Misschien was het een droom, want jij hebt mij zelf eens verteld dat een mens enkel zwart-wit kan dromen, misschien was het een weerspiegeling van mijn innerlijk zelf, een schip op eeuwige reis zonder thuishaven.
Soms slepen de dagen zich voort als vermoeide oude vrouwen, terwijl het mij met een terugblik naar toen lijkt alsof het leven zo snel gaat, dat het haast over zijn eigen benen struikelt. Vreemd hè mams, hoe een mens zich in het ritme van de tijd kan vergissen.
Het is avond terwijl ik schrijf, het dak heeft de regen van zich afgeschud en kraakt even. Flarden jeugdherinneringen borrelen bij mij op, ik laat ze begaan...
Ik lig ziek thuis. Griep. Een schoolvriendje komt me opzoeken en brengt een beterschapskaart mee. Als hij weg is, lachen mijn buurvriendin en ik samen om de overbodige kaart. Later kan ik op mezelf kotsen. Hij is de enige die me is komen zien, terwijl ik al een week de school niet heb bezocht...
Het regent hard. Op ons erf heeft zich een beekje gevormd dat het water naar de riool afvoert. Tyororo, de naam van zo'n spontaan afvoerbeekje, vind ik prachtig. Alsof je het water in die naam hoort kolken. Een grote vlinder wordt door het water meegesleurd. Op zijn rug. Klappert in doodsangst. Vlinders kunnen niet praten, niet gillen van angst. Alleen maar met hun vleugels klapperen. Met een liniaal til ik hem uit het water en leg hem op een door bladeren beschutte plek. Ik krijg een flinke uitbrander omdat ik, trots het verbod, buiten in de regen ben geweest. De vlinder is toch doodgegaan...
De hondekar komt aan. Mijn doofstom speelkameraadje van de straat waarin wij wonen, doet verwoede pogingen om zijn hond binnen de poort te krijgen vóór de kar haar te pakken heeft. Uit een erf aan de overkant komt een moederhond aansjokken. Traag door de volheid van haar tepels en de ronde buik van de kleintjes die ze met zich meesjouwt. De hondevanger in zijn kakipak komt ongemerkt achter haar aan en grijpt haar bij de achterpoten beet. Als hij haar in de kar smijt jankt ze niet eens, maar ligt op haar rug te trekken van pijn. Met z'n tweeën leunen we ons hoofd tegen het huis binnen de poort en huilen. Twee kinderen, één doofstom, één normaal, spreken dezelfde taal, we huilen. Voor het eerst ken ik de smaak van haat...
Yvonne van onze werkster gaat altijd in mijn afleggertjes gekleed. Als haar moeder merkt, dat ze onder ons spel mijn laarsjes aan heeft, geeft ze haar een flinke mep. Yvonne huilt tot ze snikt, meer uit