Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Sanddown (eiland Wright), 24 Junij 1857.Gij herinnert u zeker even levendig als ik het onuitsprekelijke genoegen, waarmede wij vroeger dezen gelukkigen dag van 24 Junij zagen aanbreken, als de kostschool op stelten liep, de koffers gepakt werden en we het land der leerzaamheid en der tucht voor dat der ouderlijke toegefelijkheid en des weinig uitvoerens stonden te verwisselen. Een wellust van edeler aard smaak ik heden, daar ik u zit te schrijven uit een stil hôtel, gelegen, niet aan het zachtglooijende strand eener donkerblaauwe zee, gelijk die van Italie, wier gedecideerde kleur den Nederlandschen kunstenaar doet aarzelen, maar in de bogt eener golf, wier tinten liefelijk met de dampige en effene lucht ineensmelten, wier kabbeling met liefkozend geweld den oever streelt. Een kort begrip van Albions krijtgebergte, waarvan Helmers zingt, verheft zich, kantig door de avondzon beschenen, ter regterzijde van den inham; aan de linker liggen in het beschaduwde verschiet de boomen van Shanklin; voor mij zwemmen eenige dames met blaauwe hemden aan als meerminnen om eene badkoets, waaraan ze zich met een touw vasthouden en waarin ze zich met haar vieren zullen dienen aan te kleeden; verderop slepen naakte vis- | |
[pagina 75]
| |
schersknapen een schuitje uit zee, en de laauwe wind speelt het open venster binnen. Het is weldadig en heerlijk, een volkomen tegenbeeld van Londen. Ik kan mij, uitziende over de groote plas en luisterende naar het gelijkmatig geklots van het water, niet voorstellen, dat het eerst vier dagen geleden is, dat wij het gewoel verlieten en sedert al Brighton en de helft van Wight hebben gezien. Het wemelde in de hoofdstad van muziekale celebriteiten, die op het Engelsche geld waren afgekomen, maar wij hebben weinig aan concerten gedaan, en Clara Schumann, Molique, enz. enz. laten spelen. Ondertusschen wilden wij toch de uitvoering van den Messias, gedirigeerd door Costa, met een koor of liever een leger van zevenhonderd man, in Exeterhall, het gebied der performances van godsdienstige muziek, niet missen. Maar ik moet alweer bij mijne oude meening blijven, dat oratorio's tegenvallen. Oratorio's zijn voor mij op hun schoonst, als ik ze, hoe paradoxaal het ook klinke, voor piano gearrangeerd, bij den huiselijken haard gezeten, hoor voordragen. Dan verbeeld ik mij, hoe plegtig, indrukwekkend, vervoerend ze moeten wezen, als ze naar behooren, met krachtige muziekale massa's en den vereischten toestel worden uitgevoerd. Maar, wordt de fantaisie gemakkelijk opgewekt en medegesleept door de verhevene gedachten van den meester, de werkelijkheid laat haar onbevredigd, al zou het alleen maar zijn, dewijl de enkele stemmen bezwijken en, hoe sterk ook, dun worden bij de volle koren, de solo's het tegen de | |
[pagina 76]
| |
tutti niet kunnen uithouden. Vervolgens hindert het gezigt op het orkest meer dan overal elders, wegens de tegenstelling van het onderwerp en den geest der muziek met de performers. Op de eerste rij, vreeselijk opgedrilde theaterprincessen, die de partijen van heilige, althans bijbelsche vrouwen, zingen, en aan hare kennissen onder het publiek knikjes en lachjes toewerpen. Een gefriseerde Christus strijkt langs zijne snorren en zal morgen voor ik weet niet wat voor amoureux optreden; Judas vindt afleiding in zijn lorgnon en is eerlang Leporello in de Italiaansche opera, en de engeltjes met hunne zilveren stemmetjes zitten in hun neus. Zijn de oratorio's daarmede nu veroordeeld? Waarlijk