De geest van Waraku
(1993)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdKritieken over Surinaamse literatuur
[pagina 221]
| |
Een nieuwe weg voor de werkezel van het Sranantongo
| |
[pagina 222]
| |
tjes en gracieuze kokospalmen heeft Michaël Slory altijd geschreven en zelfs in zijn sterkst politieke bundels doken ze op. Na 1982 werd het accent ook niet wezenlijk verlegd. Hij liet het Sranantongo voor wat het was (en hopelijk niet voorgoed, want juist in die taal is hij een volstrekt uniek talent). Voor de buitenwacht bleef hij zich manifesteren als de aanklager van de schendingen van zijn land en volk, vooral met zijn gedichten in dit dagblad. Mogen die gedichten zijn naamsbekendheid bij een groot publiek hebben vergroot, kwalitatief gaat het om uiterst wisselend werk. En al ligt het voor de hand te veronderstellen dat de dichter ze lanceert bij wijze van proefballonnetjes, dan nog vraag je je vaak vertwijfeld af hoe het bestaat dat een dichter van zijn faam zo weinig kritisch kan zijn in wat hij het krantepubliek voorschotelt. Het maakt ten overvloede duidelijk dat engagement absoluut geen garantie biedt voor het ontstaan van goede gedichten, eerder lijkt het omgekeerde waar: dat engagement goede poëzie vaak danig in de weg zit. Toch is Slory buiten het maatschappelijk gebeuren van Suriname moeilijk voor te stellen. Bijna al zijn gedichten, dus ook de liefdespoëzie en de natuurlyriek, hebben een tweede laag die pas verstaan wordt door wie enig inzicht heeft in de samenhang van maatschappelijk en mentaal verval in Suriname. De hoop op sociale en psychische heroprichting van de staat Suriname heeft Slory altijd mee gedragen, maar die hoop kon niet overeind gehouden worden, zonder dat de littekens zich in de huid kerfden. Zwaarmoedig, maar niettemin prachtig-licht verwoordt Slory dat zo in het gedicht ‘Ruines’:
Zie je?
Dit zijn de ruïnes
van mijn leven.
Brokstukken
| |
[pagina 223]
| |
die hierzo liggen,
dan daar.
En terwijl ik je dit vertel,
luister je willig
half geamuseerd.
Het is geen lolletje
weer van voren af aan
te beginnen.
Maar de tijd
dwingt mij
alles opnieuw
onder jouw oog
te herbezien.
Sinds Herman Gorter weten we dat een politiek sterk bewogen dichter ook nog zoiets als poésie pure uit zijn pen kan laten vloeien, maar het blijft een fascinerend fenomeen. Hoor Slory in dit gedichtje (waar hij later - jammer genoeg - de oudbakken titel ‘Moeder Natuur’ boven heeft gezet):
Violen sterven,
worden weer geboren,
een melodie
in het hout
in het ochtendgloren.
Violen sterven,
worden weer geboren.
| |
[pagina 224]
| |
Zing!
Zing!
Nauwelijks ontsproten
gaat het weer verloren.
Violen sterven,
worden weer geboren.
O groene,
levende ivoren toren!
De meest pure poëzie hoeft niet altijd op klaterapplaus te rekenen. Ik herinner me hoe sommige aanwezigen bij de uitreiking van de Literatuurprijs van Suriname in Theater Unique tijdens Slory's voordracht stonden te lachen om een gedicht over een moederkoe met kalfjes. Dit soort laf burgertruttige reacties verraadt niet enkel een schaamteloos gebrek aan respect voor een van de weinige grote woordkunstenaars van dit moment in Suriname, maar natuurlijk ook een enorm beperkte verbeeldingskracht. Dat Michaël Slory een belangrijk dichter is, hoef ik hier niet meer te zeggen. Wie dat nog niet weet, heeft òf nog nooit iets van zijn poëzie gelezen, òf weinig affiniteit met gedichten. Er zijn nauwelijks Surinaamse dichters die een combinatie durven te maken als Geelbruin/de zeef/en het strakke gezang/dat daar omhoog/zijn arm in stak. Evenals zijn poëzie in het Sranantongo en het Spaans verraadt dit Nederlandstalig werk onmiddellijk welke dichtershand het geschapen heeft. Michaël Slory is niet de dichter van het brede, rustig ademende epische werk zoals een Shrinivási dat heeft gecreeerd. Zijn gedichten lijken voortgekomen te zijn uit één woordinval, de strofen zijn vaak niet meer dan een kern zonder dat er sprake is van een zinsverband met een werkwoord. De dichter lijkt | |
[pagina 225]
| |
soms wel buiten adem, want gezien het object hier en daar ook wel begrijpelijk is: Soepel marmer/jouw huid,/de rijkdom/onder jouw rok/jouw dijen. Zo worden de strofen neergezet als losse bouwstenen naast elkaar, maar het is de klasse van Slory dat hij in het merendeel van de gedichten toch een vloeiend verband weet te suggereren. Werkelijk subliem zijn de gedichten in Een andere weg die geschreven zijn op gamelanmuziek. Dat de bundel een zeker kwaliteitsniveau overal weet te handhaven, kan ik helaas niet zeggen. ‘Treurliedje om een emigrante’ (Onze tranen/om de grote leegte/die je achter laat, Lucia...) is niet veel méér dan de zoveelste variant op de Latijnsamerikaanse smartlappen die in bussen hoog in de Andes tot volksvermaak dienen. En een veel te pompeus gedicht over de narcoticabrigade eindigt in de onthutsend zwakke slotregels En men beziet deze problemen/en men blijft erover napraten. En dan komen we tot de grootste teleurstelling van deze bundel: de presentatie. Winst ten opzichte van vorige bundels is dat de gedichten niet zijn ‘gestapeld’, maar elk keurig een pagina krijgen. Maar wat een rommelzootje is het verder! Te bedenken dat juist deze Nederlandstalige bundel veel jonge mensen in de scholen tot voorbeeld zou kunnen strekken! Een titelpagina kon er blijkbaar niet vanaf. Er is geen isbn, geen copyright-aanduiding, de naam van de drukkerij (Buitenweg) wordt nergens vermeld, er is geen plaats van uitgave. Ik tel toch minstens vijfentwintig zetfouten, op pagina 23 houdt een vrouw twee harten in plaats van herten tussen haar opgetrokken knieën (moet glibberig aanvoelen). De interpunctie is een gigantische knoeiboel. Op de achterflap is in totale minachting voor het prachtige fotowerk van Michel Szulc-Krzyzanowski met een fröbelschaar een hap genomen uit een foto van Slory in de Palmentuin. In de flaptekst (waar is die voor nodig, als je toch een andere weg inslaat?) wordt rijp en groen aan elkaar geplakt en fout op fout gestapeld. Wat moeten lezers met een verwijzing als | |
[pagina 226]
| |
‘Studies van zijn werk: zie Michiel van Kempen’. Ik ben zeer vereerd, maar ik kan u verzekeren dat nog niemand naar mij is komen kijken en voorzover ik weet moet het eerste Grote Busuitstapje nog georganiseerd worden. Er is nu juist een prachtig vormgegeven samenvatting van Slory's werk tot 1991 beschikbaar gekomen met de bloemlezing Ik zal zingen om de zon te laten opkomen. Er is geen enkel excuus voor te bedenken dat die bloemlezing niet een misschien soberder uitziend, maar niettemin even goed verzorgd vervolg heeft gekregen met een nieuwe bundel. Een andere weg bevat prachtige gedichten; het is te hopen dat Slory ook voor de verzorging voortaan een andere weg inslaat. |
|