Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Brecon, 12 Julij 1857.Een klein stoombootje, zonder eenig gemak en zeer bezet met passagiers, voerde ons in een groot uur van Portsmouth naar Ryde. Spoedig vertoonde zich het eiland als een mist, toen als eene wolk, weldra nam het kleuren aan, teekenden zich de voorwerpen meer in het bijzonder, en Ryde lag, met zijne heuvels, boschjes en buitentjes gekroond, voor ons. Het was juist laag water, en het kanaal, dat tusschen het vaste land en Ryde loopt, schijnt niet diep; althans leverde het vochtige strand, dat alleen gedurende hooge zee met water bedekt wordt, een heel vuil en leelijk gezigt op. Daardoor kunnen de schepen ook nooit digt onder Ryde aan wal komen en is men om die reden verpligt geweest een geweldig lang hoofd (pier) te bouwen, waaraan wij dan ook landden. Wij namen onzen intrek in het juist geheeten pier-hôtel. Dien zelfden avond deden wij nog een toer in den omtrek der stad en namen tegen den volgenden dag een rijtuig voor om en bij £ 2 daags aan, met een uitmuntenden koetsier, twee fiksche paarden en waarop al onze bagage ging, en toen maar in medias res, en 's morgens, dwars door en over Newport, naar Niton, | |
[pagina 114]
| |
den anderen kant van het eiland. Gij weet, dat Wight van de noordelijke zijde naar de zuidelijke gedurig oploopt, zoodat deze, van alle scherpe winden door de bergen afgesloten, een oneindig zachter klimaat heeft dan alle andere op dezelfde breedte gelegene streken. Een klein gedeelte van het eiland is deswegens bij voorkeur begunstigd, dat namelijk der zoogenoemde undercliff, waar de loodregte krijt- en kalkrotsen door de onophoudelijke beweging der stormende zee zijn afgebrokkeld en nedergestort, en een terras hebben gevormd, dat het warmste en fraaiste gedeelte van Wight uitmaakt en ten schuilhoek strekt voor prikkelbare of ziekelijk aangedane longen, boven Italië, Montpellier, Nice, en hoe die verslindende oorden meer mogen heeten, te stellen. Het profiel van het eiland is eenigzins aldus: Deze verandering van lucht werden wij reeds terstond te Niton gewaar, hoewel het nog niet aan den undercliff ligt, en wij gevoelden al dadelijk hare zoete en weldadige werking, toen ons rijtuig ons aan het bekrompene, maar liefelijke Sandrock-hôtel deponeerde, dat, wegens deszelfs met rozen en allerhande riekende klimplanten digt begroeide berceau, welke langs den geheelen benedenvoorgevel heenloopt, u doet meenen | |
[pagina 115]
| |
in eene of andere lustwarande van Paphos te zijn afgestapt. Newport, de hoofdstad, is een klein stadje, hetwelk niets bijzonders oplevert dan eene isle-of-Wight-lacefabriek, hoewel mijne dames beweren, dat deze kant zich weinig van andere onderscheidt. Wij wilden ze bezigtigen, doch aan de deur werd gezegd, dat nog nooit een Engelschman, laat staan een vreemdeling, er in was toegelaten. De kleine teleurstelling werd ons rijkelijk vergoed, toen we op onze kamer te Sandrock boven de berceau de oogen uit ons venster opsloegen. Ik kan dat gezigt onmogelijk teruggeven. Beneden aan onzen voet een stukje van den tuin van het hôtel met menigte van bloeijende stamrozen en vaste planten; vervolgens een allerschilderachtigst boschje, hetwelk zich in de breedte, zeer digt ineengegroeid, schuins voor ons uitstrekte en waarvan de bovenste omtrek eene zeer bevallig golvende lijn toonde; daarboven de blaauwe zee met eenige rotstoppen van den oever in het verschiet, en boven de zee en ons hoofd een hemel zonder wolken. Maar dit alles is eene koude ontleding. Er was iets in de gelegenheid, in de groepering, in de wijze hoe 't zich voordeed, in de mengeling van kleuren, geuren en geluiden, hetwelk niet door mij, waarvan de indruk misschien door Lamartines onbestemde poëzy is weêr te geven. Ik dacht ten minste, waarom weet ik eigenlijk zelf niet - een mogelijk nagebleven invloed van eene passage, welke uit de herinnering is weggeraakt - aan zijn Jocelin. Des namiddags reden wij naar eene verlatene aluinbron, en een weinig verder zette | |