niet, maar de zaal moest dermate groot zijn, dat de uitzetting der stem geen vermoeijend en onbegrijpbaar leven, geene acoustieke neersabeling der aandacht werd, en dat het orkest als eene homogene massa in elkander smolt, zoodat de individuen, tenzij men teleskopen meebragt, onherkenbaar werden. Het Hallelujah was inderdaad zoodanig, dat hooren en zien verging, en deed niet en kon ook onmogelijk de uitwerking doen, welke wij in de St. Pauls Church bij de jaarlijksche vereeniging der charity-children hadden waargenomen. Dat is wezentlijk eenig. Bij dat Hallelujah unisono, uitbarstende met een ensemble, waar geen denkbeeld van is te maken, uit de keelen van zes duizend lieve en ordentelijke kindertjes, en niet van ginnegappende kwâjongens, haalt niets, en het is alleen waard, dat een muziekaal gemoed er het Kanaal voor oversteke. | |
[pagina 77]
| |
aant.Het Queenstheater met Alboni en Piccolomini bezochten wij niet. De toeloop was al te groot. Benedetti was verpligt morning-performances te geven, van twee tot vijf uur, en dus op het mooiste van den dag, hetgeen alleen mogelijk is in een land, waar het parlement vergadert als een ander naar bed trekt en de menschen, als een ander naar buiten gaat, in de stad gelieven te zitten. Bovendien dreven de muziekhandelaars letterlijk met de plaatsen woeker en voerden eene orchestrastalle tot £ 2 op. Ook hebben we niet aan het Händel-festival gedaan. Ik bezwijk en strijk de vlag voor die reusachtige vergastingen - verbeeld u, een koor, twee duizend sterk! - en ben bang, door al mijne zintuigen op eene kaart te zetten, ze alle te verspelen. Maar in de tweede Italiaansche opera woonden wij eene schitterende voorstelling van don Giovanni bij, met Formes, Mario, Ronconi, Tagliafico, Grisi en Bosio. Het is jammer, dat Mario als Ottavio niet meer te zingen heeft. Leporello is wel de beste rol van Formes. Grisi had treffende oogenblikken, zooals bij den dood haars vaders, en wanneer zij uitroept: questo è il carnefice del padre mio. Ronconi was alles behalve gedistingueerd. Maar er is, zegt de Times, sedert Tamburini geen dragelijke don Juan meer te vinden. Ik vraag: is dat ideaal ooit gevonden geweest, even als dat van Bertram in Robert le diable? De Times stelt voor Mario met die rol te belasten, maar dan zou men eene hoofdpartij moeten transponeren en dat gaat immers niet. Cerito danste eene menuet, onwederstaan- | |
[pagina 78]
| |
baar bevallig, en werd bijgevolg herhaalde malen, naar eene uitdrukking, waarvan u, als men slechts een klein ziertje gevoel van taal heeft, de haren te bergen rijzen, door het publiek geëncoord. Kort voor ons vertrek hadden wij de bonne fortune Ristori nog een paar malen te zien. De eerste maal in een stuk, waarvan het onderwerp wel een beetje gezocht was, het vrij algemeene gevolg van stukken opzettelijk, zoo als dit, voor bepaalde tooneelspelers vervaardigd. Het is de geschiedenis van eene soort van Velleda, maar die, in tegenstelling van Norma, niet een Romeinsch veldoverste bemint, maar door een Romeinsch veldoverste bemind wordt, welke veldoverste, om haar te krijgen, er niets beters op weet dan haren echtgenoot te vermoorden en vervolgens zijn hart aan hare voeten nederlegt. Camma, de ontroostbare weduwe, verdenkt oogenblikkelijk den Romein en wendt zijn hartstogt zelven aan, om hem tot de onvoorzichtige bekentenis zijner gruweldaad te verleiden. Op wraak bedacht, veinst zij den gloed van den Romein te deelen en doet hem verstaan, dat zij in staat zou zijn den onbekenden moordenaar van haren man te beminnen, indien zijne misdaad haren oorsprong vond in zijne liefde tot haar, want - bewonder de redenering! - hoe gelukkig ze ook met haren Sinato geweest is, het kan niet anders, of zij moet met iemand, die zooveel uit liefde heeft durven bestaan, een nog oneindig volmaakter gelukstaat bereiken. De Romein bedwingt zich nu niet langer, maar kort na het oogenblik, dat zij voor het altaar zamen | |
