| |
| |
| |
Gharietje Choenni
Minerva
Het gejammer van de owrukuku verstoort mijn nachtrust. Uhu... Uhu... Uhu... klinkt het schelle geschreeuw vlak boven mijn hoofd. Drie uur. Veel te vroeg om op te staan. Ik knijp mijn ogen weer stijf dicht en stop beide wijsvingers in m'n oren. 't Lijkt alsof het geschreeuw m'n trommelvliezen doorboort. Een koude rilling gaat door me heen als ik de wind te keer hoor gaan tegen de Obepalm naast het huis. En die vreemde owrukuku weet maar niet van ophouden... Uhu... Uhuuuu... Uhuuuuuuuu..... 't Liefst was ik nu meteen naar buiten gerend. Een vuurtje gestookt en een phukana, een gietijzeren pijp erin gegooid. Zo verjaagt mijn tante uilen op boiti. Dat beest zit zeker in de mopeboom op het erf van buurvrouw Abey. De wijde vertakkingen bengelen over ons dak, net boven mijn kamer. Ongevraagd word ik dus getrakteerd op dat geweeklaag. En alsof het niet erg genoeg is moet ik ook nog dat gejank van de straatkatten aanhoren. 't Lijkt alsof een stel pasgeboren baby's een concert weggeeft. Hartverscheurend klinkt het gemiauw... Man, kan een mens niet eens genieten van een noodzakelijke rust?
Gisteravond waren het de laveloze honden uit Niemandsland die ook al zo vreselijk van zich lieten horen. Toen kon ik ook nauwelijks de slaap vatten. Vijftien keer het ‘Onze Vader’ gebeden en alle slaapliedjes gezongen.. Suja suja kindje... slaap kindje slaap... Niets hielp. Vannacht weer hetzelfde liedje.
Opeens moet ik aan Minerva denken. O, wat zal die herrie toch vreselijk zijn voor dat arme kind. Vanavond had ze nog hoge koorts. Dat komt door die mazelen die ze al een week op bezoek heeft, zegt buurvrouw Abey. Ze maakt zich zorgen om Minerva.
‘God zal ons genadig zijn.’ De gierende wind en de jengelende beesten zullen Minerva zeker niet sparen. Al die kieren tussen die planken zullen het lawaai meer al te graag verwelkomen, dat eeuwige gezanik van die verderfelijke kakkerlakken zal er niet minder op worden. In Minerva's kamer zullen ze welig tieren. De papaya waarop het meisje slaapt is al zo geradbraakt door het nachtelijk spel van het gezelschap, dat het wel één groot kunstwerk lijkt. Goed genoeg voor het museum voor beeldende kunst. Met al die slierten en gaten erin.
| |
| |
Buurvrouw Abey is de oma van Minerva. Haar moeder heet Naatje. Moeder en dochter wonen in verschillende huizen op het erf naast ons. Minerva wordt door oma Abey verzorgd omdat ze kreupel werd geboren. Ze kan ook niet zo goed praten. Oma woont in het eerste huis met Minerva en in het tweede huis woont Naatje met haar andere - vijf - kinderen. Het derde huis staat leeg. De laatste bewoner is getrouwd met een Guyanese vrouw en woont nu in Nickerie. Het washok en de wc staan vlak bij de sloot achter het erf. In de grote regentijd kan je niet bij Minerva op bezoek, want dan staat het erf dagenlang onder water. Aan weerszijden van de wc vind je een vuilnishoop en een bosje babunnefi. Een wildgroei van onkruid siert het erf overal en nergens. Naast het huis van Abey staat de erfkraan. Je moet daar extra uitkijken, anders glijd je zo uit door de natte smerigheid en de groene blubber. De eigenaar van het erf is Nakamba, een Duitser die elke maand even langskomt om z'n geld te halen.
Het concert van de uil en de katten wordt afgewisseld door een moordende stilte. En het getik van die klok maakt me helemaal dizzy. Ik kom uit bed, pak de wekker op en zet hem in een van de verste hoeken van de kamer neer. Zo, ik kan nog net de wijzers zien in de verte. Ik zou de gordijnen willen opschuiven en naar buiten kijken. Maar ik durf niet. Met m'n gezicht op het kussen en het laken over m'n hoofd probeer ik het weer. Nadat ik weer vijf keer op het kussen heb geslagen...
