Mijne zondagen in het Vereenigde Koninkrijk
(1859)–Johannes Kneppelhout– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Londen, 14 Junij 1857.Wij hebben hier zoo veel te zien en zitten zoo aanhoudend tusschen de wielen, dat er nog niets van een antwoord op uwen laatsten brief gekomen is. Ik maak heden toch van den te Londen altijd rustigen zondag gebruik. Dat Engeland schatten van oud en nieuw schilderwerk bezit en deszelfs goud ieder land, in 't bijzonder het onze, bij iedere verkooping, eene tiend van 't beste, hetwelk ons nog over is, maar telkens vermindert, afvergt, is bekend. De kasteelen van den adel stroomen over, getuige de tentoonstelling, thans te Manchester geopend, van het schoonste, door het vermogen der Hollandsche, Vlaamsche, Duitsche, Italiaansche en Spaansche meesters voortgebragt, maar ook te Londen zijn merkwaardige galerijen. Ik herinner mij die van de hertogen van Northumberland en Wellington, van Hope, van Baring, van sir Robert Peel. De toegang tot die verzamelingen heeft echter bezwaren, dewijl er eene vergunning van den eigenaar toe noodig is. Uit vrees, dat ze ons, uithoofde van de zoogenaamde season, wanneer de voorname familiën dehuizen, die zij in de hoofdstad hebben, zelven betrekken, geweigerd mogt worden; wijders omdat, hadden wij ook | |
[pagina 42]
| |
nog een soortgelijk kunstgenot wenschen te voldoen, er te veel tijd van ons verblijf in Engeland door Londen zou zijn afgenomen geworden, hebben wij ons getroost geene pogingen, om met die schoone zaken kennis te maken, aan te wenden. Iets toch bleef ons altijd over: de National en de Vernon-gallery. De National-gallery bevindt zich in een tempel op Trafalgar-square, waarvan het model uit een of anderen kouden en graauwen achtergrond van David schijnt genomen. Ze is van zeer versche dagteekening, te weten van den oogenblik, dat Engeland, nu ruim dertig jaar geleden, op het denkbeeld kwam, dat het toch niet kwaad zou staan en wel zou strooken met de waardigheid des lands, indien het ook eens iets als b.v. het Louvre aanlegde en, om een beginnetje te maken, het acht en dertig stukken bevattende kabinet van Angerstein voor ongeveer £ 60,000 aankocht. Sedert is die aankoop bij herhaling vermeerderd en thans tot eene zeer aardige verzameling, welke nog dagelijks nieuwen toevoer krijgt, gezwollen. Jammer, dat al niet goud is wat er blinkt en er zich wel eens een bok onder de schapen, eene copij onder de echten, verschuilt; ook zijn er, die erg zijn bijgeschilderd en hard- of liever scherpvochtig schoongemaakt. Men ziet er eerste Claude Lorrains en eene Opwekking van Lazarus door Sebastian del Piombo, alle opmerking waard. Ze werd op last van Clemens VII, toen nog bisschop van Narbonne, te gelijk met de Transfiguratie van Raphael, voor de kerk van zijn bisdom geschilderd. De schets, zegt | |
[pagina 43]
| |
aant.men, zou van Michel Angelo zijn. Bovenal bewondert men den overgang van dood tot leven, in den kop van het hoofdbeeld zigtbaar. Ongelukkig zeggen de kenners, dat het stuk met de jaren donkerder is geworden en er de wurm in is. Angerstein betaalde er 20,000 guinjes voor. De Vernon-gallery bevindt zich thans in Marlborough-house, een paleis, hetwelk later voor den prins van Wales bestemd is. Ze bestaat uit drie afdeelingen: de eigenlijke Vernon-, de Turner-gallery en de moderne schilderijen, welke vroeger in het gebouw der National-gallery geplaatst waren. De verzameling ontleent, inzonderheid voor den vreemdeling, waarde, dewijl hij door middel ven dezelve de Engelsche kunst eenigzins kan leeren kennen. Hogarth, Reynolds, West, Lawrence, Wilkie, Landseer vindt men er vertegenwoordigd. Vele van die stukken zijn door de gravure van algemeene