schrijven dat er een hele wereld opengaat. Slechte poëzie vervalt in zinloze herhalingen, gebruikt overtollige woorden, is opgebouwd uit taal die geen spanning kent. Het is in het bovenstaande gedichtje zelfs de vraag of de laatste regel wel nodig is, omdat de mededeling dat de haan mensen wekt geen nieuws aandraagt. Maar juist in de zin daarvóór trekt Dorus Vrede iets moois samen: de haan die door het dorp stuift, terwijl de warmte van de dag begint te komen. Zijn vleugelslagen brengen warmte. Zo zegt de dichter het.
Van Dorus Vrede, geboren in 1946 in het inmiddels in het stuwmeer verdronken Saramakaanse dorp Lombe, waren al een aantal gedichten bekend uit de Suriname-nummers van Deus ex Machina (1987) en De Gids (1990) en van de Literaire Pagina van De Ware Tijd. En natuurlijk waren er de mooie verhalen over de transmigratie van de saramakaners en wat die allemaal heeft teweeg heeft gebracht in Vredes bundel Rond het sterfbed van mijn dorp. Maar nu zijn zijn gedichten verzameld in Otobanda/De andere oever, poëzie overwegend in het Saramakaans met vertalingen in het Nederlands, plus een handvol gedichten in het Aukaans en Sranantongo. Na de nieuwe bundels van Frits Wols, Michaël Slory, Antoine de Kom, Shrinivási en Jit Narain is dit de zesde Surinaamse bundel binnen een half jaar tijd die de moeite van het lezen zeker waard is. Van de genoemden is Dorus Vrede misschien de meest traditionele in de bouw van zijn gedichten, maar hij is misschien ook wel de schrijver van de meest klankvolle poëzie - zeker in de oorspronkelijk Saramakaanse en Aukaanse teksten.
Otobanda/De andere oever is niet de eerste bundel met poëzie in een bosnegertaal: Dahwme en Akanamba gingen Dorus Vrede al voor met Saramakaanse gedichten, en Rudi Pinas en André Pakosie schreven in het Aukaans. Prof. Karel Meeuwesse, scherpzinnig poëzieanalyticus van het werk van Nijhoff, Van Ostaijen, Dèr Mouw en anderen, heeft eens geschreven dat het eerste wat je bij poëzie moet doen is de tekst hardop voorlezen. Dat lijkt een lach-