Buurvrouw Abey schraapt haar keel. Ze wast zich op het erf. Over enkele minuten, om half vijf gaat ze naar de bakkerij waar ze al sinds jaar en dag werkt. In de slaapkamer van tante Lita en oom Roy is het muisstil. Ik kan straks eindelijk eruit. Uit dit bed dat kletsnat geworden is van mijn gewoel vannacht.
Vandaag mag ik met Naatje mee. We gaan Minerva naar de kinderarts brengen. Eerst moet Naatje naar de stad om een paar zaken te regelen. Ik verheug me op onze taxirit. Zolang Naatje in de stad is, pas ik op de ‘Ons Belang’ van tante Lita. Zouden de stierlijk vervelende katten de padi en maïskorrels met rust gelaten hebben vannacht? Gisteravond stond alles nog precies zo onder het huis. De palmrum zat in de kom met de korrels, en de rijstzak en het touw ernaast. Als tante Lita maar niet toevallig vandaag fiado moet maken en de rumfles er bij haalt...
Voordat de eerste haan kraait ben ik al buiten. In m'n blauwe slaapjurk en rode delaila's. In een ruk gooi ik de korrels in de zak, pak het
| |
| |
touw op en loop naar het kippenhok. als een razende smijt ik vier kippen in de zak en bind deze stevig vast. Door het gat in de schutting boor ik naar het erf van Naatje. Vlakbij het trapje zet ik de zak neer en tik vier keer op de derde en laatste trede. Meteen hoor ik Naatje kuchen enhe... enhe... enhe... enheee... Ze heeft de boodschap begrepen. De buurt is nog in diepe rust. De uil en de kattenkolonie hebben intussen de aftocht geblazen. Als ze maar niet terugkomen. Terwijl ik terugloop naar de ren hoor ik de eerste haan die het aanbreken van de dag aankondigt. Kukelekuuuuu... Vogeltjes zijn fluitend bezig de tocht naar hun ontbijt voor te bereiden. Ik raak geïnspireerd door hun humeur en al zingend voer ik onze kippen. De padi en maïskorrels smaken opperbest. Dan pak ik de bladhark en maak het erf schoon. Ik begin voorop. Voor de deur van ‘Ons Belang’. Onder de sterappelboom stikt het van de afgewaaide bladeren. Slachtoffers van de wind die vannacht zo tekeer ging. Ik hark de boel bij elkaar en zet een paar brede planken op de hoop. Want anders waaien ze zo weer weg en kan ik opnieuw beginnen.
Als ik om kwart over zes uit bad kom, is het al een en al bedrijvigheid in huis. Oom Roy staat zich te scheren in de bottelarie terwijl tante Lita de tafel dekt.
‘Tan, Suri ben je al op? Zo vroeg, meisje? Die kippen kunnen ook een beetje wachten, hoor. Je hebt nog de godganse dag om je werk te doen. Man Roy, zo heeft dat kind ook niks aan die vakantie. Het lijkt wel of die vakantie een straf is voor d'r.’
‘'t Is niet erg hoor tante, ik had al genoeg geslapen en toen ik op de klok keek, wees 't al zes uur. Terwijl het pas vijf uur was. Maar gaat tante nog naar de markt vandaag?’
Nadat we met ons drieën hebben ontbeten gaat tante Lita weg met oom Roy. Met pijn en moeite kreeg ik die pap door me keel. Bij iedere hap had ik de neiging om het uit te braken maar ik hield me gedeisd. Stel je voor dat tante Lita iets zou ruiken. Ik moet er niet aan denken... Als de Zundapp van oom Roy het erf heeft verlaten slaak ik een kreet van verlichting. Tante Lita moet wat spullen kopen op de markt en oom Roy zal haar daar afzetten. Hij werkt in drogisterij ‘Minerva’ vlakbij de grote markt. Onze buurvrouw Naatje vond de naam Minerva zo mooi dat ze haar derde dochter ook zo noemde. Maar we hebben die naam een beetje afgekort en dus noemen we Minerva vaak gewoon ‘Mini’. 't Past ook beter bij d'r want dat kind groeit niet goed. Haar
| |
| |
broertje van vier is al bijna net zo lang als Mini. Terwijl zij twee keer zo oud is.
