| |
| |
| |
Wilfred del Prado
Zigu Rath
Onder luid getok stoven de kippen, die zojuist nog vreedzaam rondstapten over het kale erf op zoek naar iets eetbaars, waaiervormig uiteen, op snelle poten, de vleugels uitgeslagen en de borst naar de grond, als eerzame vrouwen voor een meidman. Maar het was geen meidman die hen schrik aanjoeg, het was Zigu die met zijn mountain-bike de hoek om kwam gescheurd en het fel-roze gevaarte half onderuit schuivend in een stofwolk tot staan bracht voor de hangmat van zijn vriend Stanley. Traag hief deze, bij wijze van groet, zijn rechterhand met tussen de vingers geklemd het stompje sigaret waarvan hij had liggen genieten. De peuk verwisselde van eigenaar en ging restloos in rook op. Spijtig keken de jongens naar de laatste wolk uit de mond van Zigu.
Het was weer stil en warm. De kippen hadden hun reikhalzende zoektocht hervat en de hond op de verveloze gaanderij, die nieuwsgierig overeind gekomen was tijdens de slippartij, was weer gaan liggen. Stanley trok zijn benen op om plaats te maken voor Zigu, die lenig in de hangmat klom. Als damspelers zonder bord zaten ze zwijgend tegenover elkaar. Het voorwiel van de met een dun laagje stof bedekte mountain-bike, als een aangeschoten dier liggend op het eind van zijn remspoor, draaide doelloos rond. De haast van Zigu had geen reden, geen andere tenminste dan zijn karakter dat wat ongedurig was.
‘Tuti heeft een kind gekregen.’ Stanley zei het alsof hij een bestelling plaatste. Even was het stil.
‘Toen zegende God hen, en sprak tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u; bevolkt de aarde en onderwerpt haar’, antwoordde Zigu en begon te wiegelen.
‘Kleur: donker, haar: kroes, neus: breed, opluchting in het hindostaanse kamp.’ Stanley grinnikte.
‘Tamme dieren, kruipende dieren en beesten in het wild, elk naar zijn soort. Tuti is een hoer. Vraag het maar aan broeder Jonas.’
‘Daarom sluipen jouw broers natuurlijk bij nacht als honden over ons erf!’ Hij keek Zigu uitdagend aan. ‘Wanneer kan ik jou verwachten? Weet je wat ik doe? Ik hark het zand en de volgende ochtend zie ik de sporen van de mountain-bike!’
‘Zou ze mij willen zien, denk je?’
| |
| |
Op dat moment klonk vanuit het open raam achter de gaanderij een serie luide vloeken en verwensingen en daarna het langzaam aanzwellende gehuil van een baby. Een slordig geworpen overrijpe sapotille miste de hangmat en spatte op de grond uiteen. De kippen verlegden onmiddellijk hun koers en begonnen haastig in de derrie te pikken.
De vrienden lachten. ‘Tuti-frutti, gezegend zij de vrucht van uw schoot!’
‘Wacht je, broeder, dit kind heeft een vader! Een grote, sterke neger. Hij weet je te vinden!’
Tuti was de inspanningen van haar jaarlijkse bevalling alweer aardig te boven.
‘Wanneer gaan we?’ Zigu sloeg zijn armen breed uit en bleef zo uitgestrekt in het zand liggen. Daarna schoot hij overeind.
‘Man, ik ga niet langer kunnen. Nog even en mijn tenen worden wortels die zich ongemerkt invreten in deze bosgrond. Elke ochtend als ik wakker wordt lijkt het bos verder opgerukt en het dorp weer kleiner geworden. Het zit als een strop rond mijn nek, hoor je? Hoelang nog voor we stikken?’ Zweetdruppeltjes parelden plotseling op zijn voorhoofd, in zijn opengesperde ogen stond schrik. ‘In het zweet van uw aanschijn zult ge uw brood eten, totdat ge terugkeert tot de grond waaruit ge genomen zijt.’ Hij nam een handje zand en liet het tussen zijn vingers doorglijden. ‘Want ge zijt stof, en tot stof keert ge terug.’
‘Relax, man.’ Maar ook Stanley begon te schuifelen en keek schichtig rond.
