| |
| |
| |
Albert Helman
De Hond en de Spin
Mijn grootmoeder kende ontzettend veel oude verhalen, die uit alle windstreken afkomstig waren. Maar als kinderen hadden wij een bijzondere voorliefde voor het soort, dat speciaal onder de neger-bevolking verteld werd, - een heel eigenaardig soort. Ze hebben namelijk allemaal een zelfde hoofdpersoon, een erg onaanzienlijk dier, waarvan wij in Nederland weinig weten te vertellen, maar dat om allerlei redenen bij alle Westindische negers voor een bijzondere slimmerik en slechtaard doorgaat, zoals wij op onze beurt dat horen over Reintje de Vos.
Bij de negers van West-Afrika en hun nakomelingen in Suriname is het Ba-Anansi, de spin. Een doodgewone spin, maar een geweldige boef, die alle mensen en alle dieren tracht te bedreigen, maar heel dikwijls tot straf voor zijn wandaden zo geducht wordt afgeranseld, dat je nog aan zijn dunne middel en zijn magere poten de striemen kunt zien. Zijn uiterlijk verraadt al, dat hij eigenlijk in het tuchthuis hoort. Hij heeft echter soms ook veel succes met zijn streken, en waarschijnlijk is en blijft hij daarom een onverbeterlijke ondeugd, die telkens opnieuw in al die dozijnen verhalen die er over hem bestaan, nieuwe schelmerijen uitdenkt om aan zijn gulzigheid en hebzucht te voldoen. Want hij is ook een enorme schrokker, die er niet tegen opziet om desnoods een hele olifant op te peuzelen. Dat geloof je natuurlijk graag in een sprookje! Daarin kan alles.
Een van de mooiste spin-geschiedenissen die ik mij van mijn grootmoeder herinner, ga ik jullie nu als een echte Surinamer op mijn beurt vertellen. En dat doe ik des te liever, omdat die geschiedenis zelfs in Suriname nog weinig bekend is, en ook, omdat daarin zo'n verstandige rol gespeeld wordt door een dier, dat ik in het dagelijkse leven juist erg verstandig en sympathiek vind, namelijk de hond.
In Suriname zijn de honden precies als in Nederland, maar de spinnen worden daar veel groter, dikwijls zo groot als een mannenhand, en sommige daarvan - de zogenaamde Bosspinnen of Tarantula's - zijn heel gevaarlijk, omdat hun beet ziek maakt en zelfs dodelijk kan zijn. Geen wonder dus, dat Ba-Anansi daar als een ongewenste gast, om niet te zeggen een boosdoener beschouwd wordt, en men in de houten huizen of de met bladeren bedekte hutten waarin de mensen daar wonen,
| |
| |
altijd jacht op hem maakt. Terwijl de honden zich hoegenaamd niet met de spinnen bemoeien. Waarom, dat hoor je dan in het volgende verhaal.
Er was eens een koning die een grote stal vol koeien had; grote en sterke en vette, maar ook magere en ziekelijke scharminkels, die het niet zo erg goed deden. Ze sliepen daar 's nachts allemaal door elkaar. Maar op zekere dag kwam de koning tot de ontdekking, dat er telkens weer een paar van zijn beste koeien verdwenen, en hij kreeg de overtuiging dat er een troep slimme dieven moest zijn, die 's nachts de stal binnendrong om daaruit weg te kapen wat van hun gading was.
Hij zette daarom wachtposten uit - hele compagnies soldaten - om de stal te bewaken, maar het hielp geen zier. Telkens weer verdwenen een paar van zijn beste koeien, juist die welke de meeste melk gaven. Dat kon zo niet doorgaan. Dus liet de koning bekendmaken, dat degene die de dieven wist te pakken, een reusachtige beloning zou krijgen. Die man zou, dat was geen kleinigheid, met de prinses, de enige dochter van de koning mogen trouwen.
