Op een dag gingen de kannibalen, van groot tot klein, op jacht. Ze namen de bloedhonden mee. Een oudere man werd aangewezen om de twee gevangenen te bewaken. Voordat de jagers vertrokken, maakten ze kenbaar dat, indien ze niets zouden vangen, het lot zou vallen op het Arowakse meisje.
Enkele uren nadat de kannibalen vertrokken waren, was de bewaker bezig met een scherp voorwerp aan zijn baard te plukken. Op de duur merkten de gevangenen dat hun bewaker blijkbaar slaap had, want hij gaapte een paar keer. Wat later hoorden ze hem luid snurken. Op dat moment moesten ze in actie komen. De jongen besloop de slapende man, nam hem het scherpe voorwerp af en sneed daarmee zijn strot door. Er was geen tijd te verliezen, de twee pakten enkele noodzakelijke spulletjes en begonnen aan hun lange vlucht. Ze moesten zich haasten, want ze wisten dat ze achtervolgd zouden worden door de kannibalen, wanneer die van hun jacht terugkeerden. Ze renden en renden langs het strand. Tegen zonsondergang zagen ze heel in de verte wat rookontwikkeling, wat hun de moed gaf om sneller te lopen, ondanks hun vermoeidheid.
Uiteindelijk kwamen ze op de plaats waar de rook was. Ze konden zien dat de bewoners van het plaatsje niet lang geleden vertrokken waren. Uit resten van gebruiksvoorwerpen en etensrestjes wisten ze dat het hun eigen mensen waren die daar gewoond hadden.
Ze liepen verder, het was intussen schemerig geworden. Opeens zagen voor zich iets bewegen. Om hulp schreeuwend, holden ze langs het water. Ze werden opgemerkt en door de korjalen opgepikt. Achter zich hoorden ze op datzelfde moment het geblaf van de bloedhonden. Maar ze hadden intussen veilig aan boord bij hun familie kunnen komen.
Na een aantal maanden kwamen ze de grote groep tegen, die inmiddels aan de terugreis was begonnen, zonder de gekleurde kralen te hebben gezien. Veel later bleek dat deze gekleurde kraaltjes enkel bij de Blanken en door de Blanken werden gebruikt om de Indianen in de val te laten lopen.
Ouderen die indertijd mee op reis gegaan waren, waren onderweg gestorven. De reis had vele jaren geduurd, want zij die als jonge knaapjes mee waren gegaan op de expeditie, waren bij hun terugkeer op middelbare leeftijd gekomen.
[Verteld in het Arowaks in 1987 door mevrouw Emelina Sabajo. Vertaald in het Nederlands door Mauricius Albert Sabajo.]