Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Manchester, 15 Augustus 1857.Te Liverpool was het verblijf alleraangenaamst. We waren er drie dagen stil en namen op een er van op het pennybootje naar Crossferry plaats, met het voornemen den Akbar te bezigtigen, eene schoolfrigate for boys convicted of delinquencies and hotmeless boys dangerously destitute, onze Leidsche kanonneerboot in het groot. Aardig intusschen mag het heeten, dat het denkbeeld te Leiden vroeger dan te Liverpool ontstaan schijnt, daar de instelling op den Akbar nog geene twee jaren telt. Even als te Leiden worden de romp van het vaartuig en de manschappen door het land afgestaan en bestaat de inrigting voorts uit vrijwillige bijdragen. Alleen delinquents zijn bij ons niet Ga naar voetnoot1), en ook te Liverpool liepen er maar zeven onder de honderd zeven jongens, waaruit het geheel bestond. We roeiden naar het schip en werden, ofschoon het de dag voor het publiek niet was, dank zij een introductiebrief, allerbeleefdst door den kommandant, een jong zeeofficier, wien zijne vervelende taak ter dege, ik hoorde van £ 300 spreken, beloond wordt, aan boord verzocht. Alles was daar | |
[pagina 194]
| |
kostelijk in orde, en het was inderdaad liefhebberij al wat daar was aan te zien en op te nemen. De Akbar komt mij voor een speelpopje van de aanleggers te zijn; sommigen meenen zelfs, dat de jongens het er te goed hebben, wat ik niet vond, maar niet volkomen kon beoordeelen, daar ik er niet op een etensuur was. De jongens zijn heerlijk om aan te zien, zoo gelukkig, vrolijk en helder, als ze daar in de praal hunner jeugd rondloopen. Ze hebben niets meer aan dan een grof linnen hemd, omzet met blaauw veterband; de breede boord is omgeslagen, waardoor hals en borst blootkomen; ook de voeten zijn bloot, en over het hemd dragen ze eene broek van hetzelfde, die op de heupen sluit. Des winters krijgen ze een blaauw hemd, duffelsche broek, sokken en schoenen. Halsdekking moeten zij zelven zich aanschaffen. Ze blijven doorgaans anderhalf jaar aan boord, alvorens ze worden afgeleverd. Hoe men de jongens te Leiden tusschen zes weken en twee maanden klaar kreeg, begreep de officier niet. Ze leeren, denk ik, op den Akbar meer, en dan zijn de kinderen, wegens gebrek en slecht voedsel, zoodanig verzwakt, dat de tafel aan boord eerst eenige resultaten moet hebben opgeleverd, eer men iets met hen kan aanvangen; bovendien eischt de vorming van het karakter eenigen tijd, vooral bij jongens, waarvan enkelen reeds in handen van de justitie zijn geweest. Zoo lang de inrigting bestond, waren er echter niet meer dan twee gevallen van diefstal voorgekomen. Wordt de jongen nu sterk en gezond, en geeft hij blijken den ouden deugniet | |
[pagina 195]
| |
aant.voor goed afgezworen te hebben, dan mag hij de eer genieten zijn vaderland te dienen op de vloot; anders en voor dien tijd niet. Ik vroeg den commandant, of hij niet veel last van de ouders had, en of ze wel wilden toelaten, dat hun kind, als het eens zoo ver was, naar zee ging? maar hij antwoordde met een veelbeteekenend glimlachje: - We don't care much about the parents. De Akbar is in het leven geroepen door de bemoeijingen der Liverpool juvenile reformatory Association, die thans met de vestiging van een meisjes reformatory bezig is en aan een Engelsch Mettray denkt. De reformatory school in Masonstreet zag ik niet, maar wel de industrial ragged school in Sohostreet, naar men mij verzekerde, de beste van de stad. Ongelukkig was er, wegens den zaturdag namiddag, geene school; maar enkele der vaste kinderen, want niet allen zijn extern, zag ik de lokalen reinigen, en aan de flinke manier, waarop zij dien arbeid verrigtten, zoowel als uit mijn gesprek met de directrice, bespeurde ik, dat het hier eene voortreffelijke inrigting was. Den volgenden maandag keerde ik er terug, sprak met den directeur, haren man, en was tegenwoordig bij het middagmaal der kinderen. Zij aten rijstenbrij en zagen er zindelijker uit dan soortgelijke wezentjes te Londen. Twee meisjes ondertusschen waren om met geene tang aan te raken; ze waren dien dag aan de wasch, en men wees mij hare handen en armen, die er, even als het aangezigt, voldoende uitzagen. Het was niet meer dan natuurlijk; maar de kleeren! | |
[pagina 196]
| |
