De geest van Waraku
(1993)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdKritieken over Surinaamse literatuur
[pagina 237]
| |
Edele Javaanse dauwdruppels
| |
[pagina 238]
| |
al te manifeste wijze aanwezig was. Globaal is de thematiek hetzelfde gebleven: centraal staat de Surinamer-Javaan die, bepaald door zijn historische wortels van Islam en Indonesië, zich niet verschuilt achter zijn bibitplantjes, maar zich in zijn volle lengte opricht om zich te laten zien als unieke persoonlijkheid binnen het Surinaamse volk. Er is ook een gedicht ‘De Surinamer-Javaan’ in Tetesing bun adi, maar ik citeer liever ‘Jaji/Djadjie’ (dat naar mijn mening ook een sterker gedicht is). U weet dat met ‘djadjie’ de immigrant-Javanen bedoeld worden die elkaar tijdens de overtocht hebben leren kennen. Jaji
pisan manèh tak ajap kumpulmu jaji-jaji
amrih get pirukunané jaman kontrakan
déné ruwetrenteng ana kapalan Karimun
tumeka kehanan papané adus kringet
wis ora susah ambal-ambal dirembug
merga kana kebatyut asoring manungsa
pisan manèh tak grayang pethi tuwa iki
minangka pengélingé sangu Désa Karangsari
déné isi udheng, komprang lan potong tyina
banget lungsed tan kalis ing gegemé renget
paseksèn bisu sesanggané abot wektu semana
mung pawitanku petyak ambahan ing bumi baru
pisan manèh tak idham rawuhmu jaji-jaji
kanggo ngleksanani santosaning paseduluran
déné rumaketing sesrawungan turunané kita
pinisah pedhut gebyar-soroting rajabrana
saya sinung salwiring pengaruh durangkara
| |
[pagina 239]
| |
titikaning gagrag kang wis kadhung winaktu
pisan nanèh tak pundhi pusaka adi iki
murih memetri titilaraning rama sinengsem
déné pangrumaté warisan naluri leluhur
wis ginarit tangkeping tepasalira
kudu rinungkep njroné wiji-wiji sumebar
awit kari ésuksoré antyiking palastra.
Djadjie
eenmaal nog
verlang ik je samenzijn mijn djadjies
om te gedenken
de eensgezindheid in de contracttijd,
van de zorgen op de Karimun tot de
plaats der zweetbaden zullen we
niet steeds opnieuw praten
omdat de toestand te mensonterend was
eenmaal nog
betast ik deze oude koffer
als herinnering aan Désa Karangsari
waarin geborgen hoofddoek, komprang
en potong tjino, zeer versleten en
niet gevrijwaard van motten,
stille getuigen van toenmalig lijden
enige inbreng op deze nieuwe grond
eenmaal nog
verlang ik je komst mijn djadjies
| |
[pagina 240]
| |
om te sterken onze vriendschapsband,
de hechte verbondenheid onzer nazaten
gespleten door miststralen van rijkdom
steeds invloed krijgend van zelfzucht
tekenen van de eenmaal eigentijdse mode
eenmaal nog
hef ik deze kostbare pusaka op
om vaders nalatenschap te eren,
de bewaring der voorouders' erfenis
vastgegrift in het zelfvoorbeeld
vastgehouden door de verspreide zaden
daar ik spoedig zal betreden
de hemelpoort.
Er zijn nog andere gedichten in Tetesing bun adi die inhaken op historische episodes uit het Javaanse wedervaren in Suriname. Fraai is bijvoorbeeld het gedicht ‘Kontrak isih setaun/Nog een jaar contract’. De bundel geeft overigens ook gedichten over actuele zaken als het neerstorten van de Antony Nesty en de schaarste (in een gedicht dat het vasten koppelt aan de huidige schaarste aan eerste levensbehoeften in Suriname). Herkenbaar-Surianto is altijd de strijdbare toon, met name in het hekelen van wantoestanden op religieus en zedelijk gebied. Hij richt zich tegen de uitsluitend-uiterlijke manier waarop de Islam vaak beleden wordt, hekelt de schittering van aards bezit en klaagt de oorverdovende Pop Jawa aan die de eigen Javaanse klanken verplettert. Er is ook ruimte voor meer persoonlijke lyriek. Surianto dicht over eenzaamheid, liefde en de vergankelijkheid ervan, over erotiek (al blijkt die niet meer te zijn dan een illusie), over het moederschap. Een van die meer persoonlijke gedichten is het volgende. Er wordt in dit persoonlijke geheel toch ook scherp een culturele pro- | |
[pagina 241]
| |
blematiek geschetst en dat maakt het tot een bijzonder vers: Reruntangan
Keparenga kula ngoko
marang panjenengan, Pak?
takoné salah sijing siswi
pamulangan tingkat tengahan
Kena waé ta sangka rumangsaku
lawang iki tansah sumeblak
tyendhéla ngaturi bebarèsan
Sampéyan ngerti
sliramu kuwi èmperé wong anèh
tangising ati susah
otying manuk prenèsan lan
lelagon bisiking angin midid
kok gawé ngrontyé tembang
kang luwih déné sulistiya
Wo, kandhaku
wis suwé anggonku gerah gendheng, Ndhuk
nanging lagi saiki katon kumaté
Lan gilo, delengen
wiwit dhèk semana
kebo lan gudhèl
lagi reruntungan
padha nikmati sagunging wangi
ana pasuketané jembar
bumi sarwéndah iki
| |
[pagina 242]
| |
kosokbali karo dina wingi.
