Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Brighton, 21 Junij 1857.Half gebraden, kwamen wij gisteren van den spoortrein in dit krijtoord aan, waar boom noch struik te vinden is, en namen onzen intrek in het beroemde Bedfort-hôtel. Om u de waarheid te zeggen, ik werd het straatgeraas van Londen, de Londensche steenkoolstof, die onophoudelijk op meubels, neus en linnen nederdaalt, vooral nu het zoo heet was geworden, braaf moe, en voel mij gelukkig het geluid der zee weder eens te hooren. Des nachts, wanneer gij ook maar wakker wordt, rijtuigen voorbij te hooren snorren in eene stad, welke geene rust kent, of liever eene streek, waarvan het platte land park wordt genoemd, en over dag bij iedere crossing zijn leven te moeten wagen en zijne zenuwen in de war te brengen, is op den duur niet uit te houden. Gisteren ging het dan ook onder allerlei helsche geluiden, door allerlei schrikkelijke tunnels, in anderhalf uur herwaarts. Ik had gelegenheid gehad mijne kamers vooruit te laten bestellen. Eerst kwam ik in een prachtig vestibule, hetwelk tot aan het glazen koepeldak reikt en waaromheen de galerijen zijn aangebragt, waarop de kamers en de verschillende gangen der | |
[pagina 66]
| |
drie verdiepingen, eenigzins op Zwitsersche wijze, uitkomen. Daarop bragt men ons in een allerliefst salon, juist ruim genoeg voor drie personen, met een breed balcon aan de zee, en zoo gezellig en fatsoenlijk als wie ook het zou kunnen wenschen: de meubels met chits, eene sofa, easy-chairs, benevens al de kleine comforts en doeltreffendheden, waarvan Engeland het vaderland is. Eene karaf met frisch water stond ons b.v. op een buffetje, omringd van bierglazen, te wachten, en op tafel lachte ons een allerliefst ruikertje toe. Terstond kwam eene soort van femme de charge de bevelen der dames vragen en geleidde ons naar een ander Capua. Heerlijk was de koelheid in de slaapkamers; de frischheid, de zindelijkheid kwamen er u tegen. Het linnen, het papier in de kasten, het noodige glaswerk, alles doet u hier prettig aan en boezemt bij het uitpakken en aanraken vertrouwen in. Onze kamer heeft maar één raam, tegenover het voeteneind van het ledekant; voor dat raam staat eene kaptafel; schuinsregts, want de hoeken zijn aldaar van de kamer afgenomen, de psyche; links, insgelijks schuins, de waschtafel; naast het bed easy-chairs. Het overige is avenant; ik kan in al die kleine vervolmakingen, die gedurig verrassen en verbazen, niet treden. Tot de nachtblakertjes toe zijn van zilver; echt zilver, geen elkington. De tafel is uitmuntend, voor drie vierden fransch. Zelden dronk ik beteren claret. De deur van ons salon komt uit op de galerij, welke naar beneden uitzigt heeft in de vestibule. Op die galerij wordt nooit een stap vernomen, daar ze met | |
[pagina 67]
| |
dikke kleeden bedekt is. Des avonds is zij aan de vier hoeken door vier kristallen kroonen verlicht, bij ieder van welke hoeken een buffet, even als bij iedere kamer tot salon ingerigt een dientafeltje geplaatst is. Vlak over mijne kamer is eene klok, van beneden en van al de verdiepingen zigtbaar; tegenover deze staat eene groote koperen kooi, waarin een papegaai, wiens alleenspraken mij eene hooge gedachte van de spraakzaamheid, zooal niet van de welluidendheid van het dier geven. Verder is de galerij in de rondte met bloempotten en vazen op hooge piedestallen versierd. Dit hôtel gaat voor een van de fraaisten in Engeland door en wordt door de Engelschen zelven als duur versleten. Ik sidder dus voor het quart d'heure de Rabelais, hetwelk reeds morgen zal aanbreken. Het gaat den eigenaar van den star and garter te Richmond aan en wordt vooral aanbevolen wegens deszelfs separateness, wat met der Engelschen naastenvrees zamenhangt, waaraan zich de reiziger dient te onderwerpen. Tegenwoordig is het hier nog stil. Zeebaden worden, zoo als gij weet, eerst heilzaam geacht en Brighton derhalve fashionable in het najaar. Of het daaraan, dan wel aan den Zondag is toe te schrijven, dat ik nog volstrekt geen bad zag nemen, weet ik niet; maar wel weet ik, dat ik hier, al was het voor mijne gezondheid, geen verblijf zou kiezen. Vooreerst is hier weinig golf en bestaat het strand uit pebbles, welke u, als ge in zee zijt, op allerhande wijzen onaangenaam aandoen; maar behalve dat, kan het hier, | |
[pagina 68]
| |