‘America, God's own country! Met een Cadillac onder je bil over de prairie zoeven, twee chicks op de voorbank die om de beurt het stuur mogen vasthouden.’ Zigu sloeg zijn ogen smekend ten hemel en vouwde zijn handen. ‘Het land Chawita, waar het goud wordt gevonden; het goud van het land is voortreffelijk; men vindt daar ook balsemhars en robijnen.’
‘Het duurt niet lang meer, echt niet. Er wordt aan gewerkt. Ik heb Robin vanmorgen nog gesproken toen ik hem het nieuws van Tuti moest vertellen. Er schijnt wat trobbel te zijn.’ Stanley dempte zijn stem.
‘Trobbel, heerlijk! Ik hou alleen al van het woord trobbel! Actie, man, actie moeten we hebben. Onrust, prikkels, angst, spanning!’
Hij bedaarde wat. Een man kwam langs gelopen, armen op de rug, met trage pas. Hij groette vriendelijk. Hij droeg een sportbroekje, een wit hemd en pata's. Waarom? dacht Zigu. Waarom in Godsnaam?
| |
| |
De roze mountain-bike van Zigu was een verhaal apart. Broeder Jonas had zijn Landrover bij een onhandige manoeuvre in een ravijn gereden. De man Gods was zelf uiteraard ongedeerd gebleven maar zijn auto was total loss. Zijn verzoek om een vervangend vervoermiddel werd om onopgehelderde redenen gehonoreerd met een roze mountain-bike waarop hij zich verontwaardigd weigerde te verplaatsen. Het ding werd als prijs uitgeloofd aan de beste leerling van zijn zondagsschooltje en viel zo als vanzelfsprekend toe aan Zigu. Die had niet alleen zijn naam mee - zijn hindostaanse ouders waren Jonas' eerste bekeerlingen geweest - maar vooral zijn fotografische geheugen. Zonder al te veel inspanning had hij de eerste elf hoofdstukken van het boek Genesis uit zijn hoofd opgezegd en daarmee de concurrentie ver achter zich gelaten.
Broeder Jonas had tenslotte via Robin, de oudere broer van Stanley die in het leger was, een afgeschreven jeep op de kop kunnen tikken.
Stanley gaf een klap tegen de blinkende transistor die op een hoek van de tafel stond. Het gezoem en geknetter uit de luidspreker werd er niet minder om en evenmin hoorde hij de vertrouwde stem van de nieuwslezer die hij verwacht had. Toen ook het draaien met de antenne in alle windrichtingen geen resultaat opleverde zwengelde hij ongeduldig aan de zenderknop en vond na enig zoeken een Engelstalig station dat zwoele rumbamuziek uitzond. Heupwiegend liep hij met zijn bord door de kamer terwijl hij ondertussen kleine hapjes rijst met zijn vingers naar zijn mond bracht. Mama Trudy, zijn moeder, zat aan tafel, keek afkeurend, maar zweeg. In arren moede richtte zij haar aandacht op de drie kleinsten op één na, die in aflopende volgorde van grootte netjes achter hun bordje zaten en zich haar geboden en aansporingen zonder commentaar lieten welgevallen. Uit de achterkamer waar Tuti lag, klonk het gehuil van de baby. Alsof ze hierop gewacht had, bracht mama Trudy haar zware lichaam overeind en draaide de transistor uit. Daarna verdween ze schommelend in de achterkamer onder het uitstoten van sussende klanken.
Stanley ging naar buiten en zette zijn bord neer voor de magere hond die het in twee schokkende happen leeg at en weer ging liggen. Zelf liet hij zich vallen in een rotanstoel en keek verveeld over het erf dat blakerde in het zonlicht. Nu de zon op haar hoogst stond was er geen streepje schaduw te bekennen. De oude Ford Capri van Robin stond met zijn vier assen op houtblokken en zinderde. Voor het erf liep een pad; daarachter begon het koele bos. Op het eind van het
| |
| |
pad zag je nog juist het huisje van oom Edo, een grijsaard die leefde van het geld dat zijn zoon, die advocaat was in Holland, hem af en toe stuurde.
Als de postwissel binnen was, mochten Zigu en hij een dyogo komen drinken bij oom Edo, die dan grote verhalen vertelde over hoe hard hij had moeten hosselen om zijn zoon in Holland te kunnen laten studeren. Volgens mama Trudy, die haar neus voor hem ophaalde, was de beurs van de student voornamelijk gevuld geweest met tyuku [steekpenningen].