[pagina 116]
| |
ons het rijtuig bij een voetpad af, waarlangs wij, na een half uur gaans, den vuurtoren zouden bereiken en het rijtuig terugvinden. Eene heerlijke wandeling, wel over hobbelige weiden en geslotene hekken, maar we hadden tusschen en langs de bergen aan onze linkerhand en vlak onder ons regts, klotsende tegen de loodregte rotsen, de zee, die zoo menig schip in hare woede tegen die gevaarten verbrijzeld heeft, maar deze nu liefkoosde en lekte als een berouwvolle hond. Achter een zwaren gordel van afgebrokkelde steenmassa's, met dikke zeeplanten zwart begroeid, gaat de branding somtijds geweldig aan. Die gordel van steenen, verscheiden in grootte en gedaante, donker van kleur en waar het blanke schuim der nu bedaarde zee dartelend en murmelend om heen speelde, verhoogde het aantrekkelijke aanmerkelijk, hetwelk deze wandeling voor ons had; telkens was het naar de laagte, telkens naar de hoogte; dan wendde of kronkelde zich het pad en werd ons oog gestadig verrast door een geheel vernieuwd aspect van de eentoonige zee tegen de eentoonige rots. Ondertusschen neigde de zon ten westen; een koel windje stak op; het was tijd, dat wij, zeer warm geloopen, den vuurtoren bereikten, welken wij nog beklommen, en waren tegenwoordig, onderwijl binnen deszelfs veelkleurige en vergrootende prisma's en spiegels het licht werd aangestoken, hetwelk den schepeling aan deze gevaarlijke kust ten vriend, ten geleider en redder is, maar toch niet voor, na menige schipbreuk, eindelijk de Clarendon met man en muis was vergaan. | |
[pagina 117]
| |
Onderweg hadden wij nog een der zoogenaamde shines of naar de zee afloopende rotsspleten, en wel den mooisten van allen, Blackgangshine, bezocht, een oord zonder de minste vegetatie, waar een waterval, die evenwel thans volkomen droog was, zich van de rotsen afstort. Den volgenden dag begaven we ons naar Sanddown. Verrukkelijke togt! We zagen in eens het schoonste gedeelte des eilands, de geheele undercliff, te veel tegelijk. Ze ligt ter hoogte van Cherbourg, maar Cherbourg ontvangt de noordewinden, zij nooit; aardappelen en aardbeziën zijn er zes weken vroeger rijp dan op plaatsen van dezelfde breedte, en de bloemen blijven zomer en winter buiten en bloeijen zomer en winter, terwijl de teringzieken, die eene toevlugt zoeken achter de bergen, te Ventnor en te Bonchurch welvaart en vertier verspreiden. Waarom gaan de teringlijders toch altijd in Italië sterven, terwijl ze het veel aangenamer, gemakkelijker en digterbij te Bonchurch en te Ventnor kunnen doen, behalve dat het klimaat er vrij wat verkieselijk moet zijn boven wat ik b.v. van Montpellier en Nice vernam? De season is na Mei gedaan, zoodat we het overal leeg vonden; de lodgings waren onbewoond, even als de villa's, en to let was alles wat men las; maar na de sluiting van het parlement zouden reeds eenige menschen van de mode, al was het maar voor een paar weken, met pak en zak komen aanzetten. Uit het geboomte kwamen wij in het naakte Sanddown, evenwel niet zonder te Shanklin, waar gepleis- | |
[pagina 118]
| |
terd werd, den shine te hebben bezigtigd, volmaakt eene tegenstelling van dien van Blackgang; de eene is kaal, de andere bewassen; de eene heeft eene breede cascade, maar die droog is, de andere eene smalle, maar die allerliefst haren pligt doet, zich beeldig met het groen vereenigt en door de zon laat beschijnen. De natuur evenwel heeft; hier iets kunstigs, dat men niet verwachten zou. Het laat, terwijl men zich op een grootscher gebied waant, aan ons Gelderland denken, maar beide shines hebben met elkaar gemeen, dat men betalen moet, om er bij toegelaten te worden. Te Sanddown, zoo wij er al geene boomen aantroffen, vonden wij een allerliefst en geheel nieuw hôtel, met een allerbekoorlijkst uitzigt over de zee; het huis ligt aan het strand, dat hier een inham maakt; regts de boomen en bergen van Shanklin, links de door de middagzon beschenen witte cliffs, die scherp tegen de blaauwe lucht uitkomen, en een