Ba-Anansi, onze spin die overal rondsnuffelt, kreeg deze aankondiging ook te horen, en lachte in zijn vuistje. Hij dacht: Dat is net iets voor mij. Als ik met de prinses trouw, behoef ik nooit meer te werken, en word ik later vanzelf koning. Het kan me niet moeilijk vallen die dieven te pakken te krijgen. Wij spinnen zijn lieden die immers rijk worden zonder te werken. Kijk maar naar mijn zoontje, de jonge Anansi, die bijna elke dag thuiskomt met de vetste runderboutjes. Werken doet hij ook niet, en toch brengt hij ons allemaal volop te eten. Met mijn grote slimheid zal het me dus dadelijk lukken, die dieven te snappen en met één slag een rijk man te zijn.
Maar Ba-Anansi was een opschepper, die wel veel bedriegerijen kende, maar toch heus geen groot verstand had, zoals nog wel blijken zal.
Tegen de avond verstopte hij zich in de buurt van de stal en zette zijn ogen wijd open. Maar na een kwartier viel hij met zijn luie natuur toch in slaap, en hij schrok pas wakker toen de volgende morgen de zon op zijn lelijke huid scheen. Meteen kreeg hij te horen, dat die nacht alweer twee van de vetste koeien gestolen waren. Hij beproefde de volgende nacht nogmaals zijn geluk, en nogmaals. Maar telkens viel hij in slaap, want als je een geboren luiaard bent, verandert dat niet zo opeens.
Toen besloot hij de hulp in te roepen van de Hond, van wie hij
| |
| |
wist dat hij altijd waakzaam was, zo waakzaam dat hij zelfs terwijl hij sliep, alles scheen op te merken en dan meteen begon te blaffen, ook bij het minste gerucht. Hij ging naar de Hond toe en zei: ‘Vriend Hond, luister eens, je moet me helpen. We moeten samen de dieven vangen die elke nacht de beste koeien uit de stal van de koning komen wegkapen. Als het ons lukt, dan krijg ik een grote beloning, en die zal ik met je delen.’ Hij zei er niet bij, dat die beloning de prinses was, die je natuurlijk niet in tweeën kon delen, en de Hond, trouwhartig als altijd, vroeg niet verder en ging aanstonds mee.
Bij het vallen van de duisternis stelden ze zich in de buurt van de stal op, en Ba-Anansi viel meteen in slaap. Maar de Hond niet. Die lette zo scherp op wat er bij de stal gebeurde, dat hij zelfs niet zag dat de Spin naast hem lag te ronken, alsof hij in zijn slaapkamer was. Omstreeks middernacht hoorde vriend Hond een heel zacht gerucht in de verte, en spitste zijn oren. Met een scherpe blik merkte hij, hoe een zwarte gedaante naderbij sloop en door een van de reten van de stal naar binnen glipte. Even later ging de staldeur, die van binnen gegrendeld was, open, en kwamen er twee koeien naar buiten, geleid door de zwarte gedaante.
Meteen stoof de Hond er op af, terwijl hij zo vervaarlijk blafte, dat iedereen er van wakker werd. Hij greep de zwarte gedaante met zijn sterke tanden vast, en liet niet meer los.
Door het geblaf ontwaakt, kwam ook Ba-Anansi aansnellen, tegelijk met de soldaten en wachters die licht bij zich droegen. En toen ze de dief stevig vast hadden, zagen zij... dat het de jonge Spin, Ba-Anansi's eigen zoon was.
Met veel drukte riep Ba-Anansi uit: ‘Ha, heb ik jou daar eindelijk, jou slechte jongen! Al een week lang heb ik op de loer gelegen, en nou heb ik je eindelijk te pakken, dank zij een van mijn jachthonden die ik heb meegebracht. Soldaten, bindt hem vast, dan zullen we hem morgen aan de koning overleveren om hem zijn gerechte straf te laten ondergaan.’