Jongens en meisjes aten met elkander; dit was echter het eenige oogenblik, dat ze elkander zagen. De meisjes dragen nette blaauwe boezelaars over hare schamele plunje, die aan het gesticht behooren en die zij telkens, als zij naar huis gaan, uittrekken en achterlaten. Napoleon Roussel schrijft: Voici ce qui se pratique à Liverpool. Les élèves, en arrivant à l'école le matin, déposent leurs guenilles, qu'on suspend à un croc numéroté; l'enfant alors, nu comme un ver, est lancé dans un long couloir, qu'il traverse à la course sous une pluie abondante; à l'autre extrémité on le sèche, le couvre d'habits propres, qu'il garde tout le jour. Le soir il reprend sa dépouille du matin, et emporte au moins sa propreté. Ga naar voetnoot1) De waarheid is, dat men te Liverpool van die aspersie, welke men mij zeide te Edinburg in zwang te zijn, niets weet, en dat er maar eene enkele school is, waar tot stelsel is aangenomen, de kinderen welvoegelijkheid te leeren, door hen gedurende den schooltijd hunne kleederen voor betere te doen verwisselen. Maar deze school lag zoo ver uit mijn weg, dat de tijd mij niet toeliet haar te bezoeken. Hoe lieden, die zich met paedagogie bezig houden, tot invallen kunnen komen, welke niet anders dan verkeerde gevolgen kunnen hebben, begrijp ik evenwel niet, en de directeur der school, waarin ik mij bevond, dacht even zoo. In zijne school, zeide hij o.a., had hij veel last van de Roomsche priesters; er waren verscheidene Catholieke kinderen, | |
[pagina 197]
| |
die vooreerst door den invloed der geestelijken van de school werden afgenomen, zoodra de uitslag met het kind gunstig bleek, maar behalve dat, kwamen ze van tijd tot tijd in de school en spraken de kweekelingen toe op eene wijze, welke voor den Protestant onduldbaar was, zoodat zich de directie verpligt had gezien, met groote letters op een bord, in iedere zaal opgehangen, het verbod te laten stellen van tot de kinderen het woord te voeren. Er waren in het gesticht eene badkuip met een spiegel, en gymnastiewerktuigen. In de waschkamer stonden zich verscheidene jongetjes, ten halven lijve naakt, lustig te reinigen, en van de laatsten werd vlijtig gebruik gemaakt. Al de jongens en meisjes liepen op bloote voeten, en zulks bij voorkeur. Mij werd toevallig hier te Manchester voorgeslagen, eene zoogenaamde national school te bezoeken, behoorende tot de National society for promoting the education of the poor in the principles of the etablished church throughout England and Wales, het stelsel niet van Lancaster, maar van Bell toegedaan, en daar ik te Londen enkel Dissenter-schools had gezien, nam ik dit aanbod aan. Den volgenden morgen werd ik naast een wild vreemden man in een rijtuig gestopt, en wij reden naar eene school, die hij den koetsier beduidde. Later vernam ik, dat deze man tot de wat de Duitschers innere Mission noemen behoorde. Den ouders, wien het aan middelen ontbreekt, om hunne kinderen school te sturen, komt namelijk de innere Mission voor de helft te gemoet, maar nu houdt zij ook toe- | |
[pagina 198]
| |
zigt, dat de kinderen werkelijk komen, en hiermede was de man, die mij tot cicerone verstrekt was en wegens dit zijn departement al de scholen van Manchester kende, belast. Ik kan niet zeggen, dat deze school mij erg beviel; de kinderen waren stijver dan die ik te Londen had toegesproken, en minder goed ontwikkeld; een kind, dat aan eene optelling zat, kon mij b.v. niet zeggen wat het deed. De schriften en het rekenwerk der oudsten zagen er intusschen heel netjes uit. De infantschool, welke bij de inrigting behoorde, hetgeen bij de national schools altijd het geval is, was ellendig; de juffrouw kwam mij voor weinig bijzonders te zijn; de kindertjes waren slecht ontwikkeld; het onderwijs was niet overluid genoeg; het zingen, dat men altijd dadelijk genoodzaakt wordt aan te hooren, raogt geen zingen heeten, en het lezen was erbarmelijk, fluisterend, zonder intonatie en interpunctie, hetgeen natuurlijk niet aan de kinderen, maar aan de juffrouw lag. En nu had ik nog wel om de beste lezers der school, jongen en meisje, verzocht! Het boek viel open op de geschiedenis van Caïn en Abel. - Hebt gij dit lesje al eens meer gelezen? - Een toestemmend knikje; maar het kind was niet in staat de historie te vertellen. Er was maar één kind, dat zeggen kon, wie de ouders van Caïn en Abel waren, en met moeite kreeg ik eindelijk op mijne vraag: waarom Caïn dan toch wel zijn broeder doodsloeg? ten antwoord: - omdat God zijne offerande niet had aangenomen - eene phrase, die het kind eenvoudig nabaauw- | |
[pagina 199]
| |
