| |
| |
| |
Astrid Roemer
De erfenis van mijn vader (een luisterverhaal)
Op een grenehouten werktafel liggen een vergeelde foto, twee verkreukelde vliegtickets, wat luchtpostenveloppen, brieven en een postzegelalbum. Er ligt ook een rode walkman met daarnaast wat cassettebandjes. Een zwarte recorder wordt ingesteld op opname. Het kind van een moeder die morgen veertig jaar wordt begint hardop te praten.
Voor de zomervakantie van dit jaar had ik mijn oma nog nooit in het echt gezien. Toch wist ik precies hoe ze eruit zag - van de foto natuurlijk.
Op de foto heeft ze een ontzettend wijde rok aan die haast tot haar voeten reikt en stijf staat. Om het hoofd draagt ze een soort puntige hoofddoek van dezelfde stof als het jakje. Haar hals hangt vol kettingen. Veel armbanden sieren haar armen. Met bril op en een takje bloemen in de hand is mijn oma op haar mooist - altijd glimlachend ingelijst op de televisie.
Ik kende mijn oma ook van de brieven die ze schrijft. Eén keer in de maand valt er zo'n envelop met prachtige postzegels bij ons in de gang. De zegels voor mijn album en de brieven mag ik later ook hebben, zegt mijn moeder. Altijd leest ze de brief luidop voor. Altijd staat er iets in over mij. Dan wil oma weten hoe het met mij gaat - op de leerschool en op de zondagsschool. En ze schrijft altijd dat ik sprekend op mijn vader lijk op de foto en hoe ze ernaar verlangd mij in het echt te zien.
Dat is wat ze altijd tegen mij roept wanneer mijn moeder haar opbelt: Bonkoro [halfbloed], ik wil je zo graag zien voor ik sterf. En dan begint ze eerst heel langzaam te praten in een taal die ik niet versta en ineens huilt ze. Altijd gaat dat zo. Dan geef ik de telefoon weer aan mama. Dan begint die luid en vlug te praten. Soms huilt mama ook.
Ik denk dat oma het niet zo prettig vind dat we zo ver van mekaar wonen. We wonen een vliegreis van negen uren en bijna drieduizend gulden per persoon van elkaar. En dat is ontzettend ver weg, weet je.
Op een nacht word ik wakker en ik hoor mijn vader onwijs hard praten in een taal die hij altijd gebruikt als hij opgewonden is. Omdat ik de
| |
| |
stem van mijn moeder niet hoor, loop ik naar de woonkamer: papa aan de telefoon - naakt, in nachthemd mama op de bank met een sigaret. Stilletjes ga ik naast haar zitten en kijk met haar mee naar mijn vader. Ik kan hem goed zien in het donker ook al is zijn huid bijna zwart. Zijn bovenlijf is lang en zijn benen zijn ongespierd en dun, als de mijne. Hij draagt geen snor en geen baard en ik weet dat hij onzichtbaar krulhaar heeft op zijn borst en op zijn armen. Daaraan dacht ik terwijl ik naast mama zat en voelde hoe ze mij heftig tegen zich aandrukte.
Ik weet niet waarom hij opeens de hoorn op de haak gooide en met lange passen bij ons kwam zitten - zwijgend. Volgens mij had hij me eerst niet gezien want opeens keek hij mij aan alsof hij schrok. Ik weet nog, dat ik de ogen meteen neersloeg en een beetje bang werd, ik had hem nooit eerder naakt gezien en ik schaamde mij. Hij ook. Hij stond op - ging - kwam terug in kamerjas en deed de lichten aan. Het was haast drie uur in de nacht.
‘Mijn moeder wordt van de zomer tachtig jaar oud en ze wil speciaal jou zien!’
Hij sprak en hij sprak, een beetje ruw en mijn hart bonsde verschrikkelijk. Ik denk dat mijn lichaam meetrilde. Niet dat ik geschrokken was, maar mijn vader had nooit eerder met mij over zijn geboorteland gesproken op een manier die mij verdrietig maakte.
Mama was terwijl hij sprak zo stil geworden dat het leek alsof ze er niet bij was - eerst had papa alleen naar mij gekeken, maar later sprak hij met zijn ogen naar de vloer en opeens stond hij met de rug naar ons toe te vertellen hoe hij van zijn land hield. Hij had gezegd: ‘Iedere keer als ik jou zie, mijn kind, mis ik mijn moeder op een manier die mij hartverscheurend pijn doet!’
En toen begon mama keihard te huilen en was ik nog zenuwachtiger geworden. Midden in de nacht begonnen ze ruzie te maken en het was beangstigend - mama werd steeds roder en papa werd steeds zwarter. En ik riep dat ze op moesten houden omdat ik anders van huis wegging om er nooit meer terug te komen - het was alsof ik de schuld was van alles-alles.