wegens de gelegenheid der localiteit zelve, en deze vermenigvuldigd met het geliefde stelsel van afzondering, op den duur niet anders dan afschuwelijk vervelend wezen, want behalve eene kaai langs de zee voor de beau monde, welke men in een rijtuig of op een paard aan den eenen of in een bootje aan den anderen kant langs kan rijden of varen, heeft men hier, met uitzondering van de devilsdyke - een mooi gezigt in zee, hetwelk de liefhebbers op 12 à 18 sh. te staan komt - niets dan de barre zon en voor de high fashion het zalig genot van zich in telkens andere gewaden te vertoonen aan menschen, die men niet weet wie zijn en wie men voor goud geen woord zou willen toespreken. Ondertusschen moet ik erkennen, dat die donker gekleurde zee, druk met scheepjes en coquet beschilderde bootjes gestoffeerd; die kaai, bezet met wandelaars, te voet, te paard, in rijtuigen, in ambulatoria, en met uitrusters op de vele, nette, groene banken; dat talloos heir van kinderen, hier aanwezig, zich vermakende op ezels, in bokkenwagens of met ravotten bij de zee en met steentjes in de golven te gooijen, terwijl de mock-sailors, die iets van zeelui uit de opera hebben, in aangenomene houdingen, op hunne riemen of tegen hunne bevallige vaartuigen geleund, de partijen staan af te wachten - dat het een, met, bij en door het ander, en beschenen door een zachten en dampigen zonnestraal, een allervrolijkst en schilderachtigst tafereel oplevert. Dezer dagen had onze gezant de vriendelijkheid ons | |
[pagina 69]
| |
aant.eene zitting van het house of lords te laten bijwonen. Zijne Excellentie wees ons bij die gelegenheid de aldaar tegenwoordige sommiteiten aan en bragt ons op de hoogte van een en ander, bijzonder van wat aan de orde van den dag was. Gij kent het vorstelijke gebouw en de zaal der edelen, gothisch met paneelen van eikenhout, in het midden met gemakkelijke zitplaatsen, waarop, behalve de heeren, die zich in de banken langs de muren nederzetten, de lords achteloos hangen of liggen, sommigen in de zonderlingste houdingen; allen - Engelsche en Israëlitische gewoonte - met den hoed op het hoofd. Van vele leden kon niet met den seneschal uit the lord of the isles gezegd worden: Worship and birth to me are known
By look, by bearing and by tone,
Not by robe or broider'd zone;
ofschoon anderen dit gezegde weder volkomen bevestigden. Regts hadden wij den voorzitter op zijn divan, die hier voor eene wolbaal doorgaat; met zijne dwaze pruik op het hoofd, waaronder zijn doortrapte gezigt uitkwam, maakte hij eene allereigenaardigste vertooning; achter hem, voor den koninklijken zetel, eenige heeren, aanstaande lordschappen, die het regt hebben de zittingen op die plaats bij te wonen en, met de beenen vooruit, op de trappen van den troon zaten. Links was de bar, voor de leden van het lagerhuis; er waren velen aanwezig; ik merkte op, dat zij allen den hoed afhielden. Wij zaten op de tribune der peeresses | |
[pagina 70]
| |
en hadden gevolgelijk de ministers: lord Clarendon, lord Panmure, lord Granville, the duke of Argyll, the earl of Harrowby, vlak voor ons. Toen wij binnenkwamen, had lord Granville het vrij heftig aan den stok met den graaf van Leitrim over zekeren heer Stuart, dien Leitrim beweerde, dat, uit hoofde zijner protestantsche beginselen, door de roomsch-catholieken vervolgd en door de regering aan zijn lot werd overgelaten. De graaf van Leitrim beschuldigde daarbij den gouverneur van Ierland van partijdigheid ten gunste der heerschende kerk aldaar. Lord Granville trok zijne partij; beweerde, dat van daag de Protestanten, morgen de Roomschen met klagten tegen hem aankwamen en zulks wel altijd zou plaats hebben in landen, waar belligerant denominations were pitted against each other. Of dit laatste de woede van Leitrim ontstak weet ik niet, maar hij voer uit op niet zeer waardigen toon, dat - als hem een committee werd toegestaan, hij dan wel eens aan het huis en het land zou toonen, hoe te -.... Granville viel hem in de rede: - Het zou hoogst onbescheiden zijn met deze woordenwisseling voort te gaan, op den toon, welken de graaf aannam. Wanneer deze goed vond eenige bijzondere gevallen aan het huis mede te deelen, dan zou het kunnen oordeelen, maar hij begreep, dat het kinderachtig zou wezen de lordschappen bezig te houden met such petty charges as had been made in a way so irregular. Terwijl hij dit zei, rolden lord Granville de oogen | |
[pagina 71]