de, want van de zaak, welke kinderen toch wel aan het verstand te brengen is, had mijn kleine lezeresje geen flaauw begrip. Ik gaf mijn leidsman onbewimpeld mijn oordeel te kennen. Hij was er een weinigje verlegen mede, en verlangde, dat ik nog eene andere soortgelijke school zou zien, die mij beter zou voldoen, en waar zich ook - of dit n.b. iets tot de wijze, waarop het onderwijs gegeven wordt, afdoet - more respectable children bevonden. Ik wilde hem dit niet weigeren. Maar hoewel de kinderen, en ook het lokaal, er inderdaad beter uitzagen, wachtte mij daar eene treurige ondervinding. Een der oudste jongetjes zag ik, toen we binnenkwamen, met zijn buurman over ons zitten meesmuilen. Ik ging naar hem toe en zei schertsend: - Do you laugh at me? en stak mijn stok uit kortswijl vooruit; waarop de schrik het kind plotseling op het lijf voer en het geheel ontsteld, half bevend, half huilend, begon te roepen: - No, sir! no, sir! I don't laugh at you! I don't laugh at you! Ik streek hem de hand geruststellend over het hoofd en zei: - You may, when you like to do so; hetgeen het jongetje denkelijk zeer trof, want zoo lang ik in de school was, volgden zijne oogen mij overal. Onderwijl was de meester op de proppen gekomen. Mijne eerste vraag was: - Do you beat the children? iets wat ik nu vermoedde, maar waaraan ik, om de waarheid te zeggen, tot heden nog nooit had gedacht. - Of course, sir! sometimes, antwoordde hij, alsof het van zelf sprak. - Maar nu niet zoo veel meer, - voegde hij er bij, - sedert wij pupil teachers hebben, namelijk eene | |
[pagina 200]
| |
toelage van het gouvernement krijgen, want nu zitten de kinderen niet zoo veel meer leeg. - Zoodat de sukkels niet worden geranseld, omdat zij slaag verdienen, maar omdat de organisatie der school niet deugt, en wel denkelijk de onderwijzer even min, want ik geloof als regel te kunnen aannemen, dat de onbekwaamheid des meesters doorgaans af te meten is naar het slaan, dat hij zijne leerlingen doet. Uit zoo'n enkelen trek kan men opmaken, hoe achterlijk het volksonderwijs over het algemeen in Engeland nog is, en dat onderscheiden streven der partijen is veelal niets anders dan eene protestatie. In iedere klasse lag dan ook een kleerenkloppertje: als de knaap maar niet van vleesch en been was geweest! De meester toonde mij een rekenboek, hetwelk er bijzonder netjes uitzag en nogtans door denzelfden jongen al anderhalf jaar lang werd gebruikt. - Wijs mij den jongen eens, wien dit boek toebehoort? - verzocht ik. Ik zei dezen, dat ik verlangd had hem te zien, dewijl ik zijn boek zoo netjes had gevonden, want dat een jongen, die zoo keurig op zijne zaken was, vast wel een lieve, knappe jongen zou wezen. Doch ik kreeg geen bescheid; zelfs was er geene de minste gewaarwording op het strakke gelaat te bespeuren. Over het algemeen kwamen mij de kinderen stijf en gedwongen voor; mogelijk zat de schrik er in. Ik moet niet vergeten hier ten slotte bij te voegen, dat deze school als eene der beste van Manchester bekend staat. Ook op de aangrenzende meisjesschool vertoefde ik eenige oogenblikken. Deze krijgen insgelijks enkele | |
[pagina 201]
| |
malen met den stok, maar alleen op de hand. Het gezang was daar allerliefst. De bijbehoorende kinderschool ging juist uit. De juffrouw leek een knap mensch. - Wat zou u nog begeeren te zien? - Ik zou gaarne uw besten lezer en uwe beste lezeres tien regels hooren lezen, en vervolgens verzoeken tegenwoordig te zijn bij het verlaten der school door de kinderen. - Het lezen was niet veel beter dan wat ik reeds gehoord had, maar de ceremonie van het weggaan beviel mij mij bij uitstek. De honderd zeventig kleinen staan, iedere klasse in een kring, en ontvangen van iedere hulponderwijzeres hun hoed en doek, die zij voor zich nederleggen; vervolgens zingen zij een versje en verlaten de school, als de eenden achter elkander aan, de verschillende klassen, ik weet zelf niet hoe, in cirkels door elkander krioelend, voorbij de hoofdmeesteres, die zij in het voorbijtrekken groeten. De infantschools, hoorde ik, beroemen zich altijd op eene zeer trouwe en talrijke opkomst, want zoo lang de kinderen in huis of in de fabriek niet bruikbaar zijn en geen geld kunnen verdienen, willen de moeders er wel af. Te Londen had men mij aanbevolen, te Manchester de scholen te gaan zien, aan de groote fabrieken en katoenspinnerijen verbonden. Volgens de Factory-act is het den eigenaars opgelegd zorg te dragen, dat ieder kind, op hunne fabrieken werkzaam, dagelijks drie uren onderwijs ontvange, en nu heeft men dus bepaalde scholen voor de zoodanige kinderen. Na de eene, die ik zag, had ik er genoeg van. Het was afschuwelijk. Een onvriendelijk lokaal; vuile, ruwe pupil- | |
[pagina 202]
| |