minder doodsch strand dan doorgaans op het eiland het geval is. Ik geloof, dat dit plaatsje van allen de geschiktste ligging aanbiedt tot het nemen van zeebaden. Vooreerst, wegens de zee zelve en den veiligen, zacht en geregeld zonder gaten of ongelijkheden afloopenden oever, maar ook, dewijl ze niet alleen vrij is van schelpen, gelijk hier overal, maar tevens van pebbles, gelijk hier nergens. Een badhuis zou op dit plaatsje, hetwelk in deszelfs opkomst is, eene voordeelige speculatie kunnen opleveren. Doch men legt er zich niet op toe; ik telde maar vier of vijf badkoetsen (machines). Ook is het strand of de zee, doordien ze een | |
[pagina 119]
| |
ten halve ingesloten water is, nooit vuil en werpt nooit monstruositeiten voor uwe voeten. Alleen is er geen golfslag, wat dit oord met de meeste andere zeeplaatsen in Engeland gemeen heeft, en is dus minder voor zenuwlijders aan te raden, doch voor klierziekten, huiduitslag en zuiver genoegen blijven de invloed en de eigenschappen der zee hetzelfde. Maar na alles wat ik hier zag, riep ik toch uit: - leve ons Scheveningen! Den volgenden avond deden we van Sanddown uit een rid over Brading en St. Helens, en kwamen over Brading-down terug, waardoor wij een fraai gedeelte van den oostelijken oever leerden kennen. Gaarne waren wij hier nog een dag langer gebleven, maar reizigers mogen zich niet ophouden zonder onmiddellijke noodzakelijkheid; we gingen dus over Apuldercomb en Carisbrook-castle naar Freshwaterbay. Apuldercomb is het grootste en prachtigste der buitenverblijven van dit eiland; vroeger ging men het zien, zoo wegens den schoonen aanleg, de vrolijke ligging, als wegens de schilderijen en verdere kostbaarheden, welke het huis bevatte. De Earl of Yarborough, een beroemd Yachtclubman, wien het van zijne bloedverwanten, de familie Wolsley, was toegekomen, moest het voor weinige jaren verkoopen en bewoont nu een kleiner buiten bij Ventnor. Het kwam zoodoende in handen van zekeren Heer Williams, die het eigenlijk sloopt, door er heel duur perceelen van te verkoopen tot het aanleggen van optrekjes; hij zou het huis wel willen verhuren, maar daartoe is het veel te groot en | |
[pagina 120]
| |
al te kostbaar om te meubileren; het staat dus leeg en vervalt deerlijk, even als de plaats, waaraan volstrekt de hand niet wordt gehouden; ik denk alzoo, dat Apuldercombs dagen geteld zijn. Met Carisbrook-castle is het al zoo wijd, het ligt reeds in puinhoopen. Maar eer het zoover komt, moeten de gebouwen een ongelukkigen tijd door, en als ze zoo vreedzaampjes vervallen, worden ze meestal door den metselaar netjes, bedaard en meêdoogenloos afgemaakt; als daarentegen de oorlog ze bestormt, plundert en uitmoordt, blijven ze staan als van den bliksem getroffene boomen, vol rouw en poëzy, zonder dat eene heiligschennende hand ze aan durft; zelfs de tijd roert ze behoedzaam aan, de bloemen vullen de scheuren, hare rimpels, en de klimop omstrengelt ze als een levend cement. Toen we aan de achtbare poort tusschen twee dikke torens aanklopten, gluurde een allerliefst vrouwenkopje door het vasistas en werden we er binnen toegelaten door een zeer fashionable meisje met breeden stroohoed en handschoenen, dat ons met hare hagelwitte tanden allervriendelijkst toelachte. Zij wees ons dadelijk het raam aan, waaruit Karel I, die hier gevangen heeft gezeten, had trachten te ontkomen, en de kamer, waar zijne kinderen na zijne teregtstelling waren opgesloten geworden. De Engelschen zijn op dergelijke stellige verzekeringen gesteld; hun praktische zin heeft noodig zich aan plekken en feiten vast te houden; wij voor ons stelden meer vertrouwen in de schoone oogen en vlechten der tegenwoordige châtelaine. Koningin Victoria, | |
[pagina 121]
| |
