| |
| |
| |
Rappa
Last van gefladder?
Wild sloeg hij om zich heen, met z'n voeten maakte hij schoppende bewegingen, het bijzettafeltje vloog omver en daarmee het glas bier dat erop stond. Hij stopte abrupt en zag het donkere silhouet van een nachtvlinder, gestoord in z'n dagrust, wegfladderen vanonder de boom waar hij in z'n hangmat even was weggedoezeld.
De fladderende donkere schaduw voor zijn gezicht... geen wonder dat hij zo ongecontroleerd had gereageerd, in een flits was het teruggekomen...
Hij voelde zijn hart wild nabonzen, z'n ademhaling ging gejaagd. Op deze leeftijd had hij zich de doodschrik op de hals kunnen halen. Hij ging in de hangmat opzitten en zag het omvergeschopte tafeltje. Hij bukte zich, zette het overeind en nam het zanderige glas op. Een donkere vlek gaf aan waar z'n bier de aardkorst ingezogen was. Bier voor moeder aarde, dat had zij toch ook gezegd? Ach, als je jong bent, vrij denkt te zijn, alles gedaan denkt te krijgen, dan lach je dit soort tradities weg. Maar als de schrik van de duistere krachten je eens de keel heeft gesnoerd, dan ga je wel anders kraaien...
‘Goedemorgen mevrouw, we komen kennis met u maken, we zijn de nieuwe huurders van hiernaast.’ De oude vrouw draaide zich om en hij had zich nog lang daarna afgevraagd waarom ze zo schrok toen ze Irene zag.
‘Oh... eh... aangenaam. Jonge mensen zijn in deze buurt best welkom.’ Weer keek ze naar Irene, en weer was het alsof hij een zekere angst in haar ogen zag blinken. Ze spraken wat over koetjes en kalfjes. Irene vertelde dat ze pas getrouwd waren en hoeveel moeite het hun had gekost een huurhuis te vinden. Al was het een beetje klein en stond het in een buurt waar de huizen dicht op elkaar waren gebouwd, ze hadden het huis meteen gehuurd.
‘Ach, het is een rustige buurt hier,’ zei hun buurvrouw, ‘alleen... tja... ik weet niet hoe ik het moet zeggen...’ ze richtte zich tot Irene ‘je bent jong en aantrekkelijk, ik...’ Ze had Irene bij haar polsen gepakt en bewoog die op en neer op de maat van de klemtonen die ze legde. ‘Meisje, als er iets is, je weet, dingen waar vrouwen alleen onderling
| |
| |
over praten, schaam je niet, kom het met mij bespreken.’
‘Natuurlijk mevrouw, u hebt al zoveel van het leven gezien, wij komen pas kijken.’
‘Ach ja, maar dat niet alleen. Er gebeuren soms dingen die je niet begrijpt als je jong bent. Zo heb ik dat ook meegemaakt toen ik pas op eigen benen ging staan. Ik wilde niet luisteren naar het advies van ouderen. Toen ik begon te begrijpen was het al te laat, wat kon ik nog doen?’ Ze zag de nieuwsgierige ogen. ‘Nou, ik hoef jullie niet alles te vertellen, maar ik ben al veertig jaar weduwe, ik kreeg niet eens de kans kinderen te krijgen, of hij werd uit mijn leven gerukt...’ Haar stem stokte. Er kwamen tranen in haar ogen. Ze slikte wat weg. ‘En ik weet wie het deed, ik weet het, want hij wilde mij hebben... ik was ook jong en aantrekkelijk, ach, luister niet naar me, ik ben maar een oude, bijgelovige vrouw. Maar toch wil ik iets vragen. Hebben jullie al wat bier om het huis geplengd? En meneer,’ zei ze tegen hem, ‘u moet shutters in het toiletraam boven zetten. Vergeet u dat niet te doen. Past u op, want van de achterkant komt het. En de opening is groot genoeg...’
‘Bier gooien om het huis? Nee! Ik doe het niet, ik doe niet mee aan die hocus-pocus-dingen. Dat mens zegt het zelf, ze is bijgelovig. Als jij het wil doen, ga je gang. Maar mij niet gezien. Je weet hoe mensen in dit soort buurten denken, ze kunnen de dingen niet verklaren, vandaar hun bijgeloof, je kan ze dat niet kwalijk nemen. Maar eraan meedoen, kom nou Irene, dat niet!’
‘Radjen, ik voel me zwak vandaag. Wil je voor me bellen naar het werk en doorgeven dat ik thuis blijf? Ik word al duizelig als ik opsta.’