teachers; kinderen in lompen, er uitziende als schimmen en met geene tang aan te roeren. Alleen de meester, de ongelukkige! beviel mij. Het onderwijs bestond in het a b c en in schrapjes en hanepooten. Zie, het is eenvoudig te doen, om aan de wet te gehoorzamen, Of de kinderen inderdaad onderwijs krijgen en welk onderwijs, is den fabriekant volkomen onverschillig, als er maar eene school, hoedanig eene dan ook, is, waarop de kinderen dagelijks drie uren komen zitten, om aan de letter van de wet te voldoen. H. Ashworth verklaarde (12 Maart 1888) voor de Gecommitteerden van wege het Parlement tot de zaken van het volksonderwijs, dat in vele plaatsen van Lancashire aan de letter der wet, die voorschrijft, dat geen kind in eene fabriek mag werken, zonder twee uren ter school te gaan, alleen in zoo verre voldaan wordt, dat er eene kamer is, die school genoemd wordt, dat in dezelve boeken zijn en een man, die aanteekening houdt, of de kinderen komen en twee uren blijven, en dat de kinderen er den ganschen dag door, naar het hun of hunne ouders gelegen komt, zonder vaste tijden te houden, inkomen en na twee uren blijvens weder uitloopen. De wet (Factory-Act) vraagt niet naar hoeveelheid of hoedanigheid van onderwijs, maar eischt alleen eene kamer met eenige boeken, en een man, die op den tijd let, om te kunnen verklaren, dat zij er dagelijks twee uren zijn geweest (Report 1838) Ga naar voetnoot1). Kinderen zijn in | |
[pagina 203]
| |
de taal van den fabriekant eigenlijk ook niet bekend; op eene fabriek zijn het enkel handen (hands). Ik vroeg, of deze school aan de inspectie onderworpen was. Nataurlijk was het antwoord: - ja! - en ik giste daardoor toen, dat deze niets meer dan eene doode formaliteit pleegt te zijn, want anders zou die toestand, dunkt mij, ophouden. Dit is zij, gelijk ik naderhand leerde, echter niet. Wel verre dat de inspectie eene loutere formaliteit zou wezen, teekenen de heeren, wien ze is opgedragen, ieder feit, iedere aanmerking, iedere waarneming naauwkeurig op, welke zij vervolgens in den vorm van rapport aan het Committee of council on education mededeelen. Alleen mogen zij zich met niets in de school dadelijk bemoeijen (inter fere); het karakter der inspectie is geheel speculatief, nooit handelend. Het beroep op het oordeel des lands, door het rapport, jaarlijks aan het Parlement aangeboden, algemeen verkrijgbaar te stellen, schenkt intusschen de inspectie een zeer belangrijken invloed. Maar de factory-schools zijn van een nog al bijzonderen aard; men mag zich reeds verheugen, dat ze er zijn; er kunnen redenen bestaan, om ze niet al te gestreng te behandelen, en zij liggen alzoo wel eenigzins buiten het dadelijke bereik van dien invloed, welken, verbeeld ik mij, de onwil des fabriekants ook in staat is te verlammen. Hoe de minutes of committee zich over de factory-schools uitlaten, is mij ongelukkig niet bekend; gaan zij ze stilzwijgend voorbij of glippen zij er overheen, dan houd ik het er voor, dat zij, met den kinderarbeid zelven, tot die onderwerpen behooren, | |
[pagina 204]
| |
waarvan de wetgevende magt wel kennis draagt, doch waar deze, onmagtig of onverschillig, helaas! de oogen niet al te sterk op vestigt. Ten aanzien van duizendmaal erger vreeselijkheden zegt Faucher: La parlement a eu ces faits sous les yeux, et il n'a pas cherché à y porter remède Ga naar voetnoot1) De school was karig karig bezet. Het was morgen, en 's namiddags komen eerst de oudsten, sterksten, besten: daar de morgenarbeid zeven uren achtereen duurt, kan men deze dan niet missen, want die men 's morgens bezigt, mogen 's namiddags niet werken, en alsdan worden alleen de jongsten en zwaksten school gestuurd. De meeste van die medelijdenswaardige sukkels houden het op de fabrieken niet uit; die er doorheen bijten, worden eindelijk de eerste klasse, waarvan ik tamelijk werk zag, althans in verhouding tot het andere. Eerst door de voedsters of moeders met opium zoet gehouden en daardoor reeds gekrenkt, worden die wezens later in de fabriek door geest- en vaak ligchaam-doodenden arbeid, een gestadig te heeten dampkring en de inademing van katoen-, vooral van linnen-stof, afgemaakt. Reeds eene eeuw geleden merkte Oliver Goldsmith aan, dat: That what the phycicians call the stamina vitae, by fatigue and labour become rigid, and thus anticipate old age; that the number who survives those rude trials bears no proportion to those who die in the experiment Ga naar voetnoot2). Het zijn verlengingen, toevoegsels tot de machines, het is een opgeofferd geslacht. | |
[pagina 205]
| |
C'est done avoir vécu! c'est done avoir été!