die, zooals bekend is, veel van Wight houdt, laat het slot restaureren, en men was er druk aan het werk. Freshwaterbay viel ons tegen. Het is een fort, loodregt boven de zee, waar de soldaten zich doodelijk moeten vervelen; vlak daarbij twee groote logementen; verder staan er een paar keeten en eene loods, waarin een winkel, die zich museum noemt, van alles wat de natuur in animaal en mineralogisch opzigt hier oplevert. De baai is klein en benaauwd; er drijven verscheidene bootjes in en er staat eene badkoets; het wandelen aan den smallen oever zou de moeite niet beloonen, maar is ook, wegens het dikke zand en de keijen, ondoenlijk. Er zit dus niets anders op dan de Needles te gaan bezigtigen, rotsen, die eerst tot het eiland hebben behoord, doch er door de werking der zee van zijn afgescheurd, dan uit te rusten en den volgenden morgen zoo vroeg mogelijk het oord vaarwel te zeggen. Wij althans volgden dit recept, huurden een bootje en voeren drie uren langs de cliffs. Men ziet, hoe de zee aan die fondamenten knabbelt, waardoor van tijd tot tijd bij stormweder verwoestingen worden aangerigt als, waardoor de undercliff is ontstaan en de rotsen van het land zijn afgescheiden. Men bragt ons hier en daar in de verschillende holen, die natuurlijk allen ten behoeve der touristen een bijzonderen naam dragen. Allerlei soorten van watervogels: puffins, razorbills, seagulls, ptarmigans, cormorants, allen eene verschillende soort van meeuwen, vlogen met gedruisch om | |
[pagina 122]
| |
ons heen en hieven een vervaarlijk geschreeuw aan boven de rotsen, waartegen zij bij honderdduizenden, om niet in de millioenen te vervallen, genesteld zaten. Eindelijk waren we bij de fameuse Needles, maar ik herkende ze naauwelijks; de voorstellingen, die ik er van gezien had, waren veel indrukwekkender. De schippers vertelden, dat de mooiste waren omgevallen. Om er de aardigheid nog meer voor mij aan te benemen, was men bezig op de verste een baken te bouwen, vrij gevaarlijk, dunkt mij, als de Needles het van tijd tot tijd laten zitten. Dan roeit men u eventjes verder, zoodat ge een kijkje in Alumbay hebt, wijst u de gekleurde zandrotsen, vaart u op een ander punt, als de hoogte van het water het gedoogt, tusschen rotsen, waar men tegelijk Alumbay en de baai, die men door is gevaren, Scratchellbay, zien kan, vertelt ieder reiziger, dat men dit punt hoogst zeldzaam kan bereiken en dit de eerste maal van dezen zomer is, en keert naar huis terug. Maar in Scratchellbay laat men u wezenlijk toch iets nog al aardigs opmerken. Kan men zoover met het bootje komen, dan brengt men u tot onder de rots en verzoekt u het hoofd op te ligten; alsdan ontdekt men, hoe zeer de schuring van het water de rots, die stolpvormig een paar honderd voet boven u overhangt, allengs heeft doen afnemen en uitgehold, hetgeen men door de effenheid en witte kleur op geene andere dan deze proefondervindelijke manier kan waarnemen. Schuitjevaren, geroeid te worden, op het water te zijn, is dol pleizierig, maar het is een genoegen, dat | |
[pagina 123]
| |
zeer soporifiek is, en die hoedanigheid zou u al heel spoedig te magtig worden, als het wat lang moest duren; daarom misschien kruidde een onzer gondeliers zijne gesprekken met allerhande van de domste flaauwigheden, op welke, even als bij de huurlingen van Marmion, laughter was at little jest, en haalden beide mannen mandjes op, die ze, met aas voor kreeften er in, in zee hadden laten zakken. Zij wilden ons twee van die crustaceën met geweld voor eene kleinigheid verkoopen. We waren blij het schuitje weer uit te zijn, en ook den volgenden morgen de geheele Freshwaterbay den rug toe te keeren, was ons geen oogenblik van verdriet. Wij maakten eerst een toertje in de buurt, maar vonden al ras, dat dit hoekje van het eiland er leelijk en armoedig uitzag; toen reden wij op Alumbay aan. Op eenigen afstand van de zee, moesten we het rijtuig verlaten en onder eene brandende zon afdalen naar de ongastvrije plek. Boom noch struik, en aan het strand niets tot verkwikking of beschutting. We namen de gekleurde zandrotsen op, die slechts een zeer gering gedeelte van de uitgestrektheid der baai beslaan; vlak bij het zand was eene rots van met fraaije verscheidenheid gekleurde leem; aan den anderen kant zijn groeven van ongemeen fijn en zeer zuiver wit zand, welke de grondstof van het schoone engelsche kristal opleveren, waarvan in de buurt van Liverpool fabrieken zijn. Toen we eindelijk weder in ons rijtuig zaten, waren we letterlijk op. Toen reden we naar Ventnor, alwaar we den zondag verlangden | |
