, die niet op het land werken, worden, zoo als gewoonlijk, ambachten geleerd. Een van de guardians of the poor, en die daardoor eenigzins met Swintonschool in betrekking stond, was zoo vriendelijk geweest mij te vergezellen. Ik vroeg hem, of het eigenlijk wel de moeite waard was en verantwoord kon worden, eene inrigting, wier budget men niet behoefde te vragen of hoog was en die door de inwoners bekostigd moest worden, ter dienst te stellen van wezens, die, hoewel buiten hunne schuld, toch altijd op de laagste sport stonden, de stigmaten der | |
[pagina 234]
| |
zonde, gelijk ik het met eigene oogen zag, op het aangezigt droegen, er uitzagen als galeiboeven, en het bedorven bloed en de verkeerde natuur hunner ouders als vergif in hunne aderen en hun gemoed droegen? wat heeft de maatschappij er aan? de toevloed dier wezens blijft grooter dan het getal door de philanthropen gered, de ontucht voert vlijtiger aan dan de beschaving uitdelgt. Het antwoord was: - de bevolking kiest hare armverzorgers zelve; vindt ze haar geld kwalijk besteed, dan moet ze maar andere nemen. De man, wiens titel ik nu niet meer weet, maar die met de huishoudelijke directie van het gesticht belast was, liet mij alles tot in de minste bijzonderheden bezigtigen. Het gebouw is hoogst regelmatig in drieën verdeeld: een derde voor de jongens, een derde voor de meisjes, een derde voor de infants. Van deze zijn de beide seksen bij elkaar; anders vereenigt zich de geheele bevolking, tusschen de acht en negen honderd kinderen, nooit anders dan voor de onderscheidene malen, in eene, zoo als u kan begrijpen, schrikkelijk groote zaal, welke te gelijk tot kapel strekt, maar de kinderen zitten daar, jongens en meisjes, afzonderlijk. De jongens beneden tien jaar slapen zamen. Even als de spijszaal, bestond de school maar uit eene enkele hall, maar zoo groot, dat, even als de missen in de Sint Pieters-kerk te Rome, het onderwijs, aan de eene klasse gegeven, de andere volstrekt niet hinderde. De headmaster was een knap, fatsoenlijk man. Zoodra hij mij gewaar werd, kwam hij naar mij toe en verliet mij niet | |
[pagina 235]
| |
meer. Onder hem staan drie ondermeesters, die ieder twee pupil-teachers onder zich hebben. Het onderwijs was er ver boven alles wat ik in Engeland had bijgewoond. Gerust durf ik het in zijne soort voortreffelijk noemen. Ik luisterde toe bij eene klasse, die les had in de aardrijkskunde van Engeland. Het was een lust er bij te staan, zoo flink en vlug, als van een leijen dakje, als dat ging, zoo'n levendigheid als dat promiscue gaf, zoo'n onmogelijkheid om aan verstrooijing toe te geven, en de ijver van den pupil-teacher was allezins lofwaardig. Ginder was er een ander bezig met de jongens uit het hoofd te leeren rekenen. Daar heerschte de tegenovergestelde hoedanigheid. In het eerste geval moesten de jongens de havens langs de zuidkust van Engeland op hun duimpje kennen; in dit was het noodig zoo lang tijd te laten, dat een der kleinen door het opsteken zijner vingers vergunning tot het geven van een antwoord zou vragen, en het was aardig, telkens na eene vraag van den onderwijzer, de ingespannen gelaatstrekken der kinderen waar te nemen, den bezigen geest zich in de werking der aangezigtszenuwen openbarende. Ik geloof niet, dat er een enkele was, die aan het onderwijs geen levendig aandeel nam; de mag ik zeggen magnetische communicatie, welke er dient te bestaan tusschen leeraar en leerling, was hier sterk merkbaar. Ongelukkig ging de bel. Daar stonden de jongens op de uitgestrekte met tuintjes omzoomde speelplaats. Hunne muziek voorop, defileerde het geheele corps onderscheidene malen voorbij, en ik kon, als keizer Napoleon | |
[pagina 236]
| |