Dans l'amour et la joie et la félicité
C'est avoir eu sa part!
Progrès qui donne, en somme,
Une âme à la machine et la retire à l'homme. Ga naar voetnoot1)
Dans la cosmogonie du christianisme, roept Léon Faucher, na de mededeeling van officieele verslagen, waarvan de haren te berge rijzen, in zijne welsprekende verontwaardiging uit: dans la cosmogonie du christianisme comme dans celle de l'antiquité, les tortures ne frappent que les adultes, il était réservé à notre siècle d'inventer un enfer pour les jeunes enfants Ga naar voetnoot2). Naauwelijks durf ik een blik in dien jammerpoel van ongeregtigheid werpen, waarvan iedere Engelsche fabriek een kort begrip levert. Haast zou de menschenvriend, die niet huivert dezen afgrond te peilen, den strengen godsdienstzin gaan verfoeijen eener natie, die op hetzelfde schip amfioen en zendelingen China binnensmokkelt en, met den Bijbel in de hand, wel der zwarte slaven ketenen slaakt, doch, met de gruwelijkste geesels van het eigenbelang en den geldduivel gewapend, er een onafzienbaar heir van blanke, meest weerlooze slagtoffers op nahoudt. Noch de meedogenlooze planter, noch de harde blankofficier worden gemist. Van zedelijkheid, van God en zijn gebod geen zweem. Reeds in den knop, als kind, wordt de man verwoest, verdierlijkt en uitgedoofd, hoewel de vrouw met niet minder drift aan het stoomgedrocht wordt opgeofferd. Even als het kind, is zij een | |
[pagina 206]
| |
werktuig, dat werktuigen bewaakt, meer werktuig dan deze, en, ongeschikt om de roeping van echtgenoote en moeder te vervullen, is zij niet meer waard dan het loon, dat zij verdient. Zij toch niemand zoo wreed of onredelijk, deze mishandelde bevolkingen haar den teug bedwelmenden gin ten laste te leggen! Nog iets. Daar volwassenen veel minder dan kinderen tot fabriekarbeid gebezigd worden, brengt zulks deze in tegennatuurlijke verhouding tot de ouders, want niet de vader is de broodwinner, maar de zonen, de dochters zijn het, van wier verdiensten de ouders voornamelijk leven. De kinderen zijn het overwigt bewust, hetwelk die toestand hun geeft. Vader en moeder teren op de kinderen: hun gezag is gedaan. De knapen vooral misbruiken hun besef van onafhankelijk te zijn, vloeken, tieren, zuipen, dompelen zich in de onbeteugeldste en grofste beestachtigheden, de eenige uitspanning voor wier genot zij vatbaar zijn, en stellen den ouders de wet. Laat hen begaan! Het is eene soort van wederwraak, eene vergelding van hunne week op hun zondag, de eenige verpoozing van den eeuwigen katoenpluk in een kunstmatig opgewekt keerkringsklimaat. Een treurig vermoeden grijpt mij ten slotte aan, en ik vraag: Indien het waar is, dat zoo veel kinderen in de fabrieken bezwijken, hoe komt het dan, dat de voorraad altijd even overvloedig blijft, of voert de maatschappelijke toestand van Groot-Brittannië onophoudelijk burgerhuisgezinnen omlaag, die afdalen tot den stand van fabriekarbeiders? Maar dit is immers onaannemelijk? | |
[pagina 207]
| |
Eene gewigtige weldaad, aan de lagere standen bewezen, is de instelling der openbare zwembaden, en liet strekt deze standen tot eene groote eer, dat zij er zoo gretig gebruik van maken; een krachtig bewijs inderdaad voor de ingeborene behoefte aan reinheid des Engelschen volks, dat een werkman gaarne eenige pennies van zijne verdiensten afzondert, om zich een paar malen 's weeka in schoon water af te spoelen. En niet alleen de lagere standen, maar iedereen zonder onderscheid kan het voordeel van een goedkoop bad genieten, want doorgaans zijn- er twee of drie zoogenaamde plunges, van twee penny tot een shilling, in hetzelfde gebouw aanwezig, waar de deftigste heeren naar toe gaan; nogtans spreekt het van zelf, dat voor deze de gelegenheid tot het nemen van een bad niet van eene zoo hooge waarde is als voor den minderen man. Met deze baden zijn meestal private rooms voor iedere klasse vereenigd, waar men tegen een naar de klasse verschillenden, doch altijd matigen prijs bains de propreté, regenbaden, dampbaden, douches, enz. kan krijgen, en ik verzeker u, in kamertjes te zijn geweest, voorzien van al de gemakkelijkheden der weelde. Te Liverpool b.v. is het heerlijk. Een fraai gebouw aan de rivier bevat zeebaden voor heeren en dames. Voor heeren is er bovendien een algemeen zwembad (plunge) van zout water. Deze gelegenheid is eenigzins aristocratisch, maar er zijn nog twee gebouwen in de stad voor iedereen, geheel nieuw, zeer ruim en met kristalhelder water; alleen zijn de kleedvertrekjes voor de eerste klasse geheel afgesloten en | |