Zo gezegd, zo gedaan. Maar Ba-Anansi keek met een scheel oog naar de trouwe Hond, die hij nu niet bepaald dankbaar was dat die zijn eigen zoon Spin junior, als inbreker gegrepen had. In plaats van te bedenken: de appel valt niet ver van de boom. Integendeel, hoewel Ba-Anansi nu zeker wist dat hij voortaan een rijk man zou zijn (want hij was nooit van plan geweest iets met de Hond te delen) was hij zijn helper verre van erkentelijk.
| |
| |
Niet zo gauw was het daglicht aangebroken, of de koning kwam aangehold om te zien of de dief nu eindelijk gepakt was. En jawel, daar zag hij de jonge Anansi stevig vastgebonden naast de twee gestolen koeien liggen. Hij liet hem meteen een dusdanige afranseling geven, dat Spin junior voor dood bleef liggen. Daarna werd hij in het cachot gestopt, waarin hij moest blijven tot hij volwassen en verstandig geworden was. Vandaar dat ook de jonge spinnen tot op de dag van vandaar er zo schraal en rood en afgeranseld uitzien, terwijl ze, als ze klein zijn, allemaal opgesloten zitten in een soort van ronde doos, of gevangenis. Alles heeft zijn oorzaak.
Ba-Anansi echter kon zijn hebzucht geen minuut meer bedwingen. Zonder zich nog om de Hond te bekommeren, die bescheiden achter hem aan sloop, ging hij naar de koning en vroeg om zijn beloning.
‘Dat is goed,’ zei de koning. ‘Ik hou mij aan mijn woord. Jij hebt dus de dief gevangen?’
‘Ja,’ loog Ba-Anansi. ‘Het is weliswaar mijn eigen zoon, maar ik wil hem niet meer kennen, want het is een boef.’ Wat wel heel duidelijk bewijst, hoe 'n gemeen karakter die Spin heeft. Maar zijn ergste gemenigheden komen nog.
‘Geef me nu maar de prinses,’ ging de Spin voort. ‘Zaken zijn zaken.’
Bij die woorden ging de Hond een lichtje op, en hij stapte naar voren.
‘Koning,’ zei hij heel beleefd en kwispelstaartend, ‘dit zaakje is niet eerlijk. Ba-Anansi zou met me delen, want ik heb de dief eigenlijk gevangen, hoewel op zijn verzoek. Maar een prinses kun je niet in tweeën snijden, en dat zou ik ook niet willen. Geeft u ons dus iets anders, waaraan wij beiden wat hebben, dan komt er geen ruzie.’
‘Ja,’ antwoordde de koning, ‘dat is rechtvaardig.’ En ondanks alle protesten van Ba-Anansi, aan wie hij ook liever zijn dierbare dochter niet gaf, besloot hij het cadeau voor iets anders te vervangen, dat eerlijk gedeeld kon worden.
Tenslotte moest de Spin wel toegeven, en de koning zei: ‘Om de zaak gemakkelijk te maken en alle geharrewar tussen jullie te voorkomen, stel ik vast, dat jullie ieder als beloning een hele koe uit mijn stal mogen halen. En om de keus eerlijk te maken, moeten jullie vannacht in het donker in de stal gaan en elk een touw pakken, waaraan een koe vastzit. Met dat touw loop je naar buiten, en de koe die ermee voortgetrokken wordt, is van jou.’
Dat vonden ze uitstekend, en toen het weer nacht was, werden de
| |
| |
Spin en de Hond naar de stal gebracht en mochten ze aan de touwen voelen. Bescheiden als de Hond was, hield hij zich bij het eerste het beste middelmatige touw dat hij beetpakte, en liep er mee naar buiten. De hebzuchtige Ba-Anansi evenwel bevoelde alle touwen een voor een, totdat hij het dikste touw ontdekt had, zo dik als mijn arm. Dat liet hij toen niet meer los, en daarmee stapte hij trots en achtpoots naar buiten. Achter hen aan kwamen de koeien die ze gekozen hadden.
Nauwelijks echter waren ze goed en wel van onder de bomen weg en weer in de heldere maneschijn, of ze kwamen tot een verrassende ontdekking. Aan het middelmatige touw van de Hond zat de vetste en mooiste koe uit de hele stal. Maar aan de arm-dikke kabel die Ba-Anansi met beide handen hield vastgeklemd, liep een mager en armetierig beestje, puur vel over been. Een scharminkel dat nauwelijks nog op zijn poten kon staan! De ellendigste koe uit heel de stal van de koning!
