op de huidige positie van de boslandbewoners, en voor velen zal het boek dat ook doen, want het bosland staat in het centrum van veler belangstelling.
Wat de transmigratie teweegbracht in het leven van de saramakaners weet hij met name in het titelverhaal en in ‘Ik vertrek niet voordat het water tot mijn voeten komt’, goed te verbeelden: de collectieve tragedie die zich laat zien in enkele individuele gevallen, de vetes tussen lo's (onderdelen van stammen), de verscheurdheid van families die zich om redenen van traditie verspreiden over Boven- en Beneden-Stuwmeergebied, de machteloosheid wanneer blijkt dat de obia's het stijgende water niet kunnen tegenhouden.
Die twee verhalen zijn zonder meer de sterkste van Vredes bundel, waarbij het eerste nog meer waarde heeft gekregen door de voor het creoolse vertellen zo typerende structuur van de ingebedde vertelling: het verhaal begint en na verloop van tijd wordt een persoon als verteller aan het woord gelaten die het eigenlijke hoofdverhaal vertelt en die slechts nu en dan door een andere persoon wordt onderbroken.
Als deze vertelling op historische waarheid berust - en gezien de flaptekst zijn de verhalen over de transmigratie minder sterk geromantiseerd dan de andere - dan zijn we hier getuige van een curieus proces: de geboorte van eigentijdse, mondelinge overlevering die direct door een auteur op schrift gesteld wordt.
Wat natuurlijk het belangrijkste is: zowel het titelverhaal als ‘Ik vertrek niet...’ zijn prachtige vertellingen. De onontkoombaarheid van het lot die zelfs de sterkste karakters doet buigen, wordt goed overgebracht. Vrede weet de aandacht van de lezer zo vast te houden, dat het niet eens bijzonder opvalt dat de stijl nog niet geheel vlekkeloos is: soms wil de verteller teveel uitleggen, hier en daar kan nog wel wat geschrapt worden.
Van de andere verhalen is ‘Soundless melody’ een niet onverdienstelijke poging om een zoon-moeder-relatie psychologisch te