[pagina 79]
| |
den huwelijksbeker hebben geledigd, blijkt het, dat deze door Camma vergiftigd was. Onder de ontleding ben ik allengs beginnen te bemerken, dat het stuk veel belagchelijker is dan ik eerst dacht. Intusschen is het nog al met talent bewerkt. Het tooneel, waarin Camma den dood haars echtgenoots verneemt, is inderdaad zeer roerend, en haar groote tooneel met Sinoro, hoe onmogelijk en gewaagd, wordt door het spel van Ristori niet alleen dragelijk, maar zelfs op sommige oogenblikken verheven. Camma's dood is intusschen veel te lang gerekt en te théâtraal, in een woord de mauvais goût. De rol van Sinoro zet het geheele stuk op losse schroeven, hetwelk trouwens, zonder de groote gaven van Ristori, onvertoonbaar zou wezen. Verbeeldt u een stommen kerel, die zichzelven wijs maakt, dat hij, om de bonnes grâces eener vrouw te winnen, haren man maar heeft van kant te maken, met wien zij ten toppunt van geluk is, en die niet begrijpt, dat de declaratie, welke zij hem doet, iets anders dan eene hinderlaag kan zijn! Ik zou wel eens eene parodie van Camma willen zien: de ongelukken van een Romeinsch ongeluk, verdwaald in de wouden van Germanie; een flaauw Romeinsch fatje, door voorspraak van dezen of genen vermogenden bloedverwant tot de betrekking van viervorst geraakt en bij de dames van het oude Moffrica zijne aanvalligheden willende laten gelden door middelen, welke minder bij kinderlijke dan bij versletene volken te pas komen. De tweede maal gaf Ristori Medea, een stuk, ge- | |
[pagina 80]
| |
lijk gij u zeker herinnert, door Legouvé voor Rachel gedicht, en waarvan hare weigering om, toen het voltooid was, de hoofdrol te vervullen, tot allerlei onaangenaamheden, ja zelfs, naar ik meen, tot een proces aanleiding heeft gegeven. Men verhaalde, dat Rachel met de rol verlegen zat en niet wist wat er van te maken. Toen werd het stuk door Montanelli, den dichter van Camma, voor Ristori in het Italiaansch vertaald en met het beste gevolg door deze gespeeld. Sedert wij niet meer weten wat het beteekent tragisch acteur te zijn; wij niet anders, gelijk men beweert, dan middelmatigheden zien optreden en alleen nog maar van tijd tot tijd door een of ander man van jaren over het heerlijke geheel van acteurs onder het eerste keizerrijk hooren gewagen; sedert het verhevene treurspel tot het huiselijke drama is nedergedaald en de gewone stoel voor den hoogen zetel in plaats is geschoven, is het eigenlijk ondoenlijk geworden, een tragisch tooneelspeler in alle volledigheid te doen kennen. Vooreerst is zulks altijd vrij moeijelijk, maar vooral dan, als men punten van vergelijking mist, den trap van volmaaktheid niet bepalen kan, welke vroeger reeds bereikt is geworden, en de tooneelbeoordeelaar derhalve niet in de gelegenheid is geweest de noodige leerschool te doorloopen. Gedurende bijna twintig jaren heeft de enkele ster van Rachel over den hemel der classieke fransche kunst een nieuwen dag doen opgaan; maar niemand kwam om het stuk, men kwam om Rachel te zien, en de toeschouwer verloor alle belangstelling, zoodra | |
[pagina 81]
| |