in het champ de Mars, de gelegenheid niet laten voorbijgaan, mijne tevredenheid over de houding der troepen te kennen te geven. Daarna was ik bij het middagmaal tegenwoordig. Ofschoon ik reden had de kleeding der kinderen erg slordig te vinden, moest ik toch ook hier alweder de groote orde en regelmaat, waarmede zich alles bij een zoo talrijk personeel toedroeg, inderdaad bewonderen. Een predikant is opzettelijk aan de inrigting verbonden. Ik durf u niet in de keukens, in de badplaats, in het waschhuis ophouden, doch, mij naar de ziekenlokalen begevende, kwam ik in de woning van den directeur en van den headmaster. Ik verzeker u, dat die heeren gezellig en keurig gehuisvest zijn; ook de tafel, zoowel het vertrek als de spijs, waaraan de hoofden des gestichts - niet de pupil-teachers, deze zijn kinderen en eten dus met de kinderen - deelnemen, laat niets te wenschen over. Ook zien die heeren er gezond en welgedaan uit. Hetzelfde kan men niet zoo onvoorwaardelijk van de pupil-teachers getuigen. Op de infirmerie, eene suite van drie kamers, eene voor het jongens- en eene voor het meisjeskwartier, bij ieder van welke eene vrouw ad hoc aangesteld en een keukentje gevoegd is, liggen de beklagenswaardige slagtoffers hunner existentie, van verwaarloozing, mishandeling, verarming en ouderlijke kwalen. Onwillekeurig roept men in wanhoop uit: - het ware beter, dat zoo'n geslacht niet geboren ware geworden! - Maar, zegt de menschenvriend, het is er nu eenmaal, - en slaat handen aan het werk. Klierziekten van allerhanden | |
[pagina 237]
| |
aard, vooral scrofuleuse ophthalmie, zijn aan de orde van den dag. Bij slot van rekening kan ik niet zeggen: de kinderen hebben het er te goed of worden boven hun stand opgebragt; maar ik kon toch maar half de gedachte onderdrukken, deze ellendelingetjes daar zoo lekker in hunne heldere bedjes ziende liggen, dat de verhouding, tusschen deze onbeduidenden, waar nooit iets redelijks voor de maatschappij van komen kan, en de belangrijkste standen, wel eenigzins verbroken wordt. Hier te Glasgow had ik eene aardige ontmoeting. Ik begaf mij naar de reformatory institution, boy's house of refuge, - het meisjes refuge is in een ander gedeelte der stad - en belde aan een stemmig, deftig gebouw aan, gelegen aan een der uitersten der stad, te midden van een uitgestrekten moestuin. Een knecht deed open en liet mij in een spreekkamertje. Het was zoo stil in het huis alsof het, in plaats van drie honderd tachtig knapen te bevatten, onbewoond ware geweest, waarvan de oorzaak, gelijk ik naderhand vernam, in het middagmaal gelegen had. Na eenige minuten wachtens kwam de governor, de reverend M'Callum, bij mij, zag mij eenigzins bevreemd aan, vroeg mij, of ik in dergelijke gestichten belang stelde, verzocht mij, op mijn toestemmend antwoord, to walk in en bragt mij in zijne kamer. Daar begon hij met mij te praten, allerpleizierigst en belangrijkst. De ernstige man was weldra op een gemeenzamen voet; alle verwondering had opgehouden, en na een half uurtje zei hij op eens: - nu zal ik u de inrigting | |
[pagina 238]
| |
aant.wijzen - ging mij voor, bragt mij de hoogst eenvoudige dininghall, welke iets van een ruim schoolvertrek had, door, smeet de dubbele deur, welke met de buitenlucht communiceerde, open, en ik stond op den playground, midden onder de jongens, die, om de digestie te bevorderen, juist aan het exerceren waren. Ze zagen er in de kleeren, zoowel als in houding en gelaat, beter en gunstiger uit dan die van Swinton, hoewel de governor mij verzekerde, dat ze toch over het algemeen zwak waren, vooral degenen, die eenigen tijd in de gevangenis hadden doorgebragt, want dat deze de gezondheid ontzaggelijk benadeelt. Dit huis is namelijk grootendeels voor delinquents. Het bestaat reeds sedert twintig jaar als house of refuge, maar nadat de Palmerstons reformatory act (1 Januarij 1855) in werking trad, welke van al dergelijke inrigtingen governmental reformatories maakte, heeft het gesticht eene aanmerkelijke uitbreiding ondergaan. U weet, dat, krachtens dit besluit, jeugdige misdadigers, na een kortstondigen doorgang door de jail, ten einde aan de strafwet te voldoen, overgegeven worden aan een reformatory, thans a mild and more humane form of prison, hetwelk de gevangenis, doch verlengd en met een zedelijk en opvoedkundig beginsel bezield, vervangt. De kleine deugnieten en gaauwdieven vinden dien overgang, waardoor zij tot werken gedwongen en aan tucht onderworpen worden, alles behalve pleizierig. Ook loopt er altijd een gedeelte der pas aangekomenen weg, maar de meesten schikken zich toch en komen goed te regt, van de honderd | |