Straks komt baas Sik, de tussenhandelaar om verse groenten en fruit te brengen. Gistermiddag had ik al opgeschreven wat tante Lita niet nodig heeft. In ieder geval geen bacove en tayerblad. En ik moet precies tellen wat hij levert. Want hoewel tante Lita niet kan lezen en schrijven, is het verdomd moeilijk om haar te neppen. Ze kan uitstekend rekenen. Cijfers kan ze wel lezen en schrijven. En d'r handtekening zetten als dat nodig is. Ik ben heel trots dat ik haar dat heb geleerd. L.H. Amarsingh schrijft tante Lita altijd voluit.
Oom Roy en tante Lita leven heel goed samen. Ze hebben zelden ruzie. Elke avond leest oom Roy haar de belangrijkste kranteberichten voor. Ze verstaat wel goed Nederlands. Mijn oom legt zijn vrouw ook allerlei ingewikkelde dingen uit die in de wereld gebeuren. Vooral nu, september 1963, is een roerige tijd. In Zuid-Afrika, het land van de apartheid, hebben ze een heleboel zwarte leiders gevangen genomen. Ook in Amerika protesteren zwarte mensen tegen rassendiscriminatie. Ze komen op voor gelijke rechten. Oom Roy volgt al deze ontwikkelingen op de voet. Vóór de grote vakantie sprak hij ook vaak over deze dingen met mijn meester van de zesde klas. Deze kwam meestal op zondagmiddag bij ons op bezoek. Kokoswater drinken en een goede tori praten, zoals hij zelf zei. Toen op 1 juli de afschaffing van de slavernij voor de honderdste keer werd herdacht had ik een koto en anyisa aangehad. Meneer Goedhart had de fotograaf die op school was, speciaal gevraagd om ons beiden op de foto te zetten. Die foto hoefde ik niet zelf te betalen. Dat deed hij voor mij. Hij plaagt mijn oom altijd.
‘Zo, kuli-Castro, gaat alles naar wens?’ Ik denk dat mijn oom zo genoemd wordt omdat hij een baard heeft en een heel grote poster van Fidel Castro in onze bottelarie heeft opgehangen.
Lucretia, de oudste dochter van Naatje komt mij helpen om de groenten en het fruit uit te stallen in de ‘Ons Belang’. Naatje is al heel vroeg vertrokken. Toen ze met de jutezak in de rechterhand langs ons huis liep, keek ik expres de andere kant op. Ze zal nu wel klaar zijn op de markt. Ik ben benieuwd wat ze op die lantikantoren weer voor elkaar heeft gekregen. Want ze is wel een toffe dame, hoor. Voor niemand bang en voor alles een oplossing. Ik bewonder haar vooral om haar durf. En ze schaamt zich ook nergens voor.
‘Armoe is geen schande. Viezigheid en luiheid wel,’ zegt ze vaak tegen mensen die haar uit d'r tent lokken. Ik trek ook altijd partij
| |
| |
voor Naatje als mensen kwaadspreken over haar. Vooral andere vrouwen uit de buurt die zelf niets ondernemen en op anderen kankeren. In plaats dat ze naar zichzelf kijken en hun lijdzaamheid vaarwel zeggen. Naatje heet eigenlijk Fortuna Felicita Held. Sinds de geboorte van Minerva heeft Naatje geen vast werk meer. Meestal blijft ze thuis om op haar zieke kind te passen, terwijl buurvrouw Abey bij wie Mini in huis woont, in de bakkerij haar brood verdient.