‘Ga naar de dokter, ik zal een taxi voor je halen. Maak geen grappen met deze dingen.’
‘Duidelijk bloedarmoede. U bent nu in uw menstruatieperiode?’
‘Jawel dokter, maar ik vloei niet veel.’
‘Dan vind ik dit wel vreemd. Ik zal u ijzertabletten voorschrijven.’
Elke menstruatieperiode was het hetzelfde liedje. Een keer ging ze in de badkamer van haar stokje en sloeg haar hoofd behoorlijk hard. Verder had ze steeds enkele pijnlijke blauwe plekken aan haar benen. Haar moeder was uit Holland komen overvliegen, Irene had haar het een
| |
| |
en ander geschreven. Het eerste wat ze vroeg was: ‘Hebben jullie wat gedaan toen jullie hier introkken?’
‘Radjen wilde het niet, onze buurvrouw had ons geadviseerd wat bier te gooien om het huis.’
‘Ach bijgeloof, rotzooi Jullie creëren die hersenschimmen zelf. Irene moet gewoon beter eten. Ze doet aan de lijn, zij wil er als die strijkplankmeiden van die modeshows uitzien. Nonsens!’ Haar moeder mompelde alleen maar: ‘Het is niet goed om de wijze raad van een bigi sma [oudere vrouw] in de wind te slaan.’
Die middag bracht ze Irene naar een bonuman, een traditionele volkspriester. Irene voelde zich wat onzeker, ze dacht dat ze een in Afrikaanse dracht gestoken bosneger zou ontmoeten, groot en robuust, die met een zware stem allerlei onbegrijpelijke klanken zou uitstoten en vreemde dingen met haar zou uithalen. Het bleek een gewone meneer te zijn, die in het dagelijks leven ambtenaar bij de Burgerlijke Stand was en in z'n vrije tijd mensen met bepaalde problemen bijstond. Hij sprak eerst rustig met Irene, waarna hij zich met z'n assistent even terugtrok, zijn westerse kledij verwisselde voor z'n pangi, z'n omslagdoek, waarna het gezelschap - twee tantes van Irene waren er ook bij - zich naar het heiligdom van de man begaf. Dat bleek een hutje op het erf te zijn, traditioneel een dofo genoemd. Daarbinnen stak de assistent op een altaartje een kaars aan, waarna de bonuman op het ritme van z'n sik-sikies, muziekinstrumenten te vergelijken met een rammelaar, in trance geraakte. Een kracht uit het schimmenrijk kwam over hem: hij kreeg een winti over zich. Nadat de winti zich had voorgesteld en de mensen in het gezelschap had gegroet, vroeg hij wat dram, sterke rum, te drinken. Nadat de assistent aan zijn verzoek voldaan had en hem het probleem had voorgelegd, sprak de winti in diepzinnige taal vol beeldspraak over Irenes probleem: hij pleegde een luku. Steeds stopte hij en de assistent vertaalde zo goed en zo kwaad als het ging. Het bleek dat er inderdaad sprake was van een kwade macht, die Irenes levenskracht opzoog. En aangezien zij geen aandacht had geschonken aan het in stand houden van de band met de voorouderlijke machten via traditionele gebruiken, was haar geestelijk weerstand tegen het Kwade niet noemenswaardig. Ze werd niet meer beschermd door haar winti's. En zonder dat iemand daarover had gesproken, waarschuwde de winti Irene voor ‘dat wat van achteren, los van de grond, in de duisternis van de volle maan naar binnen kwam’. Ook werd
geadviseerd om Irene tijdens haar eerstvolgende menstruatie
| |
| |
niet in het huis te laten slapen. De bonuman gaf haar enkele flesjes met reukstoffen mee. Vooral de slaapkamer moest daarmee besprenkeld worden.
Die week sliep hij alleen; Irene was samen met haar moeder bij haar tante gaan blijven, indachtig het advies van de bonuman. Natuurlijk hadden zij dat niet aan Radjen verteld. Het heette dat Irene gewoon wat op krachten wilde komen bij haar tante. Wel hadden Irene en haar moeder de zaak goed doorgepraat met de oude buurvrouw; die was het eens met het inschakelen van de bonuman. Van haar kant zou zij ook het een en ander doen.
Op die zaterdagavond, het was volle maan, bleef Radjen tot laat naar de televisie kijken; hij dronk een paar biertjes en vierde zo een beetje z'n vrijgezellenavond. Tegen enen in de ochtend besloot hij te gaan slapen, maar de rust kwam niet over hem. Tenslotte viel hij in een onrustige slaap. Zo tegen drie uur werd hij nat van de transpiratie wakker. De hond zat op de trap zacht, maar doordringend te janken. Hij floot naar het beest, het gejank hield op. Hij zette de deur van z'n slaapkamer wagenwijd open om wat frisse lucht te krijgen.
