wilde vlug thuis komen om naar het portret te kijken, vooral naar het gezicht van Yayomai. De herinneringen aan haar hadden iets in hem opgewekt.
Hij pagaaide als in een van de korjaalwedstrijden, lang terug, toen hij een zilveren halsketting en een spiegel voor zijn Yayomai won. De korjaal schuurde en klom tegen de oever op. Awanga stond op en maakte aan het bouttouw een lus. Met moeite schoof hij er een zware steen op. Nu kon de boot niet wegdrijven. De oude man nam ter plaatse haastig een bad. Het water was warm en hij voelde zich heerlijk.
Hij kwam uit de rivier de oever op. De natte kamisa [lendendoek] was aan zijn heupen en dijen geplakt. Vlug pakte hij de agwalakka in de ene hand, de houwer en de pagaai in de andere. Hij klom het heuveltje op. Met de pagaai schoof hij de oude hangmat die als deur dienst deed, opzij. Toen hij binnen was zette hij de pagaai, de houwer en het geweer tegen de muur. Hij maakte zijn oude agwagidiwaja, een koffer van blik, open en haalde er een schone kamisa en een jas uit. Nadat hij de kleren had aangetrokken pakte hij uit de agwagidiwaja een netjes gevouwen kamisa, waarin hij het portret bewaarde. Hij ontvouwde de kamisa en nam het portret eruit. Omdat hij geen lucifers en geen petroleum had, kon hij de tamoendoe niet aansteken. Toen liep hij naar buiten met het portret in de hand om het in het licht van de maan te bewonderen. Hij kon Yayomai's gezicht niet zo goed zien, omdat het maanlicht niet helder genoeg was en Awanga's ogen niet meer zo scherp konden zien. Maar hij zag het toch een beetje en wat hij niet zo duidelijk zag, verbeeldde hij zich.
‘Eens als ik bij haar kom, zal ik haar gezicht helder en duidelijk zien,’ zuchtte hij en hij ging weer naar binnen. Hij stak het portret in de kamisa die hij weer netjes opvouwde. Toen ging hij liggen. Hij had de kamisa nog in zijn hand, maar toen hij zich slaperig voelde, legde hij die onder zijn hoofd als een kussen.
Half in slaap mompelde hij over de gebeurtenis die hij achter de rug had: ‘Het is goed als je in je vaderen gelooft, het is erg goed.’ Hij zocht naar woorden om zijn dank te uiten, maar de woorden waren zoek. ‘Wat moet ik zeggen? God van mijn rivier, u heeft me veilig geleid, bedankt ervoor. Maan, je vrouw, je kinderen, bedankt voor het licht.’ (Met vrouw bedoelde hij de planeet Venus en de sterren waren de kinderen van de maan.) ‘Ja het is goed te geloven. Ja Lindéma, je bent ook maar een mens.’