Vanaf die nacht begon ik over alles na te denken - over wie mijn ouders zijn - over hoe mijn moeder is - over waar mijn vader vandaan komt - over wat ik ben - over wie wij samen zijn. Vaak word ik er misselijk van. Dan is het alsof ik moet braken maar dat niet kan.
| |
| |
Wanneer we met z'n drieën aan tafel zitten kijk ik goed naar de mensen die mijn ouders zijn en dan begint het. Dan haat ik de rijst en de bloemkool en hoe mama tegen papa praat en hoe papa naar mama kijkt. Dan walg ik van vlees en van vis en van hoe ze zich zorgen maken over mijn eetlust.
Dan hoop ik dat er een keer zoveel kots uit mijn maag schiet, dat de hele tafel en hun gezicht onder de troep komt. In bed blijf ik me afvragen waarom mijn vader niet gewoon in zijn eigen land is gebleven - dan had hij mijn moeder niet ontmoet - dan was ik er gewoon niet. En al dat gezeur van mijn moeders familie hoe bruin ik ben en hoe blond ik word, was mij bespaard gebleven.
Want daar trekken die twee zich natuurlijk niets van aan. Hun ruzies staan zelf bol van woorden die ik op straat naar mijn hoofd geslingerd krijg - bleekscheet, nikker en het hele alfabet van treiterwoorden. Daarom klaag ik nooit bij hen over wat mij buitenshuis overkomt - als klonten havermoutpap werk ik het getreiter naar binnen, bah!
Maar die nacht heeft alles erger gemaakt. Ik voel echt wat mijn vader bedoelde toen hij zei, dat hij er al twintig jaar woont en dat hij een vrouw van dit land is getrouwd en dat zijn kind er is geboren, maar dat ze toch willen dat hij naar zijn geboorteland terug gaat - zo snel mogelijk. En vanaf die nacht schaamde ik mij om een kind te zijn van een vrouw met blond haar en grijze ogen en met een stem die precies klinkt als die van mensen die niet zwart zijn. Geloof me, ik verlangde naar een moeder met een hoofddoek om en een huid zo donker dat ik 's nachts nooit meer bang hoef te zijn dat de zon mij ooit zal verbranden.
Uit een la van de grenehouten werktafel wordt een muziekinstrument gehaald. Ook wat vellen bladmuziek. De bandrecorder wordt op volume bijgedraaid. Het kind van de moeder die morgen veertig jaar wordt begint fluit te spelen, met wijd open ogen - dan kan de angstdroom zichzelf vermommen als een sprookje.
In een land waar de zon zo dichtbij komt dat iedereen hem aan kan raken - in een land waar het overal groen is en de maïs constant naar de hemel wuift - in een land waar pompoenen als klompen goud op de grond zitten te pronken - in een land waar de wind de ochtend wakker giechelt en de regen de nacht in slaap neuriet - in een land waar ze kleren maken van stukken wolk en sieraden van druppels ster
| |
| |
- in een land waar kevers, ezelinnen, olifanten, leeuwinnen, neushoorns, slangen, haviken, dolfijnen en haringen overal samen krioelen en niemand-niemand weet van wie dat allemaal is en hoe dat allemaal zo is gekomen - in dat land woonde op een plek die zelfs onbereikbaar is voor de wind, een meisje. Ze had geen naam - ze had geen familie en was zo levenslustig dat zelfs de bijen en de mieren haar bewonderden. Jongens dagdroomden van haar. Mannen bleven verliefd op haar. Meisjes wilden haar leren kennen. Vrouwen hadden het steeds over een stem die ongeluk en geluk kapot kon zingen. Want het meisje had een geluid! Wanneer haar liederen over het dal klonken, kronkelde zelfs de wind zich om de bomen om de bladeren stil te houden en het water van de rivieren stroomde niet langer - het danste. Zodra een kind niet in slaap kon komen begon zijn moeder een lied van het meisje te murmelen - zodra een man en een vrouw knokten over wie de baas is, begonnen hun kinderen liederen van het meisje te neuriën - zelfs wanneer er iemand dood was gegaan zong men haar liederen bij het graf.
Op een dag werden de mensen van dat land opgeschrikt door een merkwaardig geluid. Iedereen hield zich doodstil en hoewel het ontiegelijk vroeg in de morgen was, klonk nergens het getok van kippen en het getjilp van vogels. Alles luisterde naar het oorverdovende gegorgel - alsof honderden reuzen hun keel stonden te spoelen.
Even plotseling als het gekomen was verdween het geluid weer. Kinderen, vrouwen, mannen - ze stortten zich weer in het gewoel van de dag met een knuffel hier en een kat daar. Alleen het meisje dat op een plek woonde die zelfs onbereikbaar is voor de wind bleef wachten. Ze wist dat het geluid het droeve lied van de bergen was. De aarde stond op springen en moddergolven zouden alles bedekken.