Naatjes huis is veel te klein voor het gezin. Twee kamers en een piepklein keukentje met een kookraam. In de grootste kamer slaapt iedereen bij elkaar en de andere kamer is een soort opslagruimte. Daar vind je een tafel met vier geradbraakte stoelen, een ijskast, wasmachine en gasfornuis. Die spullen staan er maar te pronken, zonder een stofje of een vlekje. Ze zijn nog zo goed als nieuw. Ongebruikt door het gebrek aan stroom en gas. Koken doet Naatje op houtskool die ze van tante Lita krijgt. Het huis verlicht ze met petroleumlampen. Aan de muren van de kamer met de apparaten hangen drie fotolijsten. Van Abey en Bès, de vader van Naatje; van Françoise en haar man, - Françoise is een zusje van Naatje dat met een Jantje is getrouwd - en van Desi, de vroegere baas van Naatje. Er hangen ook plaatjes uit tijdschriften uit Holland. Grote uitgestrekte bloemenvelden en gigantische gebouwen. De geelgroene gordijnen zijn altijd dicht. Maar als de ramen een keer opengaan wapperen ze lekker in de wind. De planken van het huis zijn half verrot en verveloos. Af en toe wordt alleen de voordeur geverfd. ‘Operation verfikwasi’, zeggen de jongens uit de buurt.
Ze zeggen dat Naatje niet honderd procent is. Niet helemaal goed wijs. Haar bijnaam is dan ook ‘Naatje las'ede’. Maar Naatje zal de laatste zijn die zich daar wat van aantrekt.
‘Ze denken maar wat ze willen, hoor. Is omdat ik geen valse schaamte heb, toch. Maar 't kan me niks schelen. Ik weet toch wat ik doe?’
Ze is stokmager. Vel over been. Je kan al d'r ribben tellen. Ze mist een heleboel tanden en kiezen. Ongeveer de helft. Dat is wel erg want ze is pas tweeëndertig. Voor in de mond heeft ze wel een gouden tand waar ze erg trots op is.
‘Mijn investering voor m'n oude dag,’ grapt ze weleens. Elke veertien dagen prest ze d'r haar, maar je mikt meer dan je ziet. Ze heeft altijd een sterke castrolielucht bij zich. Gek, want ze loopt nooit blootshoofds. Altijd heeft Naatje een doek om d'r hoofd.
Toen Naatje zwanger was van Minerva kreeg ze ontslag als werkster. Ze had jarenlang bij de familie Desi de Jezus op de Via Bella gewerkt.
| |
| |
Tot de bevalling had ze een baantje bij de boterfabriek aan de Saramaccadoorstreek. Maar ook daar mocht ze na drie maanden niet meer komen. Wegens inkrimping, zei de baas. Sinds die tijd loopt ze bij ‘Lansigron’. Van de bedeling krijgt Naatje elke maand rijst, bakkeljauw, zoutvlees en olie. En een steuntje van vijfentwintig gulden. Voor de eerste drie kinderen krijgt ze zeven gulden en vijftig cent. Johan, de vader van de laatste drie kinderen geeft af en toe ook een kleine ‘gebroken’ als hij naar Paramaribo komt. Hij woont en werkt in Moengo. Het geld dat Naatje maandelijks ontvangt is natuurlijk nooit genoeg. Dus moet ze altijd hosselen. Ze verkoopt mope's op stroop, birambi's op azijn en groene manjes op azijn. Die vruchten groeien allemaal op het erf. Meestal komt haar vriend Max helpen met het inmaken van de vruchten. Hij is bijna tien jaar jonger dan Naatje, maar heel verstandig. Max helpt niet alleen met het werk om wat bij te verdienen, hij past ook regelmatig op Mini als Naatje naar de stad moet om zaken te regelen.
's Middags zit Naatje vaak op een krukje bij de sloot te hengelen. Ze plukt ook alle dagublad en klarun die langs het water groeien. Geen hond die deze groenten lust. Ook de vis niet die Naatje uit het water hengelt.
‘Die mensen in deze buurt hebben een lo hebi's [een hoop praatjes]’ vindt mevrouw Held. ‘Is helemaal niet erg, hoor. Want dan hebben mijn kinderen en ik altijd genoeg. Die plas en poep van die honden gaat echt niet in die groenten zitten hoor. Bovendien heb ik genoeg water in de kraan om het schoon te wassen. En de yaki's smaken wel eens naar smeerolie, maar dat is niet mijn schuld. Is dat beest van die garage waar het stikt van die trucks, is verantwoordelijk daarvoor. Hij loost altijd die viesterij in die trens. So, dus laat niemand met mijn leven bemoeien en over m'n eten zeuren. Mijn kinderen hebben nog geen kwenten [lepra] gekregen van die dagublad en die schijtende yaki's.
