Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Freshwatergate (eiland Wight) 26 Junij 1857.Wie heeft niet van het great hospital for Seamen te Greenwich hooren spreken? eene voortreffelijke inrigting, waardoor de zeeofficieren en matrozen van den staat weten waar te blijven, als zij in 's lands dienst, wegens jaren of wonden en verminkingen, gebrekkig zijn geworden, en welke Engeland aan onzen Willem III, ter vervulling van het onverwezentlijkt verlangen zijner aangebedene gemalin, te danken heeft. Er kunnen bijna 2800 invalieden opgenomen worden, benevens honderd zeemans-weduwen, die, onder de benaming van nurses, eenige diensten te verrigten hebben, en nog acht honderd kinderen van zeelieden, die er eene opvoeding krijgen, welke te gelijk eene voorbereidende voor de zeevaart is. Hetgeen aanstonds in het oog valt en het gebouw karakteriseert, zijn twee corresponderende gebouwen, gelegen midden in andere regelmatige corps de logis, waarvan zij door binnenhoven, met regte paden doorsneden, zijn afgescheiden. Ze zijn te onderkennen aan hunne beide koepeldaken en aan een frontispies boven een portico, terwijl, als gij u tusschen de twee gebouwen in plaatst, eene lange zuilengalerij, evenwijdig oploopende, schijnbaar eindigen zou in het middenpunt van het oude paleis, | |
[pagina 87]
| |
waar de hospital-schools, kenbaar aan een groot schip, hetwelk, ten dienste van het onderwijs, dat aan de kinderen der invalieden, voor het zeewezen opgeleid wordende, gegeven wordt, op het voorplein is gesteld, zijn gevestigd. Onder den eenen koepel bevindt zich de kapel, welke niets bijzonders bevat, onder den anderen de painted hall, een der schoonste werken van Wren. De zoldering is allegorisch beschilderd. Oorspronkelijk strekte zij tot eetzaal voor de gepensioneerden. In het bovengedeelte, waartoe eenige trappen toegang verleenen, zaten de officieren. Maar toen de bevolking zoozeer toenam, was men bedacht in die bestemming verandering te brengen en kwam men op het denkbeeld in de zaal schilderijen te hangen, zeeslagen en voorvallen op zee voorstellende, en portretten van beroemde vlootvoogden, en er zoodoende eene naval gallery van te maken. Sommige afbeeldingen van admiraals zijn nog al mooi, maar over het algemeen hebben die schilderijen weinig kunstwaarde. Ik zag er het bekende portret van Cook, ook een van Cornelis van Tromp, verder den admiraal de Winter, die den admiraal Duncan, graaf van Camperduin, zijn degen overgeeft. Nelson vond ik, dat wel wat veel in die galerij predomineerde. In het gedeelte van de zaal, waar vroeger de tafel der officieren stond, Jag het gewaad, dat hij droeg op den Nijl en toen hij sneuvelde. Daar lag ook ten toon hetgeen van den ongelukkigen togt van Franklin is teregt gebragt. Ook was daar het model van het schip, waarmede Nelson zijne reis rondom de wereld gedaan had, en | |
[pagina 88]
| |
aant.het astrolabium, waarvan zich Drake plagt te bedienen. Heeft de vreemdeling de kapel en de painted hall gezien, dan bemoeit zich niemand meer met hem en is hij verpligt op eigene wieken te drijven. Wij dwaalden alzoo op goed geluk de ruime binnenplaatsen en de verschillende gebouwen door en geraakten, ten gevolge hunner gelijkvormigheid, den weg kwijt, welke noodig zou wezen om, zonder iets over te slaan, alles geleidelijk af te zien. Zoo stonden wij onverhoeds in den barbierswinkel en zagen, hoe de oude mannetjes zich lieten scheren; ginder hoorden wij plassen achter gordijnen; we waren in het badhuis. Doch te huis gekomen, betreurden wij de boekerij, eene verzameling van 1500 deelen, te hebben overgeslagen. Belangwekkend was de keuken, welke driemaal daags duizend man voedt en gedreven wordt door eene stoommachine. Op die keuken komt de eetzaal uit, maar ongelukkig was 't het uur niet, dat er gegeten werd, zoodat wij het zoo aardige schouwspel misten de paaitjes aan tafel te zien. Wij bezigtigden ook Sionhouse, zoowel het buiten als het huis zelf; het is het pied-à-terre van den hertog van Northumberland, als hij zich te Londen bevindt en eens een buitenluchtje wil scheppen. De hertog is aan de vroeger regerende stamhuizen van Engeland vermaagschapt, en de Northumberlandsche leeuw met den horizontalen staart, die in colossale gedaante op zijn paleis te Londen prijkt, is bekend. Men wijst alleen de zoogenaamde state-appartments, niet de slaapkamers en meer intieme vertrekken. In het voorhuis | |