Tegen vieren schrok hij weer wakker. Met wijd opengesperde ogen probeerde hij iets in het donker te onderscheiden. Meteen rook hij die scherpe, doordringende geur. Waren er inbrekers in de kamer? Waarom had Laika dan niet geblaft, die lag altijd op de buitentrap en die was erg waaks. Hij voelde een koude luchtstroom rechts van zich, aan de kant waar Irene normaliter lag. De bijtende geur sloeg over hem heen. Hij hoorde zwaar geklapwiek. Een schok ging door zijn lichaam, z'n huidhaar stond overeind, het was alsof al z'n poriën wagenwijd openstonden. In een reflex begon hij met z'n armen en benen om zich heen te slaan, het gefladder cirkelde vlak boven hem. Hij voelde iets kouds en droogs vol stoppeltjes langs z'n rechter onderarm slaan. Er ging een rilling door hem heen en tot z'n verbijstering merkte hij dat hij zich niet meer kon bewegen; alleen met z'n oogleden kon hij nog knipperen.
Het gefladder verwijderde zich, er viel een wapperende schaduw in het vale licht dat vanuit de gang in de slaapkamer viel. Een doodse stilte viel over hem heen. Opeens begon Laika akelig te janken, hij kon zelfs geen geluid maken om het beest tot bedaren te brengen. Abrupt hield het gejank op. Weer stilte. Pas een half uur later kon hij z'n vingers bewegen en wat later z'n ledematen. Met de ogen wijd
| |
| |
open bleef hij liggen tot het licht werd. Met bonzend hart en pijnlijk kloppende slapen stond hij op, al z'n spieren deden pijn en aan z'n rechter onderarm zat een vlek vol rode pukkeltjes die erg jeukte. De hele zondagochtend liep hij met hoofdpijn rond, zich afvragend wat hem overkomen was.
Die avond viel hij als een blok in slaap. Uitgerust maakte hij zich maandagochtend klaar om naar het werk te gaan. De rode pukkeltjes aan z'n onderarm waren puistjes geworden en de jeuk was verergerd. Hij besloot dit aan z'n huisdokter te laten zien. Hij ging naar beneden om z'n brommertje uit het berghok te halen. Midden op de trap lag Laika, op haar rug, de bek wijd open, de ogen glazig naar boven gericht. Haar buik was opengereten en darmen puilden blauwig naar buiten. Vliegen verdrongen zich op het rauwe vlees. Nergens was bloed te zien. Z'n maag begon te golven. Nadat hij z'n hele ontbijt over de trapleuning had uitgekotst, begroef hij het beest. Als hij Irene later op het werk zou bellen, zou hij haar niets vertellen, Laika was weggelopen...
Drie weken later ging ze weer met haar moeder en tante naar de bonuman. Die geraakte in z'n dofo in trance en de winti die over hem kwam, besliste dat Irene een kruidenbad moest krijgen. Hij verzamelde verschillende kruiden op het achtererf en wreef die in een bekken met water fijn. Vervolgens goot hij het groenige water met een kalebas in scheutjes over het hoofd van Irene, terwijl hij zacht bepaalde religieuze verzen zong. Zonder dat Irene of wie dan ook hem wat had verteld, gaf hij haar een smeerseltje voor Radjen mee; tot nu toe had zelfs antibiotica hem niet van de steeds erger wordende wond aan z'n arm kunnen afhelpen. Irene kreeg ook een reukolie, waarmee zij zich tijdens haar menstruatie elke avond moest inwrijven. Radjen mocht in die periode niet naast haar slapen. Voorlopig moest Irene geen nieuwe hond nemen en weer werd zij gewaarschuwd voor de achterkant van het huis. Vanwege de schaarste aan vensterglas, had Radjen helaas nog geen shutters gekocht.
Radjen zei niets over bijgeloof toen z'n schoonmoeder die avond enkele dingen in en rond het huis in orde maakte. Hij liet haar begaan, want hij voelde nu aan dat er machten in het spel waren die hij niet kon beheersen. Hij keek wel vreemd naar het smeerseltje dat Irene ham gaf. Toen pas hoorde hij van de bonuman. Eerst wilde hij uit z'n vel
| |
| |
springen, maar de stekende pijn aan z'n arm dempte z'n drift.