[pagina 239]
| |
gemeenlijk tachtig, zoodat dit resultaat gunstig kan genoemd worden. Ik merkte aan, dat mij dit resultaat niet zoo sterk verbaasde, want dat de meeste dier kleine jongens, omdat ze een appel of een zakdoek hadden gestolen, zich bij winterdag aan een wollen borstrok, ergerlijk voor de oogen der bibberende menigte buiten den winkel ten toon gehangen, hadden vergrepen, of ook wel eens een borrel lustten, daarom nog niet slecht, d.i. verdorven van zeden en gemoed behoefden te zijn, gelijk het algemeen, helaas! meent, omdat ze een vonnis ten hunnen laste en in het spinhuis hebben gezeten. Ten allen tijde hebben de wetten kenmerken gedragen, dat ze door mannen, door aanzienlijken, door groote menschen gemaakt zijn. Lord Palmerston heeft gevoeld, dat, gelijk men tegenwoordig kinderkerken en kinderpreeken heeft, men ook kindergevangenissen moet hebben, en heeft zich daartoe van de reeds bestaande plaatsen van toevlugt meester gemaakt. In allen geval verdienen zulke jongens toch meer de aandacht en de belangstelling der maatschappij dan die van Swinton, ofschoon eigenlijk slechts eene verscheidenheid van eene zelfde soort. Maar het eene is iets trachten te maken, neen, oprapen van wat de maatschappij wegsmijt of verliest en vergeet. Wat zal men aanvangen met den schoen van den schipbreukeling, welken de vloed op het strand werpt? zal men den werkman veel geld bieden, als hij zijn tijd besteedt en zijn talent aanwendt in dikwijls vruchtelooze pogingen om hem u misschien nog een poosje te doen | |
[pagina 240]
| |
dragen? Het andere is zich jeugdige krachten toeeigenen, die reeds een karakter van verzet beginnen aan te nemen en anders welligt gevaarlijk zouden kunnen worden. De leeftijden waren vermengd, de omgang was algemeen; geene hinderpalen tusschen jongens van tien en achttien. Ik vroeg, of de governor in dat gestadig verkeer geen bezwaar zag. - Misschien, antwoordde Dr. M'Callum, als het knapen van fatsoenlijken huize gold. Ik heb mij veel met opvoeding bemoeid, heb heel wat in dat vak doorgekropen, heb in paedagogische betrekking gestaan tot allerhande klassen der maatschappij, en het spijt mij, naar de ondervinding, welke ik op mijne loopbaan heb opgedaan, te moeten verklaren, dat het gevaar, waarvan gij spreekt, klimt met den stand der jongelui. Inderdaad, de laagste klassen zijn in den regel niet onzedelijk; men meent het, maar het is zoo niet. Uitgezonderd een zeldzaam, geheel afzonderlijk geval, bestaat er in dit huis geen zoodanig gevaar. Welk een schrikkelijke stelregel zou het immers zijn: big boy, bad boy! voegde de reverend er met een glimlachje bij. - Aan welke misdaad hebben de meeste dezer kinderen zich schuldig gemaakt? - vroeg ik. - Aan diefstal, was het antwoord van den governor, hun bijna eenige hartstogt of liever hebbelijkheid en vak. Ja, mijnheer! ging hij voort met een zucht, wij leven in eene zonderlinge, raadselachtige maatschappij. Gij ziet wat men in Engeland voor de opheffing van gevallenen overheeft; hoeveel christelijke liefde, | |
[pagina 241]
| |