[pagina 208]
| |
aant.gevolgelijk te donker. Over het algemeen stookt men in de plunges te sterk en maakt het water te warm, iets dat voor de gezondheid in menig opzigt hoogst schadelijk is en vooral des winters nadeelige gevolgen moet hebben. Het water van die baden is doorloopend; het vloeit aan den eenen kant onmerkbaar in, aan den anderen uit. Des avonds zijn de lokalen met gaz verlicht. Zeep mag in deze inrigtingen nooit gebruikt worden. Voor het vieze rooken en het daarmede verbondene nog viezere rondspuwen heeft men gelukkig in Engeland niet te bukken. Eene groote fout is, dat men geene verschillende uren voor de verschillende leeftijden stelt en ieder vertoeven mag, zoo lang hem lust, maar dit laatste zou, ik herhaal het hier, inbreuk maken zijn op de individueele vrijheid. In de fabrieksteden is de noodzakelijkheid van baden natuurlijk het dringendst; aldaar zijn ze ondertusschen oneindig minder in getal en ordentelijkheid dan overal elders. Te Sheffield is b.v. maar een enkel zwembad, klein, vuil, vervallen en in eene verwijderde buurt. Het water is er niet doorloopend, de muren zien groen, het hout der ontkleedhokjes is rot, men trapt door den vloer, de boel is verweloos, er wordt de hand niet aan gehouden en ook weinig gebruik van gemaakt. Het volk der fabrieksteden, verzekert men, bewijst daardoor hoe laag het gezonken is, dat het zijn ligchaam geene achting meer toedraagt. Er was daar ook een algemeen zwembad voor vrouwen bij, maar er was niemand in, en ik geloof het wel, want het was er zoo heet, dat ik | |
[pagina 209]
| |
het zelfs niet waagde een voet over den drempel te zetten. In de plunge trof ik walgelijke jongens aan. Een er van vermeende een sixpence verloren te hebben en kroop geheel naakt onder den vloer om er naar te zoeken, kwam toen gansch en al met slijk bedekt weêr naar boven en liep vreeselijk huilende rond; bespottelijk en afzigtelijk! Ik vroeg den attendant, of het waar was. Men kon er niet op aan. De kleine jongens sprongen als apen om mij rond en presenteerden voor eene penny stukjes kurk te apporteren. Het was een leven als in een beestenspel. Nu waren er geene volwassenen; dan kon het er nog erger toegaan, want deze plagen (bully) de jongens, slaan hen, houden hen onder water; somtijds zelfs moeten de attendants tusschenbeide komen en er grijpen vechtpartijen plaats. Zelfs het uitgestrekte Birmingham heeft maar één zwembad, maar het is het grootste, dat ik zag, en het water, hoewel maar eens in de week ververscht, is doorschijnend als glas. In de laagste klasse was een groot bord geplaatst, waarop stond, dat, als er iets in het bad gestolen werd, degeen, die den dader kon aanwijzen, eene belooning van £ 5 zou ontvangen. De attendant zei mij, dat er wel eens kleêren vermist werden. - En wat doet gij, als men zich onwelvoegelijk aanstelt? - Wat kan één man doen! Zuchtte hij. Hier te Manchester zijn eerst onlangs twee openbare badinrigtingen tot stand gekomen, doch er wordt over het vuile water geklaagd. Anders gaat het er vrij gunstig mede. In de tweede klasse worden dagelijks tot zeventienhonderd baden genomen, een ver- | |
[pagina 210]
| |
blijdend teeken, en het gedrag, dat in den beginne te wenschen overliet, is thans, ten gevolge van niet meer dan enkel waarschuwingen, loffelijk. Daar evenwel dat vuile water nog maar om den anderen dag ververscht wordt, zou ik een beetje vies zijn in het aftreksel van zeventienhonderd natuurgenooten af te dalen. Bij dit alles komen nog de free lecture rooms, alwaar ieder voor niemendal een boek kan vragen en gaan zitten lezen. Hier te Manchester is er eene leesbibliotheek, te weten waarvan men de boeken mede naar huis kan nemen, te Liverpool een klein musaeum van natuurlijke historie mede verbonden. Vooral, zegt men, is het des avonds zeer druk bezet, maar ik was er 's morgens, en toen was het toch ook vol. Ieder las met oplettendheid en liefhebberij, ook verscheidene jongens; sommigen maakten annotatiën en uittreksels op afzonderlijke papiertjes, één teekende platte gronden en opstanden uit een werk van bouwkunst na. Te Liverpool is de inrigting nog klein en in den aanvang; hier heeft men uitgestrekte zalen en eene talrijke, deftig ingebondene boekerij. Opmerkelijk is wat ik te Sheffield aangaande de publieke vrouwen vond. Deze zijn verpligt afgezonderd te wonen in zekere cour, eene soort van hofje of béguinage zou men het per antithesin kunnen noemen, maar zeer uitgestrekt, en staan onder uiterst scherp policie-toezigt. Zij mogen o.a. niemand aanspreken. Ik zag deze verdierlijkte wezens op de drempels harer krotten gehurkt of zoo lang als zij waren op den grond uitgestrekt, allen lange pijpen | |