Dat stak Ba-Anansi geweldig, en ofschoon hij loon naar werken kreeg, besloot hij dat dit in geen geval mocht doorgaan.
‘Vriend Hond,’ zei hij met zijn liefste stem, ‘aan koeien hebben we feitelijk niets. Laat ons beiden onze twee prachtige beesten naar de markt brengen, om ze te verkopen. Dan kunnen we ons ieder met het geld dat we krijgen, alles aanschaffen wat we nodig hebben. Ik gun je van harte wat je ontvangen hebt, omdat ik voor mijn koe toch evenveel geld zal maken als jij voor de jouwe. We kunnen net tegen de ochtend in de stad zijn, precies wanneer de markt begint, en ik stel er veel prijs op, die lange weg in jouw aangenaam gezelschap af te leggen.’
De Hond was getroffen door deze vriendelijke woorden van de Spin, en hoewel hij hem maar half vertrouwde, vond hij het sneu om hem nu in de steek te laten. Hij zei dus: ‘Goed. Maar dan moeten we voortstappen, want als we te laat op de markt komen, krijgen we veel te weinig voor onze beesten.’
Met hun koe bij zich, liepen ze zij aan zij door de maannacht. Na een hele poos vroeg Ba-Anansi: ‘Zeg, heb jij geen honger?’
‘En of,’ antwoordde de Hond.
‘Wat zou je ervan zeggen, als we eens onze koeien slachtten en een lekker stukje aten? We kunnen de rest dan toch nog verkopen.’
De Hond schudde ernstig van neen.
‘Daar pieker ik niet over,’ antwoordde hij. ‘Een levende koe brengt altijd veel meer op dan een geslachte; vooral als er al een stuk van af is.’
| |
| |
‘Je hebt gelijk,’ zei Ba-Anansi een beetje mistroostig. ‘Dan maar honger lijden, al is de weg nog ver.’
Maar toen ze weer een uurtje gelopen hadden, begon Ba-Anansi opnieuw, en wilde met alle geweld dat zij hun koeien zouden slachten om een hapje te eten.
Weer weigerde de Hond en zei: ‘Laat ieder dan doen waar hij zin in heeft, maar ik denk er niet over.’
Zo ging dat een paar keer, totdat tenslotte de schrokkerige aard van Ba-Anansi de overhand behaalde, en hij zei: ‘Lijd jij dan maar honger, stommerik. Maar ik slacht mijn koe en neem een lekker boutje. Blijf jij even op mij wachten?’
‘Goed,’ zei de vriendelijke Hond en keek met waterige mond toe, hoe de Spin zijn scharminkel slachtte, de beste brokken oppeuzelde en de rest op een kruiwagen laadde.
‘Ik ben verzadigd,’ zei Ba-Anansi eindelijk, ‘we kunnen weer verder gaan. Maar wil jij niet een stukje mee eten? Hier, een brokje lever, neem dat maar.’
Ofschoon de Hond honger genoeg had, wilde hij geen verplichtingen krijgen aan zo'n rare snijboon als de Spin. Hij slikte dus maar eens een keer van al zijn watertanden en antwoordde verstandig: ‘Neen, dank je wel. Ik heb immers zelf ook een koe. Maar ik wil liever wachten met eten, totdat ik mijn beest verkocht heb.’
‘Je moet het zelf weten,’ zei de Spin, en ze trokken verder.
Maar nog geen half uur later moesten ze weer stoppen, omdat die gulzigaard van een Spin opnieuw wou eten. Weer bood hij de Hond een stukje lever aan, en toen deze voor de tweede keer weigerde, werd Ba-Anansi boos en zei: ‘Wat een flauwe vent ben je toch! Je moogt niet weigeren, wat je zo vriendelijk wordt aangeboden. Hier, voor de laatste maal! Neem dat stukje lever, anders hebben we ruzie.’