zich de hoofdpersoon verwijderde. Hetzelfde is tegenwoordig met Ristori het geval, de meer en meer gevreesde mededingster van Rachel, welke twee buitengewone vrouwen, even als vroeger Georges met Duchesnois en Duchesnois met Georges, door veile pennen, qui font chanter ces dames, beurtelings met elkander nagereden en doodgeslagen worden. Het goedige publiek loopt als altijd gedwee aan den leiband. Waren de massa's niet zoo volgzaam, hoeveel minder kwaad en misverstand zou er in de staatkundige, in de geestelijke en ook in de kunstwereld gesticht worden, maar de massa's zijn gemakkelijker te leiden dan de individuen, en dit weten de raddraaijers maar al te wel. Hoe 't zij, Rachel en Ristori verdeelen onderling de aandacht en de belangstelling, welke de tragische kunst onder de beschaafde standen opwekt, en ik zou geen kans zien eenig denkbeeld van Ristori te geven dan door iemand mede te deelen, waarin ze zich van Rachel onderscheidt. Maar om geen gevaar te loopen den bal mis te slaan, is het alweer noodig, dat men haar meer dan een paar malen en, na hare antieke personen, in eenige rol uit een geschiedkundig tijdperk en met moderne kleederen gezien hebbe. De algemeene indruk, welken zij mij gegeven heeft, is, dat haar spel edeler, doch minder krachtig is dan dat van Rachel; men mag het bewonderen, het sleept niet mede; nooit heeft zij oogenblikken, dat men als het ware emmers koud water over het lijf krijgt; in de plaats van het dramatische heerscht het lyrische element; zij voert het treurspel op soms tot aan de | |
[pagina 82]
| |
ode, Rachel zou het vers gaarne tot proza in elkander trappen, - Talma zeide reeds: ce sont les beaux vers qui gátent les belles tragédies - de helden en heldinnen in de werkelijkheid brengen; aan de gewrochten van Corneille en Racine de maat, de kleur, den toon des gewonen levens geven. Het eene kan Rachel straffeloos wagen, dewijl de classieke vormen van genoemde dichters niet meer dan een bedriegelijke sluijer zijn; het andere hangt bij Ristori met de Italiaansche taal, de overlevering, waarmede Rachel gebroken heeft, van Italiaansche dictie en declamatie zamen. Ristori heeft Rachels puntigheid en hevigheid niet; ik verbeeld mij, omdat het bij haar de kunst is, welke zich ontwikkelt, bij Rachel eene persoonlijkheid, die zich verraadt. Ristori mist ook de snaren, welke Rachel het best ten dienste staan; zij bezit meer de teedere klanken, de volle geluiden uit den vollen boezem, en bekoort door eene somtijds onnavolgbare harmonie en modulatie van stem, misschien wel wat al te muziekaal, doch welke men gaarne aan het goddelijke instrument vergeeft. Ristori's declamatie draagt een tastbaren karaktertrek van de Grieksche poëzij, in zoo ver deze altijd bedacht is op het decorum, zichzelve altijd beheerscht, nooit zichzelve vergeet, al zou de stof het ook haast gebieden. Haar gebarenspel daarentegen mist dit voegzame, het is wild, weinig bestudeerd en bezit zichzelf niet; om het statuarische in standen en plooijen schijnt zij zich niet te bekommeren. Camma was voor mij nooit de persoon, altijd de | |
[pagina 83]
| |