‘Voor dat soort advocaten laat God de advocaatboom groeien,’ zei ze altijd. De eerste keer dat hij een foto van de advocaat gezien had in toga en bef dacht hij dat hij dominee was, waarom oom Edo met zijn tandeloze mond hartelijk had moeten lachen.
Stanley sloot zijn ogen en opende ze weer toen hij het geronk hoorde van een motor. Een langzaam aangroeiende stofwolk wees op de komst van een auto en enkele seconden later draaide broeder Jonas met zijn jeep het erf op. Zigu zat al voorin en Stanley sprong, na drie lange passen, op de achterbank. Broeder Jonas claxonneerde en riep naar mama Trudy die voor het open raam verschenen was: ‘Hij is voor het avondeten terug.’ Met een schok schoot de jeep achteruit, daarna vooruit en verdween in de richting waaruit hij zojuist gekomen was, nagestaard door mama Trudy, die snel de luiken sloot voor het opwaaiende stof.
Broeder Jonas droeg een kaki-tropenpak, een ringbaardje en een tropenhelm. Op zijn onbehaarde bovenlip glinsterde een parelsnoer van zweetdruppeltjes. Zodra zij het dorp verlaten hadden en slingerend en schuddend de bosweg afreden in de richting van de hoofdweg zette hij galmend een psalm in, onmiddellijk bijgevallen door zijn beide passagiers. De apostelen spraken in tongen, zij zongen in tongen. Ze waren op weg naar F. waar broeder Jonas, zendeling van de Pinkstergemeente, een zondagsschool organiseerde ‘voor de rijpere jeugd’. Het gemengde karakter van zijn schooltje - sinds enkele jaren waren ook meisjes welkom - had niet weinig bijgedragen aan het succes. Voor Zigu en Stanley kwam daar nog de enerverende rit in zijn jeep bij. Als hij moe was mochten zij om beurten een stuk rijden op de stillere trajecten.
Nadat ze getankt hadden op de plek waar de half-verharde weg weer van de rivier afboog, mocht Zigu, op zijn verzoek, het laatste stuk
| |
| |
naar F. achter het stuur plaats nemen. Ze hadden het zingen van psalmen gestaakt en depten hun warme voorhoofden en polsen met de baddoek die ze in de rivier gedoopt hadden en aan het servicestation met ijs gevuld.
Zigu keek schuin opzij naar broeder Jonas die zich koelte toewuifde met een landkaart.
‘Had Hij voor Zijn dienaar, die zover van huis Zijn lof komt zingen niet ook beter een donkere huid kunnen reserveren?’ Broeder Jonas keek verheugd op: hij genoot van de bijbelvastheid van zijn beste leerling en gunde hem zijn jeugdig sarcasme.
‘Hij zorgde al voor een tropenhelm; dat lijkt me ruim voldoende voor een nederige dienaar. Ook ik ben gedoemd in het zweet mijns aanschijns mijn brood te eten. “God plaatste ze aan het hemelgewelf, om de aarde te verlichten.” Doe er je voordeel mee.’ Hij wees met gestrekte arm op een diepe kuil in de weg die Zigu slechts gedeeltelijk wist te ontwijken. Stanley, die languit op de achterbank lag, schoot een halve meter de lucht in en kwam onzacht op zijn bil terecht. Hij slaakte een luide vloek die hem op een scherpe berisping van broeder Jonas kwam te staan. Deze nam zich voor vanmiddag over het vloeken te spreken en zocht in zijn geheugen naar een passende bijbeltekst; Stanley wreef zijn pijnlijk zitvlak en Zigu stelde zich intussen voor dat er twee moordmeiden zaten op de plaats naast hem waar broeder Jonas zat te puffen. Zo reden ze tenslotte F. binnen.
‘Shit, man. Dat ding gaat fout.’ Zigu greep Stanley vast, die zich enigszins apart van de rest, stond uit te sloven bij een nieuwe leerlinge, een knappe javaanse. Hij had weer die paniekerige blik in de ogen, zag Stanley. Zijn mondhoeken trilden. Stanley werd meegetroond van de gaanderij naar de zijkant van het huis waar ze buiten gehoorafstand waren, met een hoge, afgeknepen stem.