bekendheid geworden. Zoo b.v. het portret van Kemble als Hamlet door Lawrence, dat in het vestibule op het gunstigste en treffendste licht hangt. Behalve zijn portret door hemzelven, treft men hier van Hogarth zijn Mariage à la mode aan; zijn rahe's progress bevindt zich in de zonderlinge encumbrance, door den architect Soane nagelaten. Ik kan niet zeggen, dat mij die stukken erg bevallen. Daargelaten de stuitende naaktheid der voorstelling, zijn ze niemendal mooi geschilderd, vuil van kleur en onzuiver van teekening. Daar ze zich voornamelijk wegens de gedachte aanbevelen, - vergelijking voor het overige apart, komt Hogarth hier | |
[pagina 44]
| |
aant.en daar toch in aanraking met Jan Steen, - zie ik ze liever in prent, hetgeen ook eenigzins met Wilkie het geval is, ofschoon om andere redenen. Vooreerst is Wilkie voortreffelijk weergegeven, en dan zie ik hem, - misschien is 't gewoonte - om den aard zijner onderwerpen, liever op het luchtige papier dan op het deftige doek, liever in plaat dan in kleur, hoe keurig en gemoedelijk de uitvoering ook moge wezen. Turner, den dwazen afgod van Engeland, en zijne zwierige buitensporigheden ga ik maar voorbij: ce sont de mauvaises plaisanteries de pinceau et des dévergondages de palette, zeker grandiose gezocht door verkeerde middelen. Hij schilderde o.a. Hannibal passing the Alps; op het eerste gezigt van dat kakelbonte en vlammige parelmoer onderscheidt men niet of het een zondvloed of eene hel is; verder Jason in search of the golden fleece, de drie jongelingen in den oven, Bacchus en Ariadne, enz. enz. Ze dweepen tot zelfs met zijne tentoongestelde ébauches. Na groote sommen te hebben besteed, om zijne schilderijen weder in te koopen, liet hij die verzameling van eigen werk , twintigduizend schilder- en teekenwerken, af en niet af, aan zijn vaderland na. Eene streep rood, eene streep geel er onder, en dan weer eene streep blaauw, met vlakken er boven voor wolken, en dat moet dan eene ondergaande zon verbeelden! Liever wil ik u nog van twee tijdelijke exhibities verhalen, welke hier geopend zijn. De eerste is die van de New Society of painters in water-colours. Ik moet bekennen, dat ik er wonderen van waterverw gezien heb. Er was o.a. een primula-veris-bloempje, eerst in knop, | |
[pagina 45]
| |
daarna in bloei, toen verlept: the history of a primrose: infancy, maturity, decay. Zeldzaam heb ik zoo iets liefelijks, teers, sympathieks gezien. Maar voor een enkel takje, tweemaal herhaald, f 429! Zoo was er ook nog, ik moet zeggen, eene bijzonder groote en uitvoerige teekening, voorstellende eene straat in Caïro, op het oogenblik, dat er eene huwelijksprocessie voorbijkwam; op den voorgrond de winkel van een wapensmid, en met nog al veel figuren. Maar f 2520! Men kan er een van de Velde of een Wouwerman voor hebben. Nu weet gij, dat de Engelschen eigenlijk over het algemeen niet veel wezenlijk kunstgevoel hebben. Ze voelen nog al iets voor bezit, en dus te hebben iets wat door alle eeuwen heen voor een meesterstuk is gehouden geworden, streelt hun hoogmoed. Maar laat de kunstkooper, door wiens oogen ook zij doorgaans zien, de liefhebbers los en op eigene wieken drijven, dan ontdekt men, dat ze nog al smaak verraden voor kleurigheid en voor wat bij ons fijn gedaan heet, en stranden ze meest op kinderachtigheid in de kunst. Nu dragen deze teekeningen allen, hoe verdienstelijk ook, een zeker karakter van mode, van elegantie, van goeden toon en goed gezelschap, en smelten zaam met zekere eigenschappen van het Engelsche high life, welke de olieverw niet altijd zoo beleefd en toeneigend in acht neemt. Van daar mogelijk de aftrek, de hooge prijzen, en dat de namen der hoogst talentvolle kunstenaars weinig het vasteland bereiken. Er waren niet minder dan 354 nummers, waarvan onderscheidene verkocht waren. | |