Omdat de bergen steeds vaker en steeds dreigender balkten, werden de mensen bang. Ze wisten dat de aarde hun heerlijke land kon verzwelgen zo, dat niemand daarna meer wist wat er onder de kokende modder lag. Daarom gingen ze naar het meisje dat met haar stem de wind kon bedwingen en het water in toom hield. Ze namen haar mee en lieten haar alleen achter aan de voet van de bergen met haar liederen. En het meisje zong. En de bergen zwegen. En ze zong en ze zong zonder te merken hoe ze langzaam in een berg veranderde. Toen ze door had wat er met haar was gebeurd, schreeuwde ze zo ontzettend hard dat de aarde openscheurde - honderden vlinders schitterend als vuurwerk spatten op. Zoals schelpen het strand bedekken, hechten de vlinders zich aan het land.
| |
| |
Deze droom eindigde niet altijd kleurig - soms spatten in plaats van vlinders kanonnen van modder uit de aarde. Dan krijste ik mijn ouders wakker en sloeg met de armen om mij heen alsof wespen mij belaagden. Mama bracht me suikerwater te drinken en papa vroeg me op te houden met verhalen over zijn geboorteland. Maar het bleef doorgaan - de droom was een sprookjestuin geworden waar ik mij steeds vaker in bevond. Bij alles wat ik deed moest ik aan de bergen denken, aan het groen, aan de vlinders, aan het meisje zonder naam. Ik was onaardig, stug - ik at slecht en ik sliep slecht.
Langzaam drong het tot mijn ouders door dat ik naar mijn oma toe wilde voor bijna drieduizend gulden en negen vlieguren.
Weken gingen gewoon voorbij. De luchtpost werd dringender. Steeds vaker rinkelde de telefoon in de nacht.
Mijn moeder ging het eerst overstag: ik mocht met of zonder mijn vader naar de verjaardag van mijn oma gaan. Zij bleef - zij wilde niet het risico lopen in zijn land als ongewenste vreemdeling te worden behandeld - ook niet door zijn familie. Het werd tussen mijn ouders een ontzettende discussie die soms zelfs in de auto midden in het spitsuur werd gevoerd. Voor mij liepen dagen van onzekerheid over in dagen van uitbundigheid. Dagen van pijn volgden toen mama met veel zorg mijn koffer begon te pakken - geen zomer had ik zonder haar doorgebracht.
Het voelde eerst dwaas om alleen met mijn vader in het vliegtuig te zitten - hij zag er echt mooi uit in zijn licht zomerkostuum. Bovendien had hij zijn grijze haar niet zwart geverfd omdat mama dat had gevraagd. Ze had ons naar het vliegveld gereden en vriendelijk afscheid van ons genomen - lang voor het tijd was om naar de vertrekhal te gaan. Het had pijn gedaan om haar alleen weg te zien lopen en hoe ze niet meer omkeek maar tussen de mensen verdween. Dag mam, zeiden mijn ogen en mijn hand had die van mijn vader stevig vastgepakt - kom mee pap! Ik wist dat wij het land van mijn moeder uitvlogen en - om mijn angstdroom kwijt te raken - het land van mijn vader tegemoet. Met een hoofd vol plannen en stevig opgewonden omdat haast iedereen in het vliegtuig behoorlijk gepigmenteerd was - en door de manier waarop ze met elkaar spraken en lachten, grapjes maakten en stoeiden - zag ik hoe papa huilde toen het vliegtuig opsteeg. Tussen slapen en waken ving ik tijdens de reis stukjes op van gesprekken waarvan bijna alles mij ontging. Haast iedereen sprak in een eigen
| |
| |
taal. Alleen de bariton van mijn vader was mij vertrouwd. Bovendien hoorde ik via de walkman mijn moeder zeggen: Mijn schat, wat je ook mag ervaren in jouw vaderland, vergeet niet dat er ook nog een vrouw is die jou een moederland heeft gegeven!
Ik nam mij voor piloot te worden: opstijgen, vliegen-vliegen, neerdalen - van land tot land de aarde aanraken en de hemel doorklieven - noord, zuid, oost, west.
Naast de grenehouten werktafel staat een groot bouwpakket. Het moet een passagiersvliegtuig worden... De handen die de cassetterecorder steeds vast houden pakken het pakket op. De pauze-toets wordt ingedrukt. Even wat tijd nemen voor een toekomstdroom. Even maar. Morgen wordt een moeder veertig jaar en haar geschenk moet onthullend zijn. Het kind drukt de pauze-toets terug.
Van de eerste dagen in mijn vaders geboorteland weet ik haast niets meer. Het is alsof er zoveel dingen tegelijk gebeurden, waardoor ik nauwelijks iets vast kon houden - als een duizelingwekkende rit in een racewagen op de kermis.