[pagina 89]
| |
aant.staan eenige afgietsels van antieke beelden. De eerste vertrekken zijn rijk, maar zonder smaak; de eigenlijke woonvertrekken bevielen mij beter, wegens de groote gezelligheid, welke er in heerschte, de schoone familieportretten, welke er aan den wand hingen, en enkele fraaije siermeubels. Alsof ze een lid van de familie was geweest, ontdekte ik, te midden der familieportretten, eene oude afbeelding van Eva Vlieghen, het bekende bestje van Meurs, het Engeltje van der Vlies van voorheen, die, ik weet niet in hoe vele jaren niet gegeten had en wie, even als deze, de kruimpjes toch nog om den mond zaten. De boekerij was eene lange galerij, een niet verkieselijke vorm voor een vertrek van dergelijke bestemming; de boeken, meest werken van smaak en geschiedkunde, waren rijk ingebonden en zagen er weinig gelezen uit. Ware de directeur der tuinen, de Heer Irison, niet van huis geweest, dan zouden wij hetgeen, waarin de tuinen uitmunten, stellig beter hebben leeren kennen dan nu het geval is geweest. Naar mijn oordeel onderscheidt zich Sionhouse niet zoozeer door de bloemen, dan wel door overschoone, ja, eenige exemplaren van vreemde en zeldzame boomsoorten. Men strooide hier zout op de paden, in plaats van ze te schoffelen, waardoor een hard pad altijd min of meer rul wordt, vooral wanneer de wegen, zoo als hier; begrind zijn. Tien jaren lang bleven zij goed met dat grind; daarna vorderden zij eene uitgave van f 1800. De broeijerij en kasten zijn niet met het overige overeenkomende; ik zag er b.v. geene ananassen. | |
[pagina 90]
| |
We zagen geen enkel der paleizen, want de koningin was te Londen, maar we zagen de stallen achter het paleis van Buckingham. Ge kunt u geen denkbeeld van die netheid en eenvoudigheid maken. Er zijn in het geheel honderd zeventig paarden, waarvan twaalf cream coloured en twaalf zwarte, die nooit voor iets anders dienen dan om, bij gelegenheid der opening van de zitting, de koningin en den opperstalmeester naar het parlementshuis te rijden. Dan zijn zij opgetuigd met zeer zware, rijk vergulde en sterk versierde tuigen van een lang verouderd model, die ons ook vertoond werden. Wij zagen insgelijks drie Shetlandsche paardjes, heel mak, een Sardinischen poney, een geschenk van Victor Immanuel, en een witten Arabischen hengst, die voor de koningin van Bombay was gekomen. In iedere stal - de paarden staan meest zes bij zes - worden twee of drie katten gehouden. De koninklijke familie houdt veel van die soort van huisdier en de koningin komt nog al eens veel in de stallen kijken; bovendien zijn ze goed op de graanzolders tegen de muizen. Wij zagen een allerliefst wit poesje, hetwelk aan den kleinen prins Leopold toebehoorde. Ik verwonderde mij over de zuiverheid van het stroo, maar zoodra de paarden iets doen, wordt het weggenomen en versch stroo over de plaats gestrooid; merkt men, dat zij aanstalten maken, waarop de staljongens geleerd zijn, dan houdt men gaauw een mandje op. Ze zijn op hunne stallen in Engeland even als de Broek in Waterlanders op hunne straten: beiden hebben elkaar niets te verwijten. | |
[pagina 91]
| |
De paarden worden hier volgens eene geheel andere methode gevoederd dan bij ons. Des avonds gaat de ruif vol hooi; wat er 's morgens nog in is, wordt weggenomen en er komt voor 's avonds niet meer in. Een paard voor zoo'n leege ruif is een doodsch gezigt. Het meest krijgen de paarden haver en deze volop, zoo ook klaver en stroo, door elkander gehakt, eene zeer geurige en aangename voedering. Ik beloof u, dat de paarden hier ook vrij wat meer kunnen uitvoeren dan bij ons. Onder de brandendste zon vliegen zij zes uren lang berg op berg af alsof het niets was. Behalve de ruime manege, zagen wij nog de staatsiekoetsen, waarmde de koningin van het paleis van Buckingham naar dat van St. James rijdt, als zij drawingroom houdt, en die, waarin zij zit, als