Het meisje liep door zonder op of om te kijken. Toen ik haar had ingehaald, vroeg ik: ‘Ben je niet bang dat er op je geschoten wordt?’
‘Ben je bang dat ik niet terug kan schieten?’
Ik wist niet wat ik moest doen. We waren midden in de jungle, ingesloten door over de grond slingerende struiken, hangende lianen en hoge bomen met een enorme bladergroei die alle uitzicht benam. Ik wilde terug naar de car, naar Antonio, naar de toeristen, maar ik kon me toch niet zomaar omdraaien en weglopen?
‘Ze komen eraan! Rennen!’ riep het meisje opeens. Ik bleef staan, ik hoorde niets.
‘Schiet op, dit wordt spannend!’ drong het meisje aan.
Plotseling hoorde ik Antonio schreeuwen: ‘Alleen schieten op monsters met veren!’
‘Sta daar niet als een teerpop.’ Het meisje was teruggekeerd, greep me bij de hand en sleurde me mee.
‘Laat me los,’ hijgde ik. ‘Als we vluchten, zullen ze op ons schieten. Daar zijn ze voor gekomen, die stomme toeristen.’
‘Noem jij hen toeristen?’ riep het meisje verbaasd uit. ‘Je ziet toch met je eigen ogen hoe zij zich gedragen! Het zijn monsters, enge, witte monsters!’ Ze sprong over een boomstronk een kuil in. ‘Van hier uit kunnen we mooi op hun hoeven schieten.’
Ik hoorde de toeristen dichterbij komen, schietend en schreeuwend. Ik moest iets doen, maar wat?
‘Help!’ probeerde ik te roepen, maar het klonk als het piepje van een witte muis.
‘Hou je mond!’ beet het meisje me toe. ‘Wil je ons verraden?’ Ze pakte een pijl en spande haar boog. Ik sprong de kuil uit en rende weg, piepend: ‘Ik ben het! Joost!’ Au... Dat deed pijn! Ik liet me op de grond vallen, ik was geraakt. Hoofd Antonio was het eerst bij me.
‘Waar is het monster?’ schreeuwden de toeristen die achter hem aankwamen.
‘Het is de zoon van Koos,’ zei Antonio op ijzige toon. ‘Allemaal terug naar de bus’ en hij tilde me op.
‘We moeten hem wreken,’ baste de oudste toerist. ‘Waar zit het monster dat hem heeft neergeschoten?’ Ik kon mijn oren niet geloven.
‘Er is geen monster,’ fluisterde ik, ‘Ik liep hier in m'n eentje rond toen jullie begonnen te schieten.’
‘Had ik je niet gezegd in de car te blijven!’ bromde Antonio.
Toen we bij de bus kwamen, begonnen de oude dametjes te gillen: