De geest van Waraku
(1993)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdKritieken over Surinaamse literatuur
[pagina 107]
| |
Sisterhood en mati-spel
| |
[pagina 108]
| |
een aantal mati, lesbische vrouwen, die hij in 1949 interviewde voor zijn sociologisch onderzoek dat zou resulteren in zijn bekende proefschrift Samenleving in een grensgebied. Het materiaal dat hij toen voor zijn dissertatie ongebruikt liet, is nu in Tropische tribaden verwerkt.Ga naar voetnoot6 De liefde tussen vrouwen is in de creoolse volksklasse een normaal verschijnsel, constateert Van Lier. Reeds in de Afrikaanse landen van waaruit de slaven werden verscheept, bestonden lesbische verhoudingen als geaccepteerd verschijnsel, en gedurende de slaventijd tot in deze eeuw toe zijn dergelijke relaties blijven voortbestaan. Een factor in het ontstaan ervan was en is het vaderloze gezin: de vader, die lange tijd als arbeider in het binnenland verblijft of die als wakaman van hier naar daar fladdert, biedt niet de emotionele geborgenheid en sociale zekerheid die het samenleven met een vrouw geeft. De keuze van de mati voor elkaar is overigens niet alleen een negatieve keuze van de man af, maar in een maatschappij die hen niet als abnormaal ziet ook een vrije, positieve keuze voor een persoon van hetzelfde vrouwelijke geslacht. Deze bevindingen van Van Lier, gebaseerd op materiaal uit 1949, lijken te stroken met wat Joanna Werners' roman Droomhuid in 1987 aangeeft op bijvoorbeeld pagina 111, waar de ik-figuur haar tante om raad vraagt: Vrouwen vervullen een centrale rol in de Surinaamse samenleving, daarom is zij (de tante) er niet bang voor dat een relatie met een vrouw met twee kinderen tot onoverkomelijke problemen zal leiden. | |
[pagina 109]
| |
Het lesbisch-zijn wordt niet op zich als probleem gesteld in deze roman. De ik-figuur, die Joanna heet (in de flaptekst wordt gesproken van ‘een autobiografische roman’), heeft zich van jongs af aangetrokken gevoeld tot vrouwen. Drie jarenlange relaties met vrouwen zowel in Suriname als Nederland zijn daarvan het gevolg geweest. Toch lijkt deze situatie minder gecompliceerd dan ze is. De ik-figuur krijgt grote problemen met haar moeder wanneer deze verneemt van de geaardheid van haar dochter en ook wordt gemeld hoezeer de mati-liefde verborgen wordt gehouden voor de buitenwereld. Het psychische conflict echter waar de ik mee worstelt, is welke waarde moet worden toegekend aan het zwart bewustzijn in het spanningsveld dat wordt opgeroepen in haar relaties tot/met zwarte en witte vrouwen. Dat is dus duidelijk een problematiek die zich aan de grenzen van Suriname onttrekt. De te verwachten keuze voor de zwarte vrouw Ilundi aan het einde van de roman zou sterker op Suriname betrokken zijn geweest, wanneer het boek was geeindigd met deze ijzersterke observatie van de laatste bladzijde: Nu ik Ilundi liefheb vraagt mijn moeder nooit meer of ik wel zeker weet dat ik geen kind wil, want ik heb haar verteld dat ik bezig ben een boek te baren voor de vrouw wier schoonheid ik vierentwintig uur drink. Mijn moeder voelde aan haar onderbuik alsof ze een kind ter wereld moest brengen. Helaas volgt dan nog een tamelijk gezwollen poëziefragment dat de liefde van de ik en Ilundi bezingt. Psychisch echt nauw betrokken bij Suriname lijkt de ik-figuur niet: de gebeurtenissen van '80 (en '82) grijpen haar wel aan, maar zijn niet allesbepalend voor haar doen en laten, zoals dat wel voor de figuur Cynthia uit Jozef Slagveers roman Een vrouw zoals ik, het geval is. Tropische tribaden (tribas = lesbienne) is een wetenschappelijk vertoog, Droomhuid een roman. Voor de aardigheid wil ik nog- | |
[pagina 110]
| |