| |
door het hoofd, maar de bedaardheid zijner stem bleef volkomen dezelfde. Het geroep van: - order! order! - barstte van alle kanten uit, en het was te midden van het leven en terwijl de graaf van Leitrim nog schreeuwde, dat al wat hij nog te zeggen had was, dat het antwoord van the noble lord most unsatisfactory and most incorrect was, dat the earl of Harrowby opstond en de beraadslagingen over the transportationbill aanvingen. In 1848 werd een stelsel van transportatie aangenomen, hetwelk uitnemende vruchten gedragen heeft; eerst ging de misdadiger naar eene cellulaire, van daar werd hij, naar gedrag en misdrijf, naar eene gewone strafgevangenis, en vervolgens, naarmate hij zich beter of minder wel gedroeg, vroeger of later naar de koloniën overgebragt. Onderscheidene koloniën, met name van Diemensland, die den aanvoer van het product wat heel levendig vonden, bragten hare klagten tegen het stelsel in, hetwelk door een ander werd vervangen. In 1853 werd namelijk eene wet gemaakt, dat alleen zij, die voor veertien jaren transportatie waren veroordeeld, werkelijk gedeporteerd zouden worden, en dat drie of vier jaren gevangenisstraf gelijk zouden staan met zeven jaren transportatie. Heden wenschte men op dien verkeerden maatregel terug te komen en stelde voor de oude wetgeving onder George III en George IV te doen herleven, te weten de regering eene discretionnaire magt over de misdadigers te verleenen, aan welke het vrij zou staan degenen, die een vonnis tot deportatie ten hunnen laste hadden, hetzij in de ko- | |
[pagina 72]
| |
loniën, hetzij in 't moederland hunne straf te laten ondergaan. Harrowby sprak slecht en vervelend; hij stotterde en wist zijne woorden niet te vinden; lord Campbell, the chief justice, die als spreker op hem volgde, een knap man van hooge jaren, die flink ter tale was, nam kort slechts het woord; maar de eer van den avond was voor earl Grey, die eene zeer lange speech hield, degelijk, vlug, vloeijend en natuurlijk, zonder te haperen of zich ooit te vergissen. Hij prees op bepaalde gronden de vervallene wetgeving, laakte toen, volgens zedelijke beginselen, die, welke er in 1853 voor in de plaats gesteld was geworden, en eindigde met ten gunste van de tegenwoordige bill zijne stem uit te brengen. Zijne rede was rijk aan beschouwingen, onderhoudend, aangenaam om naar te luisteren. Terwijl de jeugdige lord Carnaervon aan het woord kwam, gingen wij heen, daar ons de tijd niet langer vergunde te blijven. Ook ben ik eens naar het house of commons geweest, maar heb er weinig aan gehad; het was een drukke avond, an important night, wegens de fameuse Jewsbill, die weer eens op nieuw in behandeling was. De tribunes waren propvol, zoodat ik wachten moest tot dat er iemand uit de speakers gallery, waarin ik plaats had, vertrekken zou. Weldra kon ik op de tweede bank gaan zitten, bleef een uur, hoorde onderscheidene sprekers, een van welke fiksch, warm, duidelijk, maar meer declamatorisch dan met klem | |
[pagina 73]
| |
van redenen, tegen de toelating sprak, maar ik was toch weinig bevredigd, daar ik niemand had, die mij eenigzins met de sprekers bekend maakte. Evenwel had ik het aspect, vooreerst van het inwendige van het geheele gebouw, zooals het er des avonds met gaz verlicht uitziet, hetgeen wel de moeite waard is, vervolgens dat van de vergaderzaal van het lagerhuis. Aardig is de verlichting; in de eikenhouten zoldering zijn drie of vier vakken, in ieder van welke zestien ruiten van matglas; boven elke ruit brandt eene gazvlam, en dit zachte schijnsel, hetwelk inderdaad het daglicht vrij nabij komt, is voldoende om de geheele zaal alleraangenaamst te verlichten. De leden zitten ook hier, zonder uitzondering, behalve die spreekt, met de hoeden op, een omgekeerd jus pilei, onbewegelijk in hunne banken, sommigen geeuwende, sommigen met geslotene oogen, te druilen. Evenwel zei men mij, dat zulks maar oogenschijnlijk was; dat ze eigenlijk meer op de loer lagen, want dat zoo'n droomer wel eens een onverwachten sprong op zijn voorganger kon wagen, die niet voor de poes zou zijn. Maar die heeren deden nooit den mond open, of ze moesten iets te zeggen hebben, en spraken nooit anders dan uit het hoofd. Van het papier zouden ze hartelijk uitgelagchen worden; slecht, zoo slecht ze maar verkozen, maar het moest spreken blijven; op zaken kwam het aan, niet op redevoeringen. |
|