zij de zitting van het parlement opent. Deze laatste is een inderdaad hoogst opmerkelijk stuk van wagenbouwkunde. Ze dagteekent van het jaar 1761 en is dus nagenoeg eene eeuw oud. De paneelen zijn vrij aardig allegorisch beschilderd, maar overschoon is het beeldhouwwerk, te weten de vier tritons, die, al op hunne horens blazende, ondersteld worden den bak door middel van touwen op te houden, terwijl op de schouders der twee voorsten de bok van den koetsier rust, wiens voeten door eene schelp - wij noemen dit gedeelte nog de schelp van het rijtuig -ondersteund worden. Verder is alles verguld en vol karakter. Van binnen is de koets rood fluweel en met al de Engelsche ridderorden in goud gestikt versierd. Dit bakbeest wordt eenmaal 's jaars stapvoets door de | |
[pagina 92]
| |
twaalf Isabellapaarden, die schier onder den last hunner tuigagie bezwijken, door de stad voortgetrokken. Toen lord Granville met zijne vrouw, eene nicht van den hertog van Devonshire, bij gelegenheid van de krooning des keizers van Rusland, Engeland te Moscou zou vertegenwoordigen, moest zij, wilde zij Engelands trots evenaren, door eenige onderscheiding uitblinken, onbereikbaar voor ieder ander, hoe hoog, hoe adelijk, hoe rijk ook. Hancock, de eerste juwelier van Londen, wist den hertog het denkbeeld smakelijk te maken, hem eene keus te vergunnen uit diens kostbare verzameling cameeën, antieke en moderne, door een der voorouders van his Grace eene eeuw geleden in Italie verzameld, bevattende twee duizend stukken en geschat op twaalf tonnen gouds. De juwelier zou van de gekozene steenen, waarvan ieder natuurlijk eenig is, eene parure vervaardigen, waarbij niets zou halen van wat ooit op de borst en het hoofd, om den hals en den arm eener vrouw geblonken heeft. Een echt Engelsch denkbeeld! Schoon zou 't niet zijn, integendeel zou het dof en zwaarmoedig staan, maar grenzenloos kostbaar. De parure, welke van die steenen gemaakt werd, bestaat uit zeven stukken: eene kroon, een diadeem, een bandeau, een kam, een collier, een bracelet en een zoogenaamden stomacher, een versiersel, hetwelk den vorm van een vlieger heeft en op den boezem wordt gedragen. Met het opmaken, het emailwerk en de toegevoegde juweelen, schat men deze voorwerpen te zamen op twee en eene halve ton, en dit is wel te begrijpen, als men | |
[pagina 93]
| |
nagaat, dat voor een enkelen steen, een rooden sardoniks, door Dioscorides, een beroemd grieksch graveur uit de eeuw van Augustus, vervaardigd en Diomedes voorstellende met het gestolene beeldje, den hertog duizend guinjes is geboden. Om de schoonheid en de waarde der intaglios te kunnen beoordeelen, zijn zij à jour gezet. De trant, waarin alles is opgemaakt, noemt men den stijl van Holbein. Ieder stuk is met brillanten overzaaid: die aan de punten afhangen, zijn van eene niet onbelangrijke grootte. Opmerking verdienen een fijne ametist uit de omstreken van Bagdad, waarop het hoofd van een perzischen koning, dat geheel het karakter draagt der stukken uit Nineveh, in het British Museum aanwezig; eene eamee, alto rilievo, voorstellende Venus en een Satyr; door de camee loopt eene vleeschkleurige ader, waarin de kunstenaar juist den ontblooten rug, hals en armen der godin heeft weten te brengen; eene andere camee, welke opengaat en twee verbleekte portretjes in waterverw vertoont van Elisabeth en van Leicester; die portretjes zijn geteekend en het kleinood vervaardigd door Hilliard, den Hancock van dien tijd; nog eene camee, aan den eenen kant antiek werk, voorstellende een beeldje, in een wagen met twee paarden bespannen, het eene licht blaauw, het andere wit en bruin met blaauwachtige manen; de grond is donker, het beeldje bruin en blaauw; aan den anderen kant, italiaansch werk, voorstellende een riviergod. Er zijn in het geheel niet minder dan acht en tachtig steenen. Maar ik zou u welhaast met die uitweidingen | |
[pagina 94]
| |