Hand in hand
Mag ik U in het gewone Javaans
aanspreken, meneer?
vraagt mij een middelbare studente
Dat mocht altijd al dacht ik
deze deur staat wagenwijd open
de vensters nodigen uit tot openheid
Weet je,
ik vind je vreemd
met de tonen van gebroken harten
het gezang van dartele vogels en
de taal van de zacht fluisterende wind
componeer je de mooiste liederen
O, zeg ik
ik lijd al lang aan idiotie
maar nu pas breekt de ziekte uit
En kijk eens,
vanaf toen
lopen buffel en kalf
hand in hand
te genieten van alle letterschoon
op de wijde velden
van dit gans-schone land,
| |
[pagina 243]
| |
anders dan voorheen.
Surianto laat hier zien wat de taal betekent als fundament voor een gemeenschap (hier verpersoonlijkt in slechts twee personen, ‘buffel en kalf’). Hij begint met een alledaags voorval, maar wat het meisje zegt klinkt hem als muziek in de oren; de derde strofe, waarin het meisje aan het woord is, is ook puur dichterlijk geschreven, het lijkt wel een stuk uit de Sensitieve verzen van Herman Gorter (en - in de Nederlandse taal - is er toch eigenlijk nooit muzikalere poëzie geschreven). Het heeft er dus veel van weg dat Surianto hier een lans breekt voor het ngoko (de ‘gewone’ variant van het Javaans), maar dat hij dat doet in het basa (de ‘beleefde’ variant). Het zou goed zijn als iemand die de verschillende varianten van het Javaans beheerst ook eens specifiek aandacht zou besteden aan de Javaanse versies van Surianto's poëzie onder de loep zou nemen. Ik wil in verband met het bovenstaande nog even wijzen op een gedicht dat op 8 augustus 1990 in de Weekkrant Suriname stond. Het verscheen onder de naam Carlo Djaoedji, maar het is van Soegiman Kromopawiro en voor wie het gemist heeft, neem ik het even over. Hij heeft het over het gevoel dat hem overvalt als hij van zichzelf moet vaststellen dat hij het beleefde Javaans niet beheerst: De generatie
Voor maar heel even,
onder de Chinees zijn balkon,
de goudsmid even de hoek om,
verschool ik me voor de regen.
Oude mannen met zwarte mutsen,
ongewild in hun gesprek
| |
[pagina 244]
| |
op hun eigen plek,
zat ik middenin gevlochten.
Zij spraken beleefd
uit een tak van mijn moedertaal.
Wat schaamde ik me diep
hoe dit alles verliep
toen ik moest vertellen mijn eigen verhaal.
Vroeg één mij naar de Stoelmanstraat
heel beleefd in mijn eigen Javaans.
Toen doorspekt met Nederlands en Surinaams
kon ik niet antwoorden dan als tot mijn maat.
Het leek een smeken
Ik zei: neem me niet kwalijk
ik kan geen bahasa jawa spreken.
Dat er Javanen zijn die zich op deze wijze bezinnen op hun eigen taal, doet deugd. Zij zijn bezig zijn met een van de belangrijkste culturele expressiemiddelen, de taal. Zij die hiervan hun métier maken, zijn de dichters. Twee vormkenmerken vallen op in de poëzie van Tetesing bun adi. Surianto gebruikt veelvuldig het tegenwoordig deelwoord (‘er zijn nog witte golven/spattend in een zoekend hart/spattend in een onrustige zee/duwend het broze schip’ etc). Bezwaar hiervan is dat de verzen een zekere stijfheid krijgen, die bij het gebruik van ‘normale’ werkwoorden achterwege blijft. Voorts zou het Surianto's poezie ten goede komen wanneer hij wat selectiever gebruik zou maken van de parallelle opbouw van zijn gedichten. Veel gedichten openen met gelijke woorden of zinnen van gelijke structuur (‘felicitaties bied ik je aan//welkom wens ik je toe//aansluiting wens ik je | |
[pagina 245]
| |
toe’ etc.). Het al te vaak hanteren van deze vorm maakt de poëzie tot een soort recept en wijst er niet op dat de dichter zichzelf durft toe te vertrouwen aan de eigen taalcreativiteit. Ten slotte nog enig commentaar bij de Nederlandse vertalingen van Surianto. Het is jammer dat er nogal wat taalongerechtigheden in die vertalingen zijn blijven zitten. Verschillende bijvoeglijke naamwoorden zijn foutief verbogen (betekenisloze handengeklap, een liefdevolle hart), lidwoorden zijn soms incorrect en de genitief wordt verkeerd toegepast (der liefdeszaad, i.p.v. des liefdeszaads etc.). De woordvolgorde komt nogal eens kunstmatig over (‘die de plicht hebben te doen horen hard de stem’). Het zijn licht te herstellen feilen, maar juist omdat sommige gedichten heel fraai zijn dringt de noodzaak van het rechtzetten ervan zich des te meer op. |
|