[pagina 211]
| |
rookende. En, zoo als eene zelfde bron analogiën, maar ook contrasten in den geest wekt, kwam mij, de oogen gevestigd op die walgelijkheid en geheel er van vervuld, een ander hofje in het geheugen, maar waar een geur van bloemen, in plaats van den rook van stinkenden tabak, tot u kwam en alles van zindelijkheid, orde en stille deugdzaamheid sprak. Ik bedoel de rose cottages bij Blaise-castle in de nabijheid van Clifton. Twaalf vrouwtjes, die eventjes genoeg hebben om rond te komen, wonen daar voor niemendal bij elkaâr in cottages, de een al bekoorlijker en schilderachtiger dan de ander. Al ontgeven deze stulpjes elkaâr heel weinig in grootte, is ieder toch eenigzins verschillend van indeeling, waarnaar zich het geveltje natuurlijk regelt; het is la variété dans l'unité. Van buiten zijn ze als onder de rozen, kamperfoelie-struiken en andere welriekende klimplanten bedolven en worden door een klein bloem- en moestuintje omgeven. Een grasperk beslaat het midden. Een opzettelijke tuinman houdt dit alles voor de vrouwtjes in orde en bewerkt de tuintjes. Twee der bewoonsters houden een matressenschooltje. Wij gingen er binnen. Het was allerliefst, zoo ordentelijk, zoo netjes! en de kinderen, niet meer dan een stuk of acht, wat hadden ze een schik in hun leven! Er was nog zoo'n schooltje, enkel meisjes, maar wij zagen ze niet, want ze waren juist uit spelen naar het kasteel, waar haar eene kleine tractatie wachtte. Gedurende ons verblijf te Londen had er in de Times een artikel van den predikant van Sandbach, | |
[pagina 212]
| |
een stadje in Cheshire, gestaan, betreffende eene inrigting voor vrouwelijte bedrijven, als kooken, wasschen, boenen, wollennaaijen, handwerken, enz. Daar nu Sandbach maar anderhalf uur sporens van Manchester af ligt, werd aan genoemden predikant geschreven, die met zijne echtgenoote en dochters aan het station was. De inrigting is eigenlijk niet anders dan eene toevoeging tot de gewone school voor de meisjes van de hoogste klasse der gemeenteschool, aardig bedacht om ze op de eenvoudigste wijze en met de minste onkosten gereeden ingang te doen vinden, en heeft ten doel ordentelijke, knappe en spaarzame huismoeders voor de gemeente aan te kweeken. Deze school was ook eene national school, maar ik verzeker u, dat het stoffelijke althans er perfect uitzag; van benoodigdheden ontbrak er niets, en de schoolboeken waren uitnemend: denkelijk de invloed van den predikant. De schoolmeester en zijne vrouw zijn als directeur en directrice over de inrigting, die nog maar in wording was, aangesteld. De meisjes stoffen zijn huis, boenen zijne meubels, schuren het koper en tin, maken kleeren voor de inwoners der stad, van welke zij naderhand ook zelve kunnen koopen, kooken spijs voor de zieken en de ouden van dagen - zij hebben twee aan twee de week - en des winters de soep voor de behoeftigen. De geneesheer, de predikant en degenen, die daartoe door giften het regt hebben verkregen, schrijven in een boek ad hoc de namen in dergenen, die zij verlangen, dat bedeeld zullen worden, en voor hoe lang. Deze laten dan dagelijks het | |
[pagina 213]
| |
eten halen, dat door het keukenraam wordt aangereikt, en in de keuken hangt la carte du jour. Als er iets buitengewoons door den doctor geordonneerd wordt, moeten de meisjes het ook bezorgen, waardoor zij sommige ziekenkostjes leeren klaar maken. Op het kookkagcheltje met gaz konden voor twintig personen vijf schotels worden bereid. De meisjes leeren ook met de wasch omgaan, strijken, enz., tot welk doeleinde de predikant uit eigene middelen, niet alleen een heel aardig keukentje, maar tevens een beknopt waschhuis met al het noodige materiaal tusschen het schoolgebouw en de schoolmeesterswoning heeft laten optrekken. De predikant noodigde ons op de pastorij. De dames namen plaats in een ligt mandewagentje met een hit, door mevrouw zelve gemend; ik volgde met Zijn Wel-Eerw. Hij woont een paar mijlen van de plaats; anders, zei hij, zou de bel niet stilstaan. Het huis, dat hij zelf naar het plan zijner vrouw heeft laten zetten lag al weer gezelligjes tusschen het groen en de bloemen. Des avonds hadden wij het minder aangenaam. Na het luncheon op de pastorij te Sandbach te hebben gebruikt, hadden we, een station digter bij Manchester, op een buiten gedineerd en bespeurden eerst, toen wij tegen tien uur vertrokken, dat het donderde. Het lichtte nog al sterk. We moesten in een rijtuig van eene vrij steile hoogte, en het was pikdonker. Dit liep echter gelukkig af, maar in den trein barstte het onweer los, en het is misschien kinderachtig, maar ik beken, dat ik niet erg op mijn gemak was met die blaauwe flikkerlichten om mij | |