Om de vrede te bewaren, gaf de Hond toe. Maar omdat hij reden genoeg had zijn kameraad niet te vertrouwen, nam hij het stukje lever wel in zijn bek, maar hij slikte het niet in. Hij bewaarde het onder zijn tong terwijl ze voortliepen, en dat was maar goed ook. Want nauwelijks hadden ze nog een eindje afgelegd, of de Spin begon opeens: ‘Om je de waarheid te zeggen, vind ik je een nare kerel. Ik wil niets meer met je te maken hebben, en we moeten maar uit elkaar gaan. Vriend Hond, geef me mijn lever terug!’
‘Tjakaan,’ deed de Hond, en spuwde het stukje lever voor Ba-Anansi's voeten.
| |
| |
‘Hier is je lever,’ zei hij.
De Spin begon hartelijk te lachen met zijn schijnheilig gezicht en riep: ‘Wat flauw ben je toch. Merk je dan niet, dat ik maar een grapje maak? Jij bent immers mijn beste vriend. Eet gerust dat stukje lever op, en laat het je smaken. Toe nou, en wees jij nu niet degene die ruzie zoekt.’
‘Best,’ antwoordde vriend Hond, en nam weer een stukje lever in zijn bek. Maar hij slikte het niet in. En toen de Spin na een poos weer met dezelfde maffe streek begon, deed de Hond weer ‘hup tjakaan,’ en Ba-Anansi kreeg zijn stukje lever terug.
Dat ging zo een keer of zes, telkens: ‘Lelijke Hond, nu is het uit tussen ons. Geef me mijn lever terug!’ En de Hond: ‘Hup! Hier heb je je lever.’ Waarop Ba-Anansi begon te lachen en alles weer goedpraatte.
Een vreselijk eind van de weg hadden ze zo al afgelegd, en ze stierven bijna van de dorst door al dat lopen en telkens weer stilstaan vanwege het gezanik van de Spin. Toen Ba-Anansi eindelijk de zilveren streep van een riviertje in de gaten kreeg was hij dan ook niet meer te houden.
‘Laat ons in hemelsnaam een paar slokjes drinken,’ riep hij uit, ‘want anders haal ik de stad niet meer, ondanks jouw prettig gezelschap.’ En hij slurpte zijn hele ronde buik vol.
‘Drink jij niet?’ vroeg hij daarna aan vriend Hond. ‘Drink toch! Het water is heerlijk, en ik ben er helemaal door opgefrist, zodat ik nu wel drie dagen ver kan lopen.’
De Hond, die ook ontzettend door dorst gekweld werd, iets waarvan honden altijd zoveel last hebben, liet zich bepraten. Toen zijn snoet eenmaal vlak bij het water was, kon hij zich niet meer bedwingen en smakte met zijn tong zo gretig het vocht naar binnen, dat hij - plotseling, o ongeluk! - het stukje lever mee inslikte. Wat speet hem dat! Maar er viel niets meer aan te doen. Hij zweeg dus maar, liet niets merken, en ze togen weer verder op weg, Ba-Anansi met zijn kruiwagen waarop de restjes van zijn geslachte koe, vriend Hond met zijn prachtige roodbonte aan een touw achter zich aan.
Nauwelijks waren ze echter weer een eindje gevorderd, of Ba-Anansi begon het oude spelletje voort te zetten.
‘Nu is het afgelopen, ongezellige Hond. Geef me mijn lever terug, dan maak ik rechtsomkeert.’
De Hond bleef staan en begon te kokhalzen. Maar hoe hij zich ook inspande, het stukje lever kwam niet meer uit zijn maag te voorschijn. En jullie weten, hoe erg een hond kan kokhalzen. Maar het baatte niet, ditmaal.
| |
| |
En naarmate onze vriend zich meer en meer zonder resultaat inspande, stelde de Spin zich woedender aan. Nog nooit heb je hem zo zien stampvoeten, met al zijn poten tegelijk.