‘Jezus, weet je wat Jonas wil?’ De onrust van Zigu sloeg over op Stanley die een siddering voelde tussen zijn schouderbladen, die hem diep deed zuchten. ‘Hij wil me zendeling maken! Dat hele ding is al geregeld. Over een paar maanden, na het examen, ga ik op kosten van de organisatie naar Cayenne waar ze een opleidingsinstituut hebben. Alles is rond: drie jaar internaat, vrijstelling van militaire dienst, toestemming van mijn vereerde ouders. Ik hoef alleen nog maar blij te zijn en ik word broeder, Zigu.’ Hij begon te stampvoeten als een klein kind.
| |
| |
‘Weg Amerika, weg avontuur, weg toekomst. Drie jaar tussen de kwezels in de rimboe, drie jaar hersenspoeling, man, dan ben ik voor eeuwig verloren. Stanley, laat me niet gaan!’ Hij stortte zich aan de borst van zijn vriend en begon te huilen. Stanley slikte moeizaam. Hij was woedend. ‘Dat nooit!’ was het enige wat hij uit kon brengen. ‘Dat beloof ik je.’
Broeder Jonas zag natuurlijk dat Zigu gehuild had. Hij begreep het wel. Het waren vreugdetranen. Hij herinnerde hoe hij zelf gehuild had toen zijn ideaal werkelijkheid leek te gaan worden. De verrassing was ook erg groot geweest voor de nietsvermoedende jongen. Drie avonden had hij erover gesproten met diens ouders, het talent van hun jongste zoon geroemd en zich een vaardig en overtuigend vertolker van Gods wilsbeschikking getoond. Natuurlijk moest er nog het nodige bijgeschaafd worden aan de persoonlijkheid van de aspirant maar het was als met ruwe diamant: slijpen bracht aan de oppervlakte wat er in wezen al was. Hoewel hij het zichzelf liever niet wilde toegeven zag hij het ook als een persoonlijk succes, een voorlopige kroon op zijn zendingsarbeid. De roze mountain-bike was achteraf gezien een geschenk uit de hemel geweest, een teken, een instrument om sneller aan de top te komen.
Hij had het stuur voor de terugweg in handen gegeven van Stanley, terwijl hij met Zigu op de achterbank had plaatsgenomen om hem voor te bereiden op het glorieuze moment als hij straks voor zijn ouders zou staan om hen zijn vreugdevolle beslissing mede te delen.
Op verzoek van broeder Jonas hield Stanley een rustig tempo aan. Er werd niet gezongen. Het heetst van de middag was voorbij maar de zon stond nog altijd hoog aan de hemel dat de schaduwen nauwelijks merkbaar gegroeid waren. In het bos was geroep van vogels te horen. Af en toe werd er een zichtbaar in de bosrand, vliegend van tak naar tak; geen waagde zich uit het bos. Stanley stuurde de jeep van de hoofdweg af de halfverharde weg naar de rivier op. Hier was geen verkeer meer. Na de eerste bocht stopte hij. Draaide zich om als een taxichauffeur die het opgegeven adres bereikt heeft, keek broeder Jonas recht in het gezicht en sprak: ‘Stap uit, broeder, het is niet ver meer. Wij hebben andere plannen.’ Hij wenkte Zigu die als een kat op de voorbank sprong. Jonas zat nu alleen op de achterbank en keek alsof hij, net als zijn naamgenoot, plotseling in het binnenste van een walvis terecht was gekomen. En vervolgens uitgespuwd werd.
| |
| |
In zijn tropenpak met tropenhelm, met zijn naïeve gezicht tegen het decor van de jungle leek hij een verdwaalde 19-eeuwse ontdekkingsreiziger. De inboorlingen gingen er intussen met zijn jeep vandoor. Zigu keek achterom en slaakte een luide kreet van opluchting en bevrijding die op verschillende plaatsen vanachter de groene muren beantwoord werd. free as a bird now & the sky is the limit. America, here we come!