[pagina 214]
| |
aant.heen. Goddank, waren wij zonder onheil op onzen tijd te Manchester terug, maar te Lincoln was het wat anders. Daar heeft het tien uren achtereen gedonderd en is de stad half ondergeloopen. Een trein is in een gat gestoomd, veroorzaakt door het wegspoelen van den weg; een andere trein in hetzelfde gat, tegen den eersten aan, over den eersten heen. Gelukkig niemand dood; hoe is het mogelijk! Toen werden in den stikdonkeren nacht en in dat weer de arme passagiers uit de wagens getild, er boven op neergelegd, om niet te verdrinken, en moesten, blootgesteld aan den slagregen, een geweldigen storm en het vuur des hemels, drie uren in die positie blijven liggen, voor er hulp kwam opdagen. Onze hoop is voornamelijk op de zondagscholen gevestigd, had mij een philanthroop alhier gezegd. Ik heb dezen brief moeten afbreken, om er juist eene te gaan zien. Een prachtig gebouw voor acht honderd kinderen, met eene galerij rondom de hall, waarop bovenvertrekken, kleinere schoollokalen en de bibliotheek uitkomen, al hetwelk niet minder dan drie ton gekost heeft. Maar nu het wezen der zaak! De kinderen zijn als lammertjes in vierkanten afgeperkt, waarvan de onderwijzer - als het meisjes zijn de onderwijzeres - de vierde zijde uitmaakt. Het onderwijs gaat natuurlijk niet overluid, luid genoeg evenwel voor de zes à acht kinderen, van welke de heeren en dames geheel vrijwillig het onderwijs op zich hebben genomen. Ongelukkig behoeft men ook niets te verstaan, om reeds bij het binnenkomen gewaar te | |
[pagina 215]
| |
worden, dat het onderwijs niet deugt. Een kind moet tot het onderwijs ontvangen gedresseerd worden en moet zich voor leering ontvankelijk willen en kunnen stellen, en als een kind gaapt, maalt met zijne buren, zit te dutten, zich krabt, rondkijkt, kan het met geene mogelijkheid kennis in zich opnemen; bovendien is de onoplettendheid somtijds ook als slechte manieren te laken, maar ook uit dat oogpunt werd zij niet tegengegaan. Een enkel man boeide de jongens; de anderen zaten eigenlijk zonder iets met de kinderen te doen. Het was, geloof ik, een slaperig, lamzalig onderrigt, regt zeurig, zonder de minste ontwikkelende opwekking. De doodelijkste verveling was dan ook op het gelaat van al die kleine schapen te lezen. Zoodra wij luisterden, hield de onderwijzer of onderwijzeres terstond op, paedagogical privacy, iets dat er niet gunstig voor inneemt. Kennelijk is het een onderwijs van onbekwame menschen. De meeste juffertjes zijn modemaaksters, wier goede wil en godsdienstige zin sterker zijn dan hare paedagogische talenten. Het is niet te doen met tegenover kinderen te gaan zitten met een boek in de hand en schooltje te spelen. Deze menschen waren stijf; hun ontbrak kinderzin. Op de bovenkamers zit een aantal dienstmeiden, klerken, pakhuisknechts, enz., die aldaar onderwijs ontvangen en inspringen, als er een onderwijzende ontbreekt. Ik kwam in eene kamer, waar vrouwen, en in eene andere, waar mannen vereenigd waren; zoodra ik verscheen, werd het onderwijs gestaakt; ik bleef eenige minuten staan, en toen de | |
[pagina 216]
| |
aant.leeraar halsstarrig bleef zwijgen, zeide ik: - Sir, I shall not trouble you any more - en vertrok. Als er gezongen en gebeden wordt, gaat er eene schel, de bovendeuren openen zich aanstonds en de galerijen stroomen vol, aan den eenen kant met de mannelijke, aan den anderen met de vrouwelijke leden der boven verzamelde gemeente, even als de jacquemarts, wanneer de klok slaat. Een der dilettanti klom op den predikstoel en liet een hymn zingen, beginnende met de woorden: ashamed of Christ, over welke hij daarna vrij eentoonig en voor de kinderen, misschien ook voor de volwassenen, volkomen onverstaanbaar sprak. Een op slaperigen toon uitgesproken langdradig gebed besloot den schooltijd, waarop de kinderen... ontwaakten. Mijn philanthroop moet zich wel aan een stroohalm willen vasthouden, om op een dergelijk onderwijs zijne hoop te bouwen. Ik zou wel eens willen weten, of die goede menschen zich voorstellen, vleijen, inbeelden, dat in dien dampkring van lusteloosheid vordering mogelijk is. |
|