tooneelspeelster. Ristori zou, meende ik, hare rol in hedendaagsche kleeding en in een salon zonder hinder hebben kunnen voordragen, maar toen ik Medea zag, veranderde mijn oordeel. De vrouw was onherkenbaar; de schoone, blozende, reine, noordsche gade, was eene bleeke, noodlottige bohémienne geworden. Haar oranje kleed en blaauwe mantel droegen tot dien indruk bij. Hare lokken zwierden haar wild om het hoofd en er was bloed in hare oogen. Haar italiaansch klonk geheel anders, hare dictie was geheel verschillend; zij had oogenblikken, waarover ik niet zal uitweiden, maar die meesterlijk en vreeselijk waren, en waaruit bleek, dat in het slechte, wreedaardige, wraakzuchtige wezen alleen het moederlijke instinct als eene laatste deugd was overgebleven. Vooral uit het oogpunt van mimiek was haar spel iets geheel nieuws voor mij. Gij zoudt niet gelooven, hoe weinig voorkomen de schouwburgen te Londen hebben. Men loopt ze voorbij. Een deur in de rij der winkelgevels, welke des avonds open staat, meer niet; maar van binnen zijn ze allergezelligst en zoo netjes en gemakkelijk, dat men er terstond te huis in is. Het Lycaeum-theater is wel het fatsoenlijkste, waarin ik was. Boven aan den met kleeden belegden trap bevindt zich een vestibule met een tapijt, stoelen, sopha's; eene galerij correspondeert met de tweede rangen. De zaal is niet groot, maar bevallig gedecoreerd, rood met wit en goud; eene versiering van witte duifjes en arabesken, ten deele verguld, loopt voor om de loges, en het | |
[pagina 84]
| |
geheele parterre is met stoelen bezet, welke er het karakter van een salon of eene fashionable concertzaal aan geven. Herinner u nu, dat de Engelschen, vooral de Engelsche vrouwen, veel werk van kleeding maken, waarin ze de Franschen, wat goeden smaak betreft, - men zegge er van wat men wil - ver de baas zijn, veel bloemen en juweelen dragen, en gij begrijpt, welk een allerliefst overzigt het publiek aldaar aanbiedt. Vooral moet gij het waarnemen, als de comedie uitgaat; dan heeft eene vrouw te Londen misschien nog de meeste eer van haar toilet. Dewijl de plaatsen zoo geweldig duur zijn, komt er enkel genteel people; van daar is er geen gedrang, en uit hoofde van het zomerweder, behoeven zich de dames niet in bonte pelisses te wikkelen of weg te duiken onder spelonkerige capuchons. Het gordijn valt; kalm en bedaard maakt ieder zich tot vertrekken gereed en schuift den een na den ander het naauwe deurtje door. Geen gedrang, geen haasten, no hurry, die schrik van den Engelschman. Niemand stoort de orde, niemand verlangt de onmogelijkheid, dat ieder het eerst vertrekke. Aan den uitgang der stalles is een treedje naar beneden; een man staat er bij en zegt, om haar niet te doen struikelen, tegen iedere dame: a step, madam! Zoo ook, als men binnenkomt. Men geeft de kaartjes; een man - een heer, wil ik zeggen, men heeft in Engeland geene mannen - kijkt op zijn gemak de lijst na, of alles in orde is, zegt: all right, en noemt de nummers uwer zitplaatsen vrij | |
[pagina 85]
| |
luid; de heer in de zaal - er is er maar een enkele - komt op u af en wijst u uwe stoelen, alles zeer geleidelijk en flegmatiek. De vertrekken den vereenigen zich in het vestibule. Dit gezigt is waarlijk de moeite waard, al die kostbare toiletten, die menigte knechts in groot livrei, beneden aan den trap, die de rijtuigen annonceren!.... Maar gij ziet het, alsof ge er waart.
Uit het dagboek. - In de groote logementen worden de rekeningen altijd zoodanig ingerigt, dat het bedrag eene ronde som maakt: een gentleman manipuleert geen zilver, laat staan koper geld.
De mannelijke bedienden worden in Engeland stellig met eene witte das geboren, want de kleinste tiger wordt nooit zonder waargenomen. Krijgt nu iemand een kind met zoo'n geval om, dan zegt hij: - 't is een knechtje. Ons oud-Hollandsche synoniem voor jongetje was dus vermoedelijk een anglicisme.
Zou ons muizennesten ook eene verbastering van business zijn? |
|