christelijke zorg en hoe aanzienlijke sommen gelds aan deugnieten en vrijbuiters besteed, sommigen beweren verkwist worden. Zie slechts dit gebouw aan, en zoo vele aan dit gelijk! En als ik u nu verzekerde, dat naast dit brood het vergif wast, dat er nurseries bestaan, instituten der hel, waar, onder de leiding van een in wanbedrijven grijs geworden booswicht, kinderen geregeld onderwijs krijgen in ontvreemden en bedriegen, en deelen in de winsten der inrigting. Stelen en drinken zijn de nationale ondeugden onzer lagere klassen. Hierop wordt dan ook door belanghebbenden ijverig gespeculeerd. Naauwelijks is het te gelooven, en toch is het waar, dat er, voornamelijk te Londen, een uitgestrekt, deugdelijk georganiseerd verleidingstelsel werkzaam is, om kinderen ten val te brengen en der misdaad toe te eigenen. Er zijn gewikste fielten, die er meer dan honderd gulden voor over hebben, om een jongen in het net te krijgen. Dezulken trachten eerst het vertrouwen van de knapen te winnen, willigen al hunne lusten in, laten hen snoepen, laten hen sterken drank proeven, brengen hen in kleine schouwburgen, waar onzedelijke stukjes worden vertoond, vervolgens in gezelschap van reeds terdege in het kwaad afgerigte jongens van hun leeftijd, wekken op alle wijzen hunne zinnelijkheid op, beklagen hen geen geld op zak te hebben, geven er de schuld van aan hunne ouders, van wie zij overal, waar de gelegenheid zich aanbiedt, kwaad spreken, ondermijnen het weinigje beginsel, dat in hen leeft, verharden hun gevoel, verliederlijken en verdierlijken | |
[pagina 242]
| |
hen, maken hen in korten tijd hunne prooi en gewetenlooze dienaars der zonde. Zoo heeft men oude wijven, die er fruit- en koekwinkeltjes op nahouden. Als een kind voorbijkomt en blijft staan, begint zoo'n wijf een praatje, het kind koopt eene kleinigheid; een anderen keer wordt het aangeroepen, maar het heeft ditmaal geen geld. Wat nood! het vrouwtje zal wel borgen. Geeft het kind toe, zoo is het verloren. Het grenst aan het ongeloofelijke, niet waar? Maar ik zal u het belangrijke geschriftje van Gibbon-Wakefield medegeven, waaruit gij die gevaarlijke lagen in alle kleuren en geuren kunt leeren kennen. Gij kunt begrijpen met hoedanig een gevoel ik die spelende en joelende menigte rondom mij overzag. De betrekking met de vertrokkene jongens wordt van de zijde van het gesticht niet afgebroken, en er zijn thans verscheidene van deszelfs voormalige kweekelingen, gevestigde bazen en gehuwde mannen van bij de veertig jaar, die op hunne beurt weder de latere jongens in hun huis en ambacht opnemen. Die ambachten zijn: boekdrukken, boekbinden, kleerenmaken, schoenmaken, kastenmaken, kuipen, smeden, vuurwerken, warmoezieren. Men klaagde zeer over het gemis van eene boerderij. Al die vakken zijn ruim van onderwijzers voorzien; b.v. voor negentig kleerenmakers negen meesters en een opperste, voor zeventig schoenmakers zes meesters en een opperste, enz. Ongelukkig had een brand, eene maand geleden, al de school- en industrielokalen, benevens al het materiaal vernield, zoodat er les werd gegeven in de | |
[pagina 243]
| |
kapel, verscheidene handwerken stilstonden en ik van alles wat er mede in verband stond niets te zien kreeg. Maar de governor was er zeer op gesteld, dat ik de nieuwe zwemkom zou bezigtigen, waar vijftig te gelijk in gingen. De bevloering, die, meen ik, van platen lei was, liep schuins op, waardoor aan den eenen kant het water eene diepte had van zes, aan den anderen van drie voet, zoodat de kinderen van acht zoowel als de jongelingen van achttien er te gelijk gebruik van konden maken. De stok heerschte hier niet, enkel zachte, ernstige toespraak; nooit bijna vielen er onaangename tooneelen voor; ook zagen er de jongens opgeruimd en vrolijk uit. Alles komt bij dergelijke inrigtingen op den geest aan, die bij den aanvang van de bestuurders op de eerstkomenden nederdaalt. Deze planten hem voort, en de bestuurders hebben hem later slechts te onderhouden. Die geest werkt zoo krachtig, dat ze het onverzettelijkst karakter oogenblikkelijk aan zich onderwerpt, hetwelk zich dient te laten medevoeren en zich niet anders dan door de vlugt aan zijn invloed zou kunnen onttrekken.
P.S. Ik vergat nog te melden, dat zich de regering ook omtrent onderwijzers met het reformatory van Glasgow in betrekking heeft gesteld, en sedert eenigen tijd de inrigting tevens strekt ter opleiding van meesters, bepaald voor refuges en reformatories, hetgeen sedert de Palmerstons-act, tenzij ze privaat zijn - het reformatory van Glasgow is stedelijk -hetzelfde is. |
|