De jongens reden met hoge snelheid in de richting van de hoofdstad. De eerste opwinding over de zo pas veroverde vrijheid begon wat plaats te maken voor een groeiende bezorgdheid. Hun lang gekoesterde maar onvolledig uitgewerkte plannen om weg te breken uit de sleur van het dorpsleven waren in een onverwachte stroomversnelling geraakt. Nu de eerste stap eenmaal gezet was konden ze niet meer terug. Joyriding, hoe toepasselijk ook als woord en hoe onontkoombaar ook in dit geval, was natuurlijk strafbaar. Amerika was het doel, maar wat altijd zo concreet geleken had, klonk nu vreselijk abstract. Ze hadden geen geld en geen paspoorten. Hun enige hoop was Robin, die in het leger was, en die beloofd had zijn invloed aan te wenden om hen van dienst te zijn. Stanley, die hem die morgen nog gesproken had, wist waar hij uithing. Hij herinnerde zich dat zijn broer gesproken had over trobbel en de enthousiaste reactie van Zigu daarop, die meende wel wat opwinding te kunnen gebruiken. Hij had zijn portie gekregen sindsdien en het zag er naar uit dat er nog meer zou volgen.
Ze moesten opschieten. Broeder Jonas zou de diefstal van de jeep ongetwijfeld aan de politie melden en vervolgens zou iedere politieman in het land uitkijken naar het opgegeven nummerbord. Zigu had inmiddels het stuur overgedomen van Stanley, die met terugwerkende kracht de schrik in de benen gekregen had. Hij bestudeerde de landkaart zo vol overgave dat het leek alsof hij er achter weg wilde kruipen. Het was schemerig en de middag liep ten einde. Ze passeerden een erf waar een haan zich deerlijk vergiste: hij kraaide driemaal, alsof de dag nog moest beginnen.
De jonge sergeant met de krijgshaftige baret en het keurig getrimde snorretje was opgetogen maar ook wat nerveus. Het was dus zover. Zojuist had hij het verlossende telefoontje gekregen waarop hij al dagen wachtte. De operatie was van start gegaan. Zijn collega's in de stad hadden Fort Zeelandia bezet en een aantal officieren gevangen genomen.
| |
| |
Andere acties zouden volgen. De politie hield zich afzijdig. Het radiostation was als eerste uit de lucht genomen en een verklaring was opgesteld. Het zoeken was naar een geluidstechnicus; de man van dienst had in de consternatie de benen weten te nemen.
Hij wist wat hem te doen stond. Een kleine taak in het geheel van de revolutie voor zijn gevoel, maar volgens de coupleider, die zo overtuigend kon spreken, bestonden er geen grote of kleine taken en was het eindresultaat volledig afhankelijk van de onvoorwaardelijke inzet van alle betrokkenen. En hij was erbij betrokken. Hij rechtte zijn rug en liep de appelplaats over waar hij zijn manschappen had laten opstellen. Hij sprak ze kort toe, staccato, zoals hij meende dat van hem verwacht mocht worden. Geen van de mannen maakte bezwaar, slechts een enkeling liet iets van enthousiasme blijken. De opdracht was een drietal toegangswegen naar de stad af te sluiten om te voorkomen dat er eventueel troepen uit het binnenland naar de stad zouden oprukken, al werd er niet serieus met mogelijkheid rekening gehouden.
Dus dit is revolutie, dacht hij, terwijl aan het hoofd van een korte colonne in een jeep plaats nam. Hij sloeg zijn rechterbeen nonchalant over het lage deurtje en stak een sigaar op.
‘Rijden, soldaat,’ bromde hij en wuifde met zijn rechterhand naar voren. Het leek hem wel wat, revolutie.
Het kon nooit ver meer zijn voordat ze de buitenwijken van de stad zouden bereiken. Ze hadden weinig meer gesproken. Alles hing nu af van wat Robin te bieden had. Het plan was de jeep ergens achter te laten en broeder Jonas een kaartje te sturen als alles geregeld was. Er was zelfs in de buurt van de stad weinig verkeer. De meeste mensen waren thuis en aten of keken televisie. Nu het moment van de waarheid naderde begon Zigu afwisselend zacht te vloeken en te bidden. Hij knipte de lichten aan om beter te kunnen zien. De bundels uit de koplampen overlapten elkaar op een snel verschietend stuk weg dat fel oplichtte met lange verspringende schaduwen. Stanley had zijn ogen gesloten, alsof hij daardoor de werkelijkheid kon wegsluiten. Hij was bang, wist Zigu. Toch zou hij hem eeuwig dankbaar blijven voor wat hij gedaan had. Stanley had de durf gehad het begin te maken. Nu moest hij het afmaken. Hij trapte het gaspedaal nog wat dieper in.