maals twee korte citaten naast elkaar leggen, waarbij het me vooral om de stijl gaat. Eerst Van Lier: In dergelijke culturen had het weinig zin bij het als gevarieerd geïnstitutionaliseerde seksuele gedrag een persoon expliciet als homoseksueel of heteroseksueel te betitelen en in een strikt afgebakende categorie onder te brengen. Dan Werners: Lesbisch bestaan is geen gestigmatiseerde vorm van leven. Probeer je eens los te maken van de vooroordelen die vanuit de geïnstitutionaliseerde heteromodellen zijn bedacht. Je zou toch amper zeggen dat het in het tweede geval om literatuur gaat, met andere woorden om proza waarin de stijl een zelfstandige waarde bezit. En dan raken we toch aan een punt waarop ik nogal wat bedenkingen heb bij deze roman. De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt is een baanbrekend werk geweest in het strijdbare feminisme, al schreven vrouwen als Kate Chopin en Henriëtte Roland Holst al veel vroeger literair-feministisch werk. De vele boeken van vrouwen die na Meulenbelts roman uitkwamen, schiepen in het Nederlandse taalgebied de literaire verwerking van het eigen vocabulaire dat de vrouwenbeweging voor zich had opgeëist. Joanna Werners is daardoor beïnvloed en in haar roman zijn termen als sisterhood, vrouwkracht en bloedzuster niet van de lucht. Zij is de eerste die dit doet in de Surinaams-Nederlandse literatuur, maar zij is zeker niet de eerste feministische schrijfster van Surinaamse origine. Wat een onafhankelijkheid stralen de poëzie van Johanna Schouten-Elsenhout en het toneelwerk van Sophie Redmond niet uit. En later hebben ook Mechtelly, Thea Doelwijt, Hillianthe Arduin, Gharietje Choenni, | |
[pagina 111]
| |
Dorothy Wong Loi Sing, Astrid Roemer, Elvira Rijsdijk, Leonore de Vries en Carmen Carrilho het voor de zelfstandige positie van de vrouw opgenomen: kijk maar eens hoe de naamloze vrouw in ‘De achterblijfster’ van Leonore de Vries (in Nieuwe Surinaamse verhalen uit 1986) ertoe komt haar eigen beslissingen te nemen, of hoe krachtig de oude vrouw Iris in Thea Doelwijts gelijknamige stuk is. Ook vrouwelijke homoseksualiteit is in de Surinaamse literatuur al eerder ter sprake gebracht. In de roman Bruine Mina. De Koto- -missie uit 1913 van J.G. Spalburg wordt een apart stuk van het verhaal gewijd aan de mati-liefde. De roman van Joanna Werners is echter de eerste, geschreven door een vrouw, die het leven van een lesbienne bijna van dag tot dag vastlegt en zij schuwt daarbij geen enkel detail van het erotisch-fysieke. Grote delen van de roman zijn uitermate realistisch en beschrijven het alledaagse leven op een nogal droge manier: Henk en Dennis komen naar Nederland. Dennis zal bij ons blijven wonen. Alsof niemand ooit is weggeweest, verkeren wij als vanouds met elkaar. Henk komt al snel in actie; hij bouwt een eetbar en ik zit er met mijn neus bovenop. De sfeer in huis is goed. In het weekend maken we tochten; deelname is vrijblijvend. Henk gaat terug naar Suriname, Dennis zit op school en Jerry tekent portretten en speelt orgel; Anja en ik gaan naar ons werk, halen de boodschappen en doen de huishouding. Er wordt in dit boek wat afgekookt, -gegeten, -gedronken, -gefeest, -gedanst en -gediscussieerd. Vooral als het om discussies gaat, wordt dan naar een ‘modern’ sociologen-stijltje gegrepen waar de haren je soms van te berge rijzen: Iedere irritatie zal aandacht krijgen. We zullen nieuwe gereedschappen moeten ontwikkelen om de situatie niet te doen verergeren. Of: Ik maak een kleurencompositie van rood, geel en blauw. De tekening bestaat alleen maar uit | |
[pagina 112]
| |
vlakken en volgens Anja heeft het alles te maken met mijn onvrede over de situatie in huis. Je vraagt je af: zou Piet Mondriaans Compositie in rood, geel en blauw (1927, Stedelijk Museum Amsterdam) ook uit zijn ‘onvrede’ zijn voortgekomen? Al dat nogal vervelende, teveel bladzijden beslaand realisme in Droomhuid staat haaks op de scènes die liefde en emoties beschrijven. Daarin worden alle registers van de beeldspraak opengetrokken, Werners lijkt daarvoor bij Astrid Roemer in de leer te zijn geweest. Juist door het contrast met de realistische beschrijvingen krijgt die beeldspraak een nogal bombastische invulling. Ik kan me niet voorstellen dat iemand ooit in een gesprek een zin uit zijn strot krijgt als Vanavond zullen de honden niet blaffen wanneer deze woorden tekort schieten