[pagina 46]
| |
aant.De landschappen waren voor het meerendeel wollig en alsof ze, in plaats van geteekend, geborduurd waren. Beter beviel mij eene andere tentoonstelling, denkelijk eene onderneming van kunstkoopers: The annual exhibition of paintings by artists of the french school, een aardig staaltje uit de fransche fabriek. Jammer, zou ik haast zeggen, dat er ook een Ary Scheffer hing: een Christus met de doornekroon, niet van zijne mooisten. Ongaarne zie ik zijn naam in de materieele rigting der kunst gemengd; mij dunkt, hij staat, ook door den aard zijner onderwerpen, te hoog voor de schaggerbeurs en den kunstwoeker. Ik vrees, dat, gelijk we met de broertjes en zusjes van Mlle. Rachel overstroomd worden, wij nu ook onder de familie van Rosa Bonheur zullen raken. Op den catalogus stonden nog twee van dat geslacht: Auguste en Juliette. Hun werk evenwel heb ik niet kunnen gewaar worden; dat van Rosa des te beter. Reeds hadden wij elders hare beroemde Paardenmarkt - afzonderlijk rondgevent, ook al eene speculatie - bewonderd. De voorstelling is natuurlijk, meesterlijk, maar niet behagelijk; de bewerking voortreffelijk van keurigheid en uitvoerigheid. Fraaijer nog is, naar mijn bescheiden oordeel, haar troep spaansche ezels, misschien wel een vijf en twintigtal bij elkaar, onder het geleide hunner drijvers en beladen met koopwaren, een bergpas der Pyreneën overtrekkende. De beesten, met scharlaken opgetuigd en den kop met zware roode kwasten versierd, naar de gewoonte van het land, komen regt op u aan. | |
[pagina 47]
| |
De schilderij is heel krachtig van toon, de ezels zijn scherp verlicht door eene zon en trois quarts van voren, de een zich fiksch van den anderen onderscheidende; een inderdaad betooverend geheel, hetwelk ons langen tijd opgetogen er voor stil deed staan. Ik maakte daar ook kennis met Troyon. Erkennen moet ik, dat men veel talent dient te bezitten en zeer ondernemend te zijn, om te durven schilderen als hij. Zijne manier schijnt daarbij niet natuurlijk, maar het gevolg van een parti pris, waarom ik hem voor een gevaarlijk model houd. Van tijd tot tijd kan hij wel is waar uitvoerig en zeer uitvoerig zijn, en ook aan zijne teekening ziet men wel, dat hij zijn vak grondig verstaat, maar zijne uitvoerigheid laat zich zoeken en wordt vaak aan de massa's en zijne jagt naar effekten opgeofferd. Hij behoort tot dat slag van kunstenaars, die om eene zekere oorspronkelijkheid geduld worden, maar die nagedaan onuitstaanbaar zijn. Fichel heeft iets van onzen Bles met meer eenvoud en bevalligheid en even veel gevoel en duidelijkheid van bedoeling. Het vertrek: de man zegt zijne jeugdige echtgenoote vaarwel, terwijl de meid hem steek en parapluie reikt en de knecht op den achtergrond reeds met het valies de deur uitstapt. Een weinig beteekenend en afgezaagd onderwerp, zoo gij wilt, maar hetwelk door de zich verradende teederheid der echtelingen en kwalijk verborgene bekommering der vrouw veredeld en vernieuwd wordt. De aanteekening: de notaris is voor de tafel geplaatst. De brui- | |
[pagina 48]
| |