Heel de familie was uitgelopen om ons op te halen. En dat waren zoveel soorten gezichten van zoveel soorten rassen met zoveel soorten stemmen in zoveel soorten talen en van allerlei leeftijden en grootte. Dagen duurde deze ontvangst en dagen lang deed ik weinig meer, dan mijn naam prevelen en naar lucht happen wanneer ik weer in een omhelzing verdween.
Maar de droom van de vlinders barstende aarde en modderspuwende bergen was sindsdien niet teruggekomen. En toen mijn moeder na een week naar papa en mij belde, konden we haar tenminste vertellen dat ik 's nachts niet meer schreeuwend wakker werd. Integendeel: doodmoe viel ik reeds in de vooravond in slaap en het kostte mijn vader moeite mij 's ochtends uit bed te krijgen voor het ontbijt.
Wij logeerden in een groot hotel. Er was een bar en er was een zwembad. En er was een eigenaardig winkelcentrum. Ook was er een ondergrondse garage waarin een auto stond die mijn vader had gehuurd. Maar een dag gaat er zo vliegensvlug voorbij dat, én bar én zwembad én winkelcentrum én huurauto nauwelijks iets van ons merkten. Reeds tijdens het ontbijt werd papa opgehaald en weg werden wij weer gereden naar andere gezichten. En een lol die ze altijd samen hadden - mijn vader en zijn kennissen en zijn bloedverwanten. Toch verloor hij me
| |
| |
niet uit het oog - altijd moest ik naast hem zitten. Of er kinderen waren of niet - bij de volwassenen moest ik blijven. En met een arm om mijn schouders legde hij aan iedereen die dat horen wilde uit dat hij vooral naar zijn geboorteland was gekomen om mij de kans te geven hem werkelijk te leren kennen. Dan zweeg iedereen een poos tot hij zelf het glas weer hief en uitriep: Dertig jaar lang is mijn hart in dit land achtergebleven, amen!
Op een nacht was ik badend in het zweet wakker geworden. Ik had gedroomd van bergen die wespen braakten en dat ik keihard moest hollen omdat die mij zoemend achterna zaten. Het was koel in de kamer en het geluid van de ventilatie was opdringerig. Ik stond op om hem af te zetten en om wat water te gaan drinken, toen ik ontdekte dat mijn vader niet in bed lag - het was kwart voor één in de nacht.
Ik ging rustig onder de douche staan - kleedde mij behoorlijk aan - nam de lift naar de bar. Meteen had ik hem zien zitten - niet op een barkruk als de meeste mannen maar aan een tafeltje - met kaarslicht. Bij hem zat een vrouw. Ze keken naar elkaar en volgens mij zeiden ze helemaal niets. Ze staarden alleen maar en bleven doodstil.
Stokstijf was ik blijven staan en ik wist niet wat ik moest doen. Naar de kamer teruggaan was onmogelijk, want die had ik per ongeluk in het slot getrokken. En mijn vader en die vrouw waren zo onwijs prachtig samen, dat ik mijn ogen er niet vanaf kon houden - ach, ach. Hij liet haar drinken uit zijn wijnglas en zij pakte zijn handen bij de polsen en ze stonden langzaam op en begonnen te dansen. Er dansten meer mensen bij de bar, maar iedereen draaide zich om toen mijn vader zijn armen helemaal om die vrouw heen legde. Stil maar hevig gingen ze met de muziek mee. Met bonzend hart keek ik toe tot ze weggedanst waren.
Toen rende ik weg - eerst naar het zwembad, toen naar de toiletten. Maar omdat zelfs daar te veel mensen waren sloop ik naar het restaurant. Aan de tafel waaraan wij altijd ontbeten ging ik zitten. Ik wilde naar mama roepen, echt waar. Maar toen ik mijn mond opendeed kwam er een golf van warmte uit - kots over het witte tafellaken - kots over de borden. En overal opeens de stem van mijn oma: Bonkoro, ik wil je graag zien voor ik sterf.
Mijn God, toen ik mijn vader weer zag, lag ik in een vreemd bed. Een kennis van papa, die ze steeds ‘datra’ noemden, stond bij me. Ze
| |
| |
had een doktersjas aan en ze veegde mijn gezicht steeds met iets vochtigs af.
‘Ik wil hier weg!’ riep ik almaar en ik voelde dat ik huilde. Mijn vader vroeg aan ‘datra’ om ons alleen te laten. Hoofdschuddend ging ze. Toen liet ik mijn tranen helemaal komen - mijn lichaam schokte van het snikken - ik durfde niet te vertellen wat ik die nacht had gezien. Steeds keek ik mijn vader aan - ik noemde mijn moeder niet. Ik hoopte dat hij zou begrijpen dat hij het was die mij iets te vertellen had. Maar hij zweeg-zweeg en probeerde mijn hand vast te houden. Ik trok die steeds weg - ik begon een hekel aan hem te krijgen.
Al die ruzies met mijn moeder en al die brieven van oma gingen over iets wat ik langzaam begon te begrijpen. En ik wist voor het eerst zeker dat het heel veel met mij te maken had.
Toen hij begon te praten sprak hij me als een verwend kind toe. Hij beloofde me van alles en nog wat: vliegreizen naar Indianendorpen, bootreizen naar de watervallen, kamperen bij de Marrons. Maar dat maakte dat ik weer begon te kokhalzen en dat de dokter weer moest komen met haar natte doekjes en dat mijn vader weer met gebogen hoofd bij het voeteinde van mijn bed mocht staan - toekijken. Achach, aan zijn ogen kon ik zien dat hij niet eens begreep waarom ik hem smeekte mij vooral geen moment alleen te laten.
Ik lag dus, zeg maar in mijn vaders land, in een ziekenhuisbed bij te komen van wat iedereen ‘aanpassingsstoringen’ noemde. Ik mocht voor de rest van onze vakantie geen water meer drinken uit de kraan - dus ook geen limonade en vruchtensappen. En wat beslist erger was: ik zou me aan een smakeloos dieet moeten onderwerpen. Woedend had ik dat allemaal aangehoord en voor mij uit starend instemmend geknikt. Tenslotte was ik haast dertien jaar oud - verstandig genoeg om rekening met de mening van de volwassenen te houden. Bovendien had het overgeven mij aardig verzwakt. En alles-alles had de intimiteit waarmee mijn vader en ik onze reis waren begonnen verstoord.
Ik lag maar daar in een kamer naar mijn walkman te luisteren en hij zat er maar bij met zijn neus in een tijdschrift.
maar wat ik nu ga vertellen kan ik zelfs als mijn eigen gezicht uittekenen - het is alsof ik het bedacht heb maar geloof me - het is zomaar gebeurd.
Luister - mijn vader valt in slaap, zo met zijn hoofd een beetje naar rechts, een krant op schoot - tijdschrift op de vloer, behoorlijk snurkend.
| |
| |
Ik zit in bed tegen wat kussens aan en ik spoel het bandje terug om mijn moeder te horen zeggen: Mijn schat, wat je ook mag ervaren in jouw vaderland, vergeet niet dat er ook nog een vrouw is die jou een moederland heeft gegeven!
Ik hoor heel duidelijk mama's stem en ik zie heel duidelijk papa's gezicht en ik vraag mij af waarom wij nog steeds niet naar oma toe zijn gegaan. Opeens zwaait de deur open en ze staat er - mijn oma. Ze is gekleed zoals ik haar van de foto bovenop de televisie ken - alleen steunt ze hier op een stok. Ze is nog zwarter van huidkleur dan mijn vader en dof grijs haar kroest woest bij haar slapen.
Voetje voor voetje komt ze dichterbij. Haar stok maakt een regelmatig tikkend geluid, maar het is alsof het mijn hart is dat bonkt. Vlak bij mijn vader houdt ze stil. Ze bukt zich een beetje om goed in zijn gezicht te kunnen kijken - even doet ze dat terwijl haar wangen heftig trillen. Dan noemt ze ingehouden zijn naam en papa schrikt wakker. De stoel valt om en hij laat die liggen om zijn moeder met dezelfde blik en hevig trillende wangen aan te kijken.
Veel te lang duurde dat - echt waar, veel te lang. Tot hij zei: ‘Ma, u had toch kunnen wachten tot ik ver genoeg was om naar u toe te komen.’ Maar zijn moeder draaide zich slechts om en gebood: ‘Jongen, zeg tegen de dokter dat het kind met ons meegaat - meteen!’
Boven de grenen werktafel hangt een prikbord. Het kind van een moeder die morgen veertig jaar wordt kijkt in de ogen van Michael Jackson - naar de borsten van Madonna - voorbij de kleding van Prince. Ineens rukt het de middelste poster van het bord af. Op die plek komt een briefkaart - er staat een Aucaner vrouw op - ze glimlacht naar de fotograaf.
Mijn oma woont niet in de stad. Ze woont gewoon aan een soort landweg - kilometers en kilometers buiten de hoofdplaats. De huurauto van mijn vader kon niet eens tot bij haar huis komen. Lopend en slepend met onze koffers bereikten we de woning - ze staat op kniehoge stenen neuten - ze is van hout - ze lijkt van buiten oud en verweerd. Om het huis heen is het onwijs groen: bomen, struiken, gras. En honden - ze heeft er teveel. Een rooie stoep bracht ons in een woonkamer vol glanzende meubels, koperwerk en de lucht van rijpende bananen. In de keuken zag ik ze aan een haak hangen - in trossen.
Een stokoude man die bij haar woont gaf ons zwijgend een handdruk
| |
| |
- zijn ogen schitterden achter zijn doorgegroeide wenkbrauwen. Er zaten wat dikkige vrouwen op hun hurken en een man met rastavlechten bracht onze bagage naar een slaapkamer.
Mijn vader sprak vrij weinig - hij luisterde en glimlachte knikkend van de één naar de ander. De vrouwen wilden hem omhelzen en dat liet hij luid lachend toe. Ik was op een dij van hem gaan zitten - mijn boosheid was behoorlijk verdwenen. Niemand sprak tot me. Ze spraken over me en keken naar me. Toen oma eindelijk bij ons kwam zitten had ze geen hoofddoek om. Ze was gekleed als een heleboel vrouwen die ik had gezien - katoenen jurk, smalle ceintuur. Haar benen waren echt dun en haar voeten waren onwijs mager in de slippers. Ze had een drankje voor me tegen de misselijkheid. Ze voerde me - lepel voor lepel. Gewillig slikte ik door want het smaakte niet vies en het rook naar haar - fruitachtig. Ach-ach, ik hield van haar, meteen - zoveel anders dan van mijn oma in mijn moeders land. En pas na een nacht samen met haar zou de eerste dag beginnen in het geboorteland van mijn vader.
Ouma, zo riep iedereen haar, vond dat mijn ogen wijs genoeg stonden om te weten wat volwassenen met elkaar bespreken. De bezwaren van mijn vader maakte ze weg door te zeggen: ‘Alles wat ons oog ziet op deze plantage én alles wat ons oor hoort op deze plantage én wat ons hand raakt op deze plantage is van mijn kleinkind - daarom moet mijn kleinkind ook de geheimen van ons kennen, hoor!’
Sinds ze dat had gezegd ging ik 's morgens vroeg wandelingen maken om het landgoed te overzien. Maar mijn oog noch mijn oor noch mijn handen reikten ver genoeg om te weten wat ouma bedoelde. Ik voelde mij echter echt rijk - een grootgrondbezitter - en ik stuurde een kaart naar mijn moeder met een adellijke titel voor mijn naam - voor de grap natuurlijk!
Henri, zo noemden ze mijn vader, liep de hele dag rond in een miserabele korte broek - blootsvoets. Hij knapte allerlei karweitjes voor zijn moeder op. Na een paar dagen zag hij er met baard en snor net zo woest uit als de andere mannen. Ach, hoe heerlijk was het baden 's middags met emmers ijskoud putwater - het warme eten met zoveel anderen in de buitenlucht - het luisteren naar mekaars verhalen - het slapen op de houten vloer.
Veel te vaak dacht ik aan mijn moeder en hoe onwijs ze hier genoten zou hebben - net als ik was ze stapelgek op de wilde natuur. Eindelijk
| |
| |
drong het tot me door wat haar en mijn vader tot mekaar had gebracht - ook al bleef het moeilijk te vermoeden dat ze om mij getrouwd bleven. Maar tijd om lang te piekeren was er niet. Ouma haar tachtigste verjaardag was er voor mij en alleen daarvoor was ik naar dit land gevlogen. Dus hoorde niemand mij klagen over angstige dromen, over misselijkheid en over mijn ouders. Iedereen zag mij luidkeels met mijn walkman op rondzingen.
Ouma temperde de feestdrift van de mensen om haar heen. Op de dag van haar geboorte wilde ze slechts een kerkdienst en wat levende muziek. Geen gedans. Geen massa mensen. De keuken moest goed voorzien zijn maar niet overvloedig. Ook moest er worden gezorgd voor een notaris die aan huis kwam en voor een speciale medicijnman.
Omdat ze er gewend aan was dat men haar bevelen nauwgezet volgde, ging ze in de week van haar verjaardag stilletjes haar gang in en bij het huis - alsof er niets bijzonders stond te gebeuren. Zolang zij nergens last van had mochten haar dierbaren voorbereidingen treffen - dus werd de woning aan de buitenkant wat bijgespijkerd en van binnen wat bijgelakt. Vriendinnen poetsten haar houten meubelen nog meer op en het koperwerk kon met de zon wedijveren.
In die tijd eiste mijn oma juist mij helemaal op. Ze liet me haar koto-kleding zien, haar sieraden, haar bijbelboeken, haar geld en ze zei nogmaals-nogmaals, dat het allemaal voor mij was - voortaan. Ze merkte dat ik mij geen raad wist met de erfenis - omdat zij nog springlevend was en omdat mijn vader haar enig kind is. Maar zodra ik over haar zoon begon te praten legde ze mij met een vinger het zwijgen op. Ik moest geduldig wachten op de aanwezigheid van de notaris en de medicijnman. Van mijn vader hoorde ik dat de eerste uit de stad kwam, maar dat de medicijnman dagenlang moest reizen om bij ouma te zijn. En ook hij zweeg verder in alle talen zodra ik over de bezittingen van zijn moeder begon.
Onder de grenehouten werktafel staat een houten trom. Het is een apinti-drum uit een land dat negen vlieguren en bijna drieduizend gulden per persoon hier vandaan ligt. Met de benen wordt het instrument te voorschijn getrokken. Goudbruine vingers van het kind van de moeder die morgen veertig jaar wordt roffelen op de strak gespannen dierenhuid. Donkere klanken wellen op. De recorder springt op af. Het bandje wordt gekeerd om met roffels de herinneringen op te jagen.
| |
| |
Op een donderdagmorgen, vier dagen voor het feest, meldde de medicijnman zich. Met een gevolg van drie personen was hij op het landgoed van ouma gearriveerd. Zijn komst bracht wat deining. De hutten waarin hij met zijn helpers zou logeren moesten in ijltempo worden afgemaakt. Drie palen optrekjes werden het met palmblad daken. Eén voor hem. Eén voor zijn medewerkers. Eén voor zijn hocus-pocus. Dat had mijn rasta-vriend mij geduldig uitgelegd en ook waarom ik beter uit de buurt van de hutten kon blijven.
Dus verzorgde ik de honden - wassen, kammen, voeden. En daar was ik zo mee bezig dat het mij niet opviel dat er steeds over mij werd gepraat.
Tot ouma me bij haar riep op een middag vlak nadat ik was gebaad. In de hut van de medicijnman zaten ook mijn vader en ouma's stokoude vriend. Het was een eigenaardig onderonsje, maar ik voelde geen vrees. Papa zat er en mijn oma en ook al kon ik ze niet verstaan - met hen kon niets mij gebeuren. Op een soort bankje moest ik zitten en precies doen wat de medicijnman mij vroeg: een kalebas met water in de palm van mijn hand stilhouden terwijl mijn vader tot mij sprak en wij elkaar aan moesten kijken. Op dat moment hoorde ik uit de mond van mijn vader dat hij zijn erfrecht moest overdragen, omdat hij zijn moeder voor haast dertig jaar de mg had toegekeerd - omdat hij getrouwd is met een vrouw van een ander ras - omdat hij geen andere nakomelingen heeft dan mij. Mijn vader sprak langzaam, verstaanbaar en rustig - hij bleef mij aankijken en zijn ogen stonden ontzettend lief. Zijn moeder hoorde ik gesmoord snikken.
Die avond aten we met z'n vieren van een maaltijd die de medicijnman had laten bereiden - ik at veel en gulzig. Iedereen had mij aanmoedigend toegeknikt. Zelfs van de alcohol mocht ik drinken als ik dat wilde. Mijn vader schonk mij een teug gemberwijn in. De medicijnman prevelde onophoudelijk dingen die ik nooit kon verstaan.
Als een geheimzinnige beleving heeft deze gebeurtenis zich in mijn herinnering gehecht. Met het geheim van de plantage dat mijn oma mij aan het eind van het diner, zonder getuigen onthulde - het was een opdracht die mij van kind volwassen maakte, meteen.
Toen de notaris op zaterdagmiddag kwam zat ik er meteen ook minder gespannen bij. Hoewel ik niets hoefde te ondertekenen liet hij mij de akten zien en las hij met welluidende stem voor wat het erfgenaamschap inhield. Mijn vader moest, omdat ik minderjarig ben, voor mij signeren. Toen de papieren eindelijk in grote enveloppen waren
| |
| |
verdwenen en sommige door de notaris van een rood zegel waren voorzien, knalde de champagne.
Op allerlei manieren werd ik geluk gewenst met mijn erfenis. Sterkte en wijsheid werden mij toegezongen door ouma en de mensen die altijd bij haar waren - ik werd er verlegen van. Het zal wel de drank geweest zijn, die rijkelijk vloeide, waardoor de tongen hun achterkant lieten zien. Ouma begon met krakende stem te zingen. Papa begon giechelend over zijn jeugd te praten: hij beschreef als in een gedicht de dochter van de dominee van wie hij zoveel had gehouden, dat hij zijn moeder en zijn land voorgoed verlaten had toen haar ouders weigerden hun dochter aan de zoon van een volkse vrouw te geven. Ik luisterde naar hem en werd bang toen hij ineens niet in schaterlachen maar in tranen uitbarst, toen hij vertelde hoe hij met haar had gedanstgedanst iedere nacht in de bar-dancing van het hotel. Hij ging bij zijn moeder staan en riep dat hij zo ontzettend graag met een vrouw van zijn eigen volk had willen trouwen en tientallen erfgenamen aan haar had willen geven als die ellendige vader van zijn droomvrouw maar niet steeds met de bijbel naar zijn dochter had staan zwaaien - sindsdien was zijn haat voor alles wat met de kerk te maken heeft alleen maar gegroeid. Jaren en jaren van zwerven waren gevolgd maar nergens had hij een ander moederland gevonden - nooit had hij weer een vrouw bemind ook al was hij vader geworden - in al die jaren had hij zijn moeder zo ontzettend gemist dat geen droom van hem zonder pijn was. Amen-amen-amen-amen, riep iedereen om hem heen en zijn moeder bleef zingen, de blik op haar zoon gericht - traag en klagend.
Golven van tederheid, warm als bloed, stuwden door heel mijn lichaam toen papa naar mij toekwam en mij optilde - mij tot voorbij zijn hoofd droeg en me aan de voeten van zijn moeder neerlegde.
Omstanders vielen oma bij en het gezang werd hartstochtelijk - geluk en verdriet waren samengevallen.
Champagne bruiste naar de vloer. Glazen werden bijgevuld. Ik hoorde hoe te veel honden huilden.
De man die de kerkdienst zou leiden was klein en pittig. Hij was helemaal in het krijtwit gekleed. Net als ouma die ontzettend stil voor zich uit zat te staren. Ze was tachtig jaar oud geworden en ze leefde nog - God zij dank. Dat hoorde ik iedereen zeggen. Voor haar was dat geen reden genoeg om gasten te laten komen en vrolijk te zijn, had ze mij op die maandagochtend uitgelegd.
| |
| |
De kerkdienst was bedoeld om genade te vragen voor het verbond dat gesloten is tussen mevrouw Helena, meneer Henri en hun erfgenaam. Zo bracht de dominee het en hij begon met volle stem een verhaal van een verloren zoon voor te lezen. Hoewel steeds meer mensen en steeds meer bloemen de woonkamer vulden, voelde ik mij steeds allener. Mijn vader zat er met opgeheven hoofd bij. Hij keek steeds naar zijn moeder en hij voelde misschien niet eens dat er tranen langs zijn neus liepen. Hij had zich weer eens helemaal geschoren en voortreffelijk gekleed. Ik zag hoeveel vrouwen tijdens de dienst hun ogen niet van hem af konden houden. Geen van hen was echter de vrouw waarmee ik hem die nacht zo liefdevol had zien dansen.
Ach-ach, ook al houdt hij niet echt van mijn moeder, mijn vader houdt tenminste van zijn eigen moeder en van mij, troostte ik mezelf - snotterend.
Terwijl iedereen de ogen dichtsloeg voor het gebed sloop ik naar buiten. Ik liep de weg op langs het landgoed dat van mij is. Bij elke stap herhaalde ik het geheim van deze grond:
alleen wie zich verbindt met iemand van een oorspronkelijk afrikaans ras zal deze plantage vruchtbaar bewonen want te veel afrikaans bloed ademt in haar grond.
Onderweg kwam ik muzikanten tegen met trommen - lachende zwarte mannen in klederdracht. Vrouwen die zich toverachtig uitgedost hadden - bloemen droegen ze naar mijn oma. Hun mannen in donker kostuum liepen erbij te neuriën.
Verder-verder liep ik, tegen de stroom van mensen in om alleen te zijn. Maar ik was niet alleen. In mijn gedachten vormde zich het beeld van een vrouw; dik blond haar en diep-grijze ogen - mijn eigen lieve-lieve moeder. Ik verlangde opeens naar de geur van ons huis - boenwas. En hoe mama lacht - met open mond. En hoe ze altijdaltijd op papa wacht met het avondeten. En hoe ze nooit-nooit zonder papa ergens op visite gaat. En hoe ze naar het journaal kijkt - rokend. En hoe ze mijn beddegoed versiert - met garen klavertjes.
Mijn gedachten aan mijn moeder waren als brokjes geluk, die ik als rotjes met mijn eigen schoenen kapot trapte. Rondom mij knalde het: zelfs al moet ik een leven lang lijden - heel mijn hart en heel mijn lichaam zal een zwart mens toebehoren - net als u mama, amen!
Opgejaagd door mijn eigen woorden en achterna gezeten door twijfels rende ik terug naar de kerkdienst - te veel honden van ouma hadden mij als kameraden gevolgd.
| |
| |
Op een grenehouten werktafel liggen een vergeelde foto, twee verkreukte vliegtickets, wat luchtpostenveloppen, brieven en een postzegelalbum. Er ligt ook een rode walkman met daarnaast wat cassettebandjes. Een zwarte recorder wordt afgezet. Het kind van een moeder die morgen veertig jaar wordt begint hardop te huilen - het geschenk is af, gelukkig.
|
|