Het volgende moment ging alles snel, veel te snel. Hij zag heel duidelijk een slagboom over de weg, daarna geüniformeerde mannen met lantaarns die hem tot stoppen maanden, daarna de felle lichten
| |
| |
van een paar koplampen. Waarom stopte hij niet? Was hij bang aangehouden te worden, vreesde hij zijn doel nooit meer te zullen bereiken of was het gewoon zijn ongedurigheid die hem deed besluiten door te rijden? Een kort salvo uit een automatisch machinepistool klonk, de kogels versplinterden de lage voorruit en drongen in het lichaam van Zigu, die dood was voordat hij de pijn kon voelen.
De jonge sergeant die opdracht tot vuren gegeven had, zag asgrauw ondanks zijn donkere huid. Hij keek naar de ravage die hij aangericht had. De verwrongen jeep was dus niet de eerste geweest van een lange stoet, de inzittenden geen militairen van de buitenposten, maar twee burgerjongens. De ene, een creool, leefde nog, de andere hindostaan, was morsdood. De stem waarmee hij beval de jongens naar 's Lands Hospitaal te brengen had niets krijgshaftigs meer.
‘Nog sprak heel de aarde eenzelfde taal en dezelfde woorden.’ Het was weer dag. De zon stond hoog aan de hemel en het was warm. Toch was het druk op het erf voor het huis van Stanley. Broeder Jonas had zijn tropenpak thuis gelaten: hij droeg een zwarte toog en een witte bef en was blootshoofds. In zijn gevouwen handen hield hij een bijbel. Terwijl hij sprak keek hij naar de grond, alsof hij zocht naar een geschikte plaats om het lichaam van Zigu ter ruste te leggen. Iedereen was gekomen om afscheid te nemen van Zigu, wiens kist steunde op de glimmend gepoetste moutain-bike: zijn vader, moeder en broers, mama Trudy met haar kleintjes, Stanley, ingezwachteld en met krukken, Robin, die pas verlof had kunnen krijgen toen bekend werd dat hij een broer van Stanley was, oom Edo, die wat gedronken had en even meende dat er een advocaat aanwezig was en zelfs Tuti met haar baby op de arm onder een parasolletje. Allen luisterden aandachtig naar broeder Jonas.
‘(...) Later zeiden ze weer: Komt, laat ons een stad voor ons bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt (...). Maar Jahweh daalde neer, om de stad en de toren eens te bezien, die de mensenkinderen bouwden. Want Jahweh sprak: Zie, ze vormen één volk, en spreken één taal. En dit is nog maar het begin van hun doen; later zal men niets meer kunnen beletten, van al wat ze van plan zijn. Kom, laat ons afdalen, en daar beneden hun spraak in verwarring brengen, zodat ze elkanders taal niet meer verstaan. Zo verstrooide Jahweh hen over de hele aarde, en staakten ze de bouw der stad.’ Broeder Jonas keek op. ‘Het verhaal van de toren van Babel. Het zijn moeilijke tijden,
| |
| |
vrienden. Jahweh leert ons dat hoogmoed en eigenwaan voor de val komen en als straf bedacht Hij spraakverwarring. Spraakverwarring tussen mensen, tussen volkeren, tussen delen van een natie.’ Hierbij keek hij Robin aan. ‘Laat ik voor mezelf spreken. Ik heb Zigu niet verstaan, al dacht ik dat we dezelfde taal spraken, en daarom vraag ik vergiffenis voor mijn hoogmoed.’ Hij klopte zich driemaal op de borst. ‘Alleen Zigu's toren reikt tot in de hemel, God's own country, waar hij vrij is. En als vrijheid in zijn voorstelling betekent achter het stuur van een grote Cadillac over de prairie zoeven: amen!’
Hij legde de bijbel op de kist, klapte de standaard van de mountain-bike in en duwde het gevaarte langzaam in de richting van het kerkhof, gevolgd door de rouwende familie en vrienden.
Het opgeworpen stof dwarrelde traag terug naar de aarde.
|
|