Naatje zal nu misschien bij Sociale Zaken zijn. Ze moest er een nieuw Bewijs van Onvermogen halen. De oude kaart is niet meer geldig en dat betekent dat het gezin van Naatje geen doktershulp kan krijgen. Of ze moet het zelf betalen. Gistermiddag vertelde ze tant' Lita nog hoe ze door haar optreden respect afdwingt bij ambtenaren. Ze hoeft nooit lang te wachten voordat ze wordt geholpen.
‘Meisje, herinner je je nog die eerste keer toen die vent met z'n
| |
| |
geweldig pak hier kwam kijken of ik wel recht had op een gratis dokter? Weet je nog wat ik had gedaan?’ Tant' Lita herinnert zich dat maar al te goed.
‘Ik had een krakkemikkig brokosturu [kapotte stoel] voor dat huis neergezet. “Mi masra, luk bun yere, a sturu no stefi. Yu kan saka (Mijnheer, kijk goed hoor, die stoel is niet stevig. U kunt gaan zitten).” (yu sakasaka [jij klootzak], dacht ik bij mezelf). En wat denk je dat er gebeurt? Ik ben nauwelijks uitgesproken of die pief ligt gejast en gedast wijdbeens op de grond. “Excuus, excuus meneer,” zei ik nog, maar meneer was al drie huizen verder. Wel, de week daarop kon ik me kaart gaan halen. Dus ik krijg dat ding in m'n handen, ik kijk naar die kaart en zie met koeien van letters Bewijs van Onvermogen uitgereikt aan Fortuna Felicita Held op dat ding staan. Ik zeg: “Waarom heet die kaart zo? Mi masra, ik ben echt niet onvermogen, hoor.” Ik heb wel degelijk het vermogen om in te zien hoe jullie armenaren dit paradijselijk land naar de verdoemenis helpen. Die staten en die regering incluis. Yu vervruktu, dat is onvermogen. Niet in staat zijn om een land waar God zelf het paradijs heeft geschapen en waar alles in overvloed is, goed te besturen. In plaats dat jullie rijkdom op een juiste manier aan het volk verdelen, laat je zoveel mensen pinaren. Al vier jaar wacht ik op een goede school voor mijn kind. Dat kind is al acht, maar heeft nog nooit de schoolbanken gezien. Die Mytylschool heet zogenaamd gewoon Mytyl, maar is alleen voor rijkeluiskinderen die gehandicapt zijn. Je vraagt je af of er nooit kinderen van school af gaan. Minerva staat al vier jaar op de wachtlijst. Mi dati, ik zet ze wel op hun plaats. Soms helpt het en soms niet.’
Als het aan Naatje ligt verandert ze alle namen van 's Landskantoren. Zo was ze laatst bij Volkshuisvesting op Zorg en Hoop.
‘Lummels zijn het, echt waar. Ik weet niet wat ze daar uitspoken. Kom ik op dat kantoor en laat me binnenste buiten bevragen. En wat denk je dat ze me flikken met hun drei ai [droge ogen], “Mevrouw, kijkt u het spijt ons heel erg no, maar we kunnen u helaas niet helpen.” Ik zeg: “Hoe bedoelt u, u kunt me niet helpen? Dit is toch het kantoor van “Volkshuisvesting” en ik ben een vrouw uit het volk. Dus ik begrijp het niet.” Zeggen ze alsof het de gewoonste zaak van Gods Suriname is: “Ja, mevrouw de huizen die wij verhuren kosten minimaal vijftig gulden in de maand. En zoveel huur kunt u niet betalen. U heeft dat geld toch niet?” We, Gado sar' a yonkman dat mi no peir' en wan linkse. Mi bo bor' en ede let' drape. [Wel, God was met die jongeman,
| |
| |
dat ik hem geen linkse verkocht. Ik zou daar dwars door zijn hoofd gegaan zijn.] Wel, ik heb één grote tyuri voor ze gemaakt hoor. Nooit meer heb ik m'n poten daar getrapt. Soms wil ik dat bord “Volkshuisvesting” gaan weghalen daar. Maar je hebt alleen een voordeel met een “Bewijs van Onvermogen”. Ze geven je wel de knapste dokters. Onze dokter is helderziend. En die man is zo knap dat je hem niet eens hoeft uit te leggen wat je scheelt. Zo gauw je een voet hebt gezet in z'n spreekkamer heeft ie je recept al klaar. Een oogopslag en je medicijnen staan al vast.’