‘Een mooie boel!’ schreeuwde hij. ‘Ik moet en zal mijn lever terugkrijgen, anders slacht je maar je eigen koe, om mij terug te geven wat mij rechtmatig toekomt. Schurk die je bent!’ En hij bleef doorgaan met zijn scheldpartij.
Vriend Hond was zo goed niet, of hij moest zijn eigen prachtige vette koe slachten, om Ba-Anansi zijn kleine stukje lever terug te geven. Wie een cadeau terugvraagt, krijgt een bult, zeggen de mensen in Holland. Maar de Spin had al een bochel, dus het kon hem niets schelen. Daar stond de Hond nu spijtig bij zijn geslachte koe, terwijl de ander zijn dunne middel vasthield van het lachen, die trouweloze boef met zijn gemeen karakter! Een echte dictator, zou je zeggen.
Opeens schoot Vriend Hond weg, als een pijl uit de boog, zonder nog verder naar zijn eigendom of naar de Spin om te kijken. Weg, weg, het pad af!
Toch een stommerik, dacht Ba-Anansi; en toen de Hond in de verte niet meer te zien was, laadde hij ook heel de vette geslachte koe van zijn kameraad op de kruiwagen, bij de restjes van zijn eigen scharminkel, en sprak hij bij zichzelf: ‘Nu heb ik toch de hele buit in de wacht gesleept. Lekker! Op de markt krijg ik nu zó'n boel geld, dat ik toch misschien voor jaren binnen ben.’ En met zijn volle kruiwagen zeulde hij verder stadwaarts. Ba-Anansi had kracht genoeg in zijn armen, maar meestal was hij te lui om een vin te verroeren. Alleen zijn hebzucht en zijn schurkachtigheid dreven hem nu voort.
Intussen was de Hond, die niet meer het langzame tempo van zijn koe of van de Spin behoefde te volgen, de weg af gedraafd, tot waar die dwars door een dicht bos begon te lopen, waar het heel geheimzinnig en onheilspellend was. Daar hield hij stil en begon midden op de weg met zijn poten te graven, zoals jullie honden dat wel meer hebt zien doen.
Hij groef een diepe kuil, waarin hij helemaal verdween, en krabde toen het zand weer over zich heen, zo, dat alleen maar de rand van zijn snoet op het oppervlak van de weg te zien was. Geduldig wachtte hij de verdere gebeurtenissen af.
En werkelijk, een goed uur later - het was al tegen de ochtend, wanneer er nevels ronddrijven en alles heel stil en wonderlijk is - daar kwam Ba-Anansi voetje voor voetje aangewandeld, met zijn krui- | |
| |
wagen voor zich uit. Toen hij vlakbij gekomen was, begon de ingegraven Hond te grijnzen en liet zijn tanden zien.
Ba-Anansi, allesbehalve een held, bleef verbouwereerd staan.
‘Wat hebben we nou?’ riep hij vol verbazing en schrik uit. ‘Heeft de grond een bek met tanden?’
Weer grijnsde de Hond en vertoonde zijn scherp, glimmend-wit gebit.
‘Ja!’ brulde Ba-Anansi. ‘Er is geen twijfel mogelijk. De grond heeft tanden. Moeder Aarde heeft een muil, die ons verzwelgen kan! Wie heeft dat ooit gezien?’
De Hond sperde nogmaals zijn lippen vaneen en toonde zijn vervaarlijke tanden, zo spits als pijlpunten.
‘Ik ben gek als ik het waag hier langs te gaan!’ schreeuwde de Spin. ‘Ik ga het aan de koning vertellen, dat ik gezien heb dat de grond tanden heeft!’ Want hij was niet alleen een bangerik, maar ook een betweter, een eigenwijze tiran. Hij liet zijn volle kruiwagen midden op de weg staan, maakte rechtsomkeert, en holde zo snel als zijn acht benen hem konden dragen, terug naar de plaats vanwaar hij gekomen was.
Maar de Hond kroop weer uit het gat te voorschijn, schudde het zand van zich af, nam de kruiwagen waarop zijn eigen koe en die van Ba-Anansi lag, en wandelde rustig naar de markt, waar hij alles voor een goede prijs verkocht. Zo werd hij beloond voor zijn brave diensten en zijn verstandig gedrag.