[pagina 124]
| |
door te brengen en ons het ruime logement in het voorbijrijden had toegesproken. We waren er dan ook uitmuntend. Ventnor heeft de elegantie en de allures van eene badplaats, ofschoon thans als uitgestorven. Het strand ziet er roodbruin; het gedeelte, waarlangs de rotsen veroorloven, dat gewandeld wordt, is zeer beperkt; verder moet men op de bergen zijn troost zoeken; er stonden eene menigte badkoetsen, maar ik heb niemand in zee gezien; ook is het strand te moeijelijk bereikbaar: de borstzieken kunnen er volstrekt niet komen. Des avonds draaide plotseling de wind en kwamen er van alle zijden wolken opzetten; de lucht werd koeler en het begon te regenen; kon het gelukkiger, juist nu wij Wight gezien hadden en den volgenden morgen het eiland, na zeven heerlijke dagen van helderen hemel en zonneschijn, zouden vaarwel zeggen? Toen wij des maandags morgens afreden, was het vrij koel geworden; vooral werden wij dit nog sterker gewaar, toen wij, boven op de bergen en aan de lage zijde gekomen, het noordewindje weer ontmoetten. We moesten over Ryde weder naar Portsmouth terug, maar wilden Wight toch niet verlaten, zonder eerst nog een oog op Cowes geslagen te hebben. Op weg daarheen, reden we Osbornhouse voorbij, maar noch op het paleis, noch op eenige der boerderijen van den prins-gemaal wordt ooit iemand toegelaten. Het schoone Norriscastle vermoedt men naauwelijks. Dit verschuilen achter muren en heggen, hetwelk Engelsche stijl is, maakt het eiland er niet mooijer om, en de weg | |
[pagina 125]
| |
aant.doorgaans daar het minst behagelijk, waar zich de fraaiste buitens bevinden. Een Engelsch tuinarchitect heeft deze hoofdvoorwaarde te vervullen: het huis namelijk zoo te stellen, dat het nergens van daan kan gezien worden, maar tevens de schoonste ligging behoudt. De Engelschen staan hieromtrent volkomen tegen de Amsterdammers over, die altijd optrekjes vlak aan straatwegen moeten hebben. Evenwel is dit kleine eiland toch een paradijsje van lieftalligheid en goeden smaak, door de vereeniging van de vegetatie met het gebouwde. De plantengroei op deze kalkgebergten is zeer krachtig, welig en door de verscheidenheid der klimaten zeer gevarieerd en rijk; de geuren der thym vervullen den dampkring; het groen is dik; de bloemen zijn groot, zuiver, overvloedig. Daarvan maken de inwoners op Wight dan ook gebruik en kleeden de huizen met allerhande planten, ja, doen ze er bijna een mede worden. De rozen zijn vooral bijzonder hoog en bloemrijk, en kruipen somtijds tot boven in den schoorsteen. Wij zagen kerkjes, tot aan het klokkenhuis met jasmijn, latarus en kamperfoelie omwoeld; boerenhuizen, letterlijk onder de bloemen begraven en omgeven door wijnstokken, myrten en vijgeboomen. De muren gaan er onder gebukt. Het is verrukkelijk, sierlijk, liefelijk, landelijk, coquet, mignon, léger, gentil, ik heb er geene Hollandsche woorden meer voor. Telkens komen dezelfde huizen, dezelfde planten, dezelfde plannen van optooijing voor, doch altijd verscheiden, nooit vervelend nooit hetzelfde, en gestreeld door zooveel behagelijks en nieuws, wordt de opgetogenheid des reizigers, zon- | |
[pagina 126]
| |
der een oogenblik vermoeijenis, volgehouden. Voor den geoloog, den mineraloog, den entomoloog, den botanicus, is Wight een allerbelangrijkst oord, maar voor den eenvoudigen tourist is het een tuin, die zijn goeden smaak opwekt of beschaaft, zijn zin voor natuurschoon verfrischt en versterkt en zijn hart, van liefelijkheid tot liefelijkheid gevoerd, weldadig aandoet.
Uit het dagboek. - Een Franschman heeft het klimop le ciment des ruines genaamd; veeleer is het un perfide ami dont l'étreinte affaiblit la malade et hâte sa perte. |
|