degom zet zijn naam. De moeder der bruid zit tegenover hare dochter en geeft haar raad, en terwijl niets van deze te zien is dan het puntje van haren neus, blijkt het niet minder, hoezeer het lieve kind met de zaak verlegen is. Kent gij schilders, die Frère heeten? Ik ontdek er hier twee: twee frères. De een schildert kinderen. Wintermorgen,de nieuwe pop zijn allerliefst; de andere met waarheid en verdienste gezigten op kleine schaal uit Egypte en het Heilige land, maar die meer in een plaatwerk of in een reisalbum dan in eene kunstgalerij zouden passen. Het neusje van de zalm was een Meissonnier: Schaakspelers. Ongelukkig was er een glas voor en de lijst zeer diep, zoodat ik er met het oog niet digt genoeg bij kon komen en het glas het penseel wel meer dan noodig zal hebben verfijnd, maar zoo veel is toch zeker, dat het onovertrefbaar was van teekening, geest en behandeling. Wel had ik een stukje van Meissonnier in het kabinet van den Heer Fodor te Amsterdam gezien, maar, hoe ongemeen schoon ook, het haalde niet bij dit. Beide beeldjes niet grooter dan een pink, de kopjes met een stuivertje te bedekken. De een heeft gespeeld en zit te loeren naar hetgeen de ander doen zal; deze lijkt geheel in zijne berekeningen verdiept en aarzelt welk stuk op te nemen. De decoratie is een vertrek met tapisserie-behangsel, en het tafeltje, waarop het schaakbord staat, is van rozenhout. Gerust durf ik beweren, dat het penseel van Meissonnier fijner is dan het menschelijk oog. Is deze lof ook eene kritiek? Ik geloof het niet, want vele | |
[pagina 49]
| |
malen vergroot, wordt dit penseel zoo breed als dat van de beste oude meesters. Liever zou ik vragen, of Meissonnier wel altijd in de voorwaarden van olieverw blijft; of het wel, even als bij Dou, schilderwerk is wat hij levert, en geneigd zijn er bij te voegen: waarom altijd bij hedendaagsche tafereelen personen uit een ander tijdvak? Niettegenstaande al deszelfs tentoonstellingen, galerijen, kabinetten, ja, zelfs kunstenaars, die den regel bevestigen, de Engelschen zijn geen volk van kunst. De poëzij zit bij hen in de stoffelijke wereld, want de poëzij moet ergens zitten. Geef me een stoel, zeide Orfila, en ik zal er rattekruid uit halen. Ik zeg: geef me den eerste den beste, en ik zal hem in zulke omstandigheden plaatsen, dat ik er poëzij uitwring; geef me welke stof gij wilt, aan zekere bewerking onderworpen, zal ze u blijken poëzij te bevatten. Bij den Engelschman zit de poëzij eenvoudig elders dan bij ons, elders dan bij de oude en zuidelijke volken, wier navolgers wij zijn geworden. Mogen we nu zeggen, hebben we nu het regt vol te houden, zijn we nu niet kortzigtig en bekrompen, wanneer we beweren, dat de Engelschen prozaïsch zijn? Zie den Engelschen werkman in zijn atelier; zie den mechanicus, den fabriekant, den man van nijverheid en van financiewezen, den staatkundige en den handelaar, zij zijn de dichters der werktuigen, der natuurkrachten en der getallen. De toepassing der vermogens en eigenschappen van deze, ziedaar hun lied. Ils ont la poésie de l'utile. Daarom wil de eigenlijke schilderkunst er niet dan bij uitzondering, en dan nog maar van hare | |
[pagina 50]
| |
meest voortreffelijke en maatschappelijke zijde, bij hen in; maar daar, waar de kunst de hand aan de nijverheid biedt, zijn ze ook het overige Europa de baas. Ik neem hier alleen hunne honderd verschillende procédés van photographie. Ze zitten niet stil; iederen dag eene verbetering, iederen dag iets nieuws beproefd en voortgebragt. Ik heb hier portretten gezien bij Claudet, zoo als de photograaph van Napoleon ze niet maakt, en naar schilderijen, gelijk ik niet wist, dat er bestonden. Zoo hangt er eene zee, waar de zon bij het ondergaan in speelt, bij Ackerman voor de ramen; the most beautiful ever made staat er onder. Wie is toch deze, dat hij ook de winden en het water gebiedt? leest gij in den Bijbel. Ik zou haast bij dit bewegelijke water, zoo onberispelijk en schoon weergegeven, alsof het tot stilstaan had kunnen gedwongen worden, hetzelfde vragen.
Uit het dagboek. - Men verzekerde mij, dat een plaatverkooper te Edinburgh alleen van photographiën, zoo portretten als landschappen, £ 3000 's jaars maakt. |
|