Op zijn haastige terugreis kreeg de Spin als gewoonlijk weer een lumineus idee. Die prinses ben ik misgelopen, dacht hij, en zelfs mijn scharminkelige koe ben ik nu kwijt, maar dat hindert niet. Die verdien ik straks beide met mijn handigheid terug, en nog veel meer, met één slag. Wacht maar!
Zodra hij, nog buiten adem, weer bij de koning was, riep hij: ‘Koning, koning, de grond heeft tanden! De grond heeft tanden! De grond heeft een gezicht. Ik heb de muil van Moeder Aarde gezien!’
‘Dat bestaat niet,’ antwoordde de koning. ‘Je staat alweer te liegen, gemene Ba-Anansi.’
De Spin op zijn beurt zwoer bij hoog en laag dat hij de waarheid sprak, en vroeg: ‘Wat krijg ik, wanneer ik meneer de koning laat zien waar die muil van de Aarde is, en als ik meneer bewijs dat de grond tanden heeft?’
‘Wat je maar wilt,’ antwoordde de koning. ‘Want het is niet zo.’
‘Krijg ik de prinses... en tien van de vetste koeien... en genade
| |
| |
voor mijn zoon... en zoveel eten als ik maar wil... en...’
‘Alles wat je maar wilt,’ antwoordde de koning. ‘Maar daartegenover staat dan, dat als je liegt, ik ook met je doen mag wat ik wil. En dat zal niet mis zijn, want ik laat me niet voor de gek houden door zo'n bekende oplichter als jij.’
Maar Ba-Anansi voelde zich zo zeker van zijn zaak, dat hij in alles toestemde en zich al bij voorbaat de handen wreef van plezier over al de rijkdom die hij binnenkort zou binnenhalen.
De koning liet een grote troep soldaten aanrukken, klom op zijn paard, en met de Spin voorop als gids, trokken zij samen naar de plek waar Ba-Anansi beweerde dat de muil van de Aarde te zien was en de grond tanden had.
Toen ze daar aangekomen waren, begon Ba-Anansi rond te snuffelen, maar hoe hij ook keek en zocht, zoals een spin dat over de grond doet, hij vond niets meer. Wel ontdekte hij nog een vers gegraven kuil, die hij nauwkeurig onderzocht, maar daarin vond hij ook niets meer. En hij had het liefst van schaamte en angst voor de komende straf het bos in willen vluchten, als daar niet al die soldaten geweest waren, die hem goed in de gaten hielden.
Tenslotte zei de koning: ‘Zie je nu wel dat je gelogen hebt? Een kind kan weten dat de grond geen tanden en de aarde geen muil heeft. Maar jij, Ba-Anansi, strooit altijd de ergste praatjes rond, en liegt los en vast. Daar moet nu maar eens een eind aan komen. Soldaten, pakt hem beet!’
Dit gebeurde prompt, want iedereen had nu een hekel aan de bekende bedrieger, die nu zelf bedrogen was. Op de plaats zelf werd de Spin aan een boom vastgebonden. Iedere soldaat brak een stevige tak af, die als karwats gebruikt werd, en op bevel van de koning kreeg Ba-Anansi net zo veel en zo lang op zijn blote achterste, tot hij op apegapen lag. Dat was zijn verdiende loon. Maar of het op den duur geholpen heeft, dat moet je maar vragen aan de mensen in Suriname, die nog meer van zijn geschiedenissen kennen.
Dit is dan de fabel van ‘Vriend Hond en de Spin,’ zoals mijn grootmoeder mij die verteld heeft en zoals ik het op mijn beurt aan jullie oververtel. Zodat je nu, wanneer iemand het over Suriname heeft, altijd kunt zeggen: ‘O ja, dat is dat land in Zuid-Amerika, waar alle mensen zulke aardige sprookjes kennen.’ En dan zul je dat land ook niet meer verwarren met andere landen, waarvan je nog minder afweet.
|
|