deerlijk gaan vervelen. Ik sta dus voor het écrin van lady Granville geen oogenblik langer stil, maar verlaat Hancocks rijken en gezelligen winkel, met spiegels versierd en tapijten bedekt, toch niet, zonder nog even voor eene parure van de gewezene koningin der Franschen, brillanten en saphieren, voor eene châtelaine, geheel van brillanten, toebehoorende aan een Indischen prins, te hebben stilgestaan; zonder nog een oog gewaagd te hebben aan een inktkoker, een geschenk voor den Heer Benedetti, secretaris van het Oostersche congres; aan een cadeau voor een Engelsch kolonel van zijne wapenbroeders in de Krim, ter waarde van over de f 7000; zonder eene schaal en schenkkan van Cellini te hebben bewonderd, onwaardeerbaar werk. De Engelsche grooten houden er van, dat het publiek eens juiche in het fraais, hetwelk zij besteld hebben, en laten het uit dien hoofde altijd eenige weken vóór de aflevering in den juwelierswinkel dwalen, zoo zij het er somtijds niet ten toon stellen. Laat ons na dit inspannende bezoek even een luchtje op Primrosehill scheppen; er waait een frissche wind en men heeft er een heerlijk gezigt over Londen. De heuvel is zacht groen; daarna komen de boomen van Regent- en Kensingtonpark; de lucht blaauw, maar in de verte wordt zij donker; men zou aan een broeijend onweer denken, doch het is een nevel, een rook; het is de city, het zijn de fabrieken van Southwark; om u heen gillen en sissen de spoortreinen, en als bewegelijke bloemen in het gras spelen honderde jongetjes met kleurige petjes op, roode | |
[pagina 95]
| |
blaauwe, grijze, schotsche, cricket aan uwe voeten, op de glooijing van den heuvel; ginds rijden zij carrousel in eene tent. Wij - het is nu vijf uur - rijden door het groen der parken naar het aristocratische Hydepark, alwaar men althans voor het gesnor en geraas der cabs en bussen beveiligd is. Hydepark begint thans eerst te ontwaken. Het heeft twee groote wegen; langs den eenen bewegen zich stapvoets de zware koetsen, de opene calèches en mandewagens, de ligte broughams, de bevallige clarences en victoria's. Op den deftigen staatsiebok zit de gepoeijerde koetsier in al de bewustheid van zijn gewigt; twee footmen staan met lange stokken achterop. Mijnheer rijdt zelf den tilbury en de dunne groom met toegeknoopt buis en omgeslagen kraagje zit naast zijn meester of keert hem in de dogcart den rug toe met een ernst, zijn leeftijd vooruit, of liever met eene tot minder bespiede oogenblikken opgeschorte schalkheid. Aan de overzijde van den harden drive, met het water tusschen beide, is de smalle renbaan, waar zich de edelste paarden, de moedigste amazonen, de aanzienlijkste ruiters als om strijd bij honderdtallen vertoonen en den voetganger in wippende of golvende beweging, dravende of in galop, telkens voorbijsnellen, terwijl deze langs de wandelpaden dwaalt, zich verspreidt over het gras, zamendringt aan den oever en op de brug der Serpentine, of in de buurt op stoelen het gezigt geniet der toiletten van de zachtjes voorbij vlietende menigte. Daar komt de koningin; midden door de renbaan, haar voorregt! Een roode voorrijder, | |
[pagina 96]
| |
twee roode postillons, vier witte paarden, twee dames in den rouw en een kleine jongen; heeren te paard er achter. Ik heb niets gezien. De courant van morgen zal ons vertellen, dat die tweede dame de princess royal, dat jongetje prins Alfred, en die heeren te paard de queens consort, de prins van Pruissen, enz.enz. geweest zijn.
Uit het dagboek. - Ieder, die in de laatste maanden Parijs bezocht heeft en zijne aandacht heeft gevestigd, zoowel op de half afgebouwde huizen, waarvan men reeds met groote letters de bestemming op iedere verdieping leest, ja, waarin zelfs gemeubileerde kamers worden aangeboden, als op de straten en pleinen, welke reeds een naam dragen voor zij bestaan, zal de hoedanigheid van juistheid aan volgend rijmpje zeker niet ontzeggen: Zie! het plein draagt een naam voor de boel is gesloopt;
Voor de moeder gekraamd heeft is 't kind reeds gedoopt.
Boulevard van Sebastopol, nog ongeboren,
Uwen naam moet ge om 't hoekje van Rivoli hooren!
Het hesteigerd hôtel doet, gepijlerd met schoren,
Aan den vochtigen gevel zijne eertitels gloren,
En elke verdieping trompet met geschetter
Zijn uithangbord uit met geweldige letter,
Prijst zich aan in vertrekken, die nog moeten komen,
En in prachtmagazijnen, om eerst van te droomen.
|
|