Opeens word ik opgeschrikt uit mijn mijmeringen. Buurvrouw Abey komt langs en het is pas tien uur. Ze zegt dat ze last heeft van buikloop. Daarom mocht ze eerder naar huis. 't Is lastig werken met lusbere in een banketbakkerij.
Nauwelijks is buurvrouw Abey binnen, of ik hoor haar erbarmelijk gillen.
‘Ai mi tata, ai mi masra, mi gado, mi jezus.... Naatje, Bés, Lita... a pikin gwe lib' mi... [de kleine heeft me verlaten] Ai mi meisje, mi lobi... a dede...’ De hele buurt snelt toe. Behalve Naatje en Lita, want die zijn nog steeds niet thuis. Bij de Chinees op de hoek wordt de politie gebeld die even later met een dokter komt voorrijden. Ze stellen vast dat Minerva tussen negen en half tien is gestorven. Waarschijnlijk aan te hoge koorts. De overbuurvrouw kalmeert buurvrouw Abey en regelt de zaken verder met de politie.
Als Naatje om twaalf uur naar huis komt is het erf al tjokvol. Hoewel de zon hoog aan de hemel staat wijst alles er op dat het zo meteen gaat regenen. Het is erg drukkend. Zodra Naatje het nieuws hoort, valt ze in zwijm. De overbuurvrouw trekt haar rechterschoen uit en wrijft deze onder Naatjes neus. Naatje komt niet bij.
‘Maar vind je het gek,’ zegt tant'Lita die ook is gearriveerd, ‘die stormyweatherschoen is van plastic en houdt geen voetengeur vast.’ Ze snelt naar huis om de limacol van oom Roy te halen. Lita laat Naatje aan de limacol ruiken en na twee minuten is ze weer bij.
Abey had niets meer voor Mini kunnen doen. Toen ze thuis kwam en merkte dat het kind geen kik gaf luisterde ze naar het hartje. Geen reactie. Ze had toch nog mond-op-mondbeademing toegepast en op haar rug geklopt. Maar helaas... Mini was al vertrokken.
Zes maanden na de dood van Mini zit ik met Naatje op het bankje voor haar huis. De voordeur staat open. Op de plaats waar de foto
| |
| |
van Desi hing staat een ingelijste tekst: ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geprezen. God geeft kracht naar kruis.’ Naatje geeft mij het tientje terug dat ik haar geleend had om bij te passen in de kosten van de kinderarts. Nu pas vertelt ze me wat er die bewuste ochtend was gebeurd.
‘Weet je Suri.. ik kwam met die zak kippen op de markt en stopte bij de eerste de beste fowruman. De dieren hadden zich de hele weg doodstil gehouden. Ik dacht eerst dat ze bedwelmd waren door die palmrum. Immers, die padi en maïskorrels hadden er drie dagen in gezeten. Later dacht ik dat het kwam omdat ze begrepen wat voor problemen ik had. Dieren hebben toch ook gevoel. Dan kom ik bij die koopman en hij doet die zak open: alle vier kippen morsdood. Wel, ik weet niet hoe snel ik de benen heb moeten nemen. Ze waren gewoon gestikt. Die gaatjes zaten allemaal aan de bovenkant van de zak. Ik ging dus weer naar het Buitengasthuis om nieuwe medicijnen te halen en daar moest ik heel lang wachten. Daarom kwam ik zo laat thuis. God heeft me vreselijk gestraft, hoor. Eerst gaf Desi me de bons en nu heeft hij mij enige aandenken aan hem ook laten afpakken. Desi en Mini zijn nu slechts een droom, Suri. Ik ben ze voor altijd kwijt...’
|
|