‘Het is jouw zaak. Deze mensen vreten je plat met hun hocus-pocus. Dan moet je dit kopen, dan mag je dat niet eten, dan dien je hun zoveel duizend te betalen...’
‘Als een bonuman geld vraagt voor z'n diensten, is hij een bedrieger,’ zei z'n schoonmoeder. ‘Gebruik het smeersel maar, het kan geen kwaad.’ Toen hij het scherp ruikend medicijn over z'n wond uitwreef, verdween de pijnlijke jeuk binnen een aantal seconden. Het wondoppervlak voelde koud aan.
‘Ga jij maar in die logeerkamer slapen, dan ben je vlak bij het toilet. Zorg ervoor dat je deze knuppel bij je hebt. Als je iets hoort, vat dan post bij dat raampje zonder shutters. Ik zal vanavond bij Irene slapen.’ Hij deed wat van hem gevraagd werd.
Midden in de nacht werd hij weer wakker zoals die nacht toen hij alleen was. Hij bleef met kloppende slagaders liggen, wat had hem doen wakker schrikken? Die geur, hij rook het weer, wat lichter dan die ene avond maar hij was er. Trillend van de spanning stond hij op, nam de knuppel met zich mee en ging in het gangetje staan met de open deur van het toilet rechts van hem. Opeens hoorde hij Irene gillen. Hij wilde naar haar kamer rennen, maar hij hoorde haar moeder schreeuwen: ‘Radjen, blijf daar, let op!’ Opeens was het gefladder vlak voor hem, de koude, stinkende lucht wapperde om hem heen, zwiepend kliefde hij de lucht met z'n knuppel. Hij voelde het stuk hout tegen iets aankomen, het was alsof hij gekraak hoorde. Het ding, groot en zwart, bonsde tegen de muur en viel op de grond. Een snerpend geluid sneed pijnlijk door z'n hersenen. Hij zag rood flikkerende oogjes. Stampend en krijsend kwam het ding overeind, tanden flikkerden. Radjes zwiepte met z'n knuppel. Het ding sprong op de toiletpot, klapwiekte en vloog duidelijk aangeschoten op, botste tegen de muren en wurmde zich door het toiletraam naar buiten.
De volgende ochtend werd hun achterbuurman per ambulance afgevoerd. De man was een eenzame, stille zonderling, die zelden overdag op straat kwam en sinds buurtheugenis daar woonde. Het was hun oude buurvrouw die het hun vertelde.
‘Ik hoorde vanochtend gekreun, u weet, ik ben al heel vroeg bezig in mijn bloementuintje achterop. Toen ik over de schutting keek, zag ik hem liggen onder het huis, overal had hij schrammen en hij zag helemaal grauw. Later bleek dat z'n arm op twee plaatsen gebroken
| |
| |
was. Ai, die heeft z'n verdiende loon gehad. Hij is het die mij veertig jaar geleden in de ellende stortte. Ik had u toch gewaarschuwd! Hebt u inmiddels die shutters van het toilet al aangebracht?’
Haar moeder hoorde dit. Toen begreep ze alles.
‘Maar ma, wat is het? Ik werd wakker door een pijn aan mijn duim, net alsof iemand ruw een naald uit m'n vlees trok.’
‘Hij kwam je elke maand leegzuigen, daarom was je zo slapjes. Maar deze keer proefde je bloed anders, het was azijn voor hem, hij moest zich snel uit de voeten maken. Hij komt niet meer terug. Maar ik zou jullie adviseren toch iets te doen, zodat hij niet terug kan komen.’
Een maand later werd hun oude buurvrouw opeens ernstig ziek. Ze viel gewoon tijdens het besproeien van haar bloementuintje van haar stokje. Ze werd cito-cito naar het ziekenhuis vervoerd. Radjen en Irene gingen haar daags daarna opzoeken. Ze zag er niet best uit, alles wat ze at, gaf ze over en ze leed aan helse pijnen waarvan de oorzaak onbekend was.
‘Irene, kijk, hij neemt wraak op me, hij maakt me deze keer kapot. Het kan me niet schelen, ik ben al oud en ik heb die hebi [slechte erfenis] voor jullie weggehaald. Maar passen jullie op, hij is een asema [vampier] van het ergste soort.’ Die avond stierf zij. Nog geen maand later waren ze verhuisd...
Hij stond op, nam z'n glas en ging naar binnen. Hij lustte nog wat bier. Irene stond voor het fornuis iets lekkers klaar te maken. ‘Drink niet te veel bier, je bent niet zo jong meer,’ zei ze. ‘Ga liever die shutters in dat raam boven zetten...’
|
|