Het leven tot op zijn metafoor gepeild
(over Astrid Roemer, Levenslang gedicht)
Het kunstenaarsvolkje, die collectie rare snuiters, zou men als volgt kunnen indelen: er is een groep die zweert dat de waarheid te vinden is in de abstractie, in de metafoor (het beeld) en er is een groep die zweert bij de waarheid van het concrete, in de directe afbeelding. Zo kan men schrijven: ‘Ik dreef weg in de roze welzaligheid van het universeel genieten’ (puur metafoor), of ‘ik besteeg haar en begon verwoed te rijden’ (al heel wat aardser, maar nog steeds metaforisch), of ‘ik spreidde haar benen en drong naar binnen’. De laatste variant kan men banaal vinden, of men kan er van vinden dat die thuishoort in sexboekjes, het is wel de realistische schrijftrant die schrijvers als Henry Miller, Jan Cremer, Jan Wolkers en Erika Jong gebruikten om een nieuwe literatuur vorm te geven.
Astrid Roemer zal het wel niet anders verwacht hebben: haar jongste roman, tevens haar lijvigste tot nu toe, kon geen genade vinden in de ogen van de Hollandse recensenten. De verklaring is simpel: een deel van het recensentendom is te beroerd om overeind te komen uit zijn fauteuil wanneer zich een boek aandient dat valt buiten zijn vastgeroeste, structuralistisch-claustrofobische kadertje.
Maar opvallend was wel dat de critici die zich gespecialiseerd hebben in literatuur uit het Caraïbisch gebied (Jos de Roo, Wim Rutgers, Rose-Marie Tummers) het boek wel bijzonder waarderend hebben besproken. Over de critici straks, eerst het boek.
Een samenvatting ervan geven is niet eenvoudig, omdat spreken over het plot betekent spreken over structuur en stijl. De roman is geschreven als een relaas van een Surinaamse vrouw, gericht tot een gestorven vriendin. Wonend in Nederland als vrouw van een hoog diplomaat in Surinaamse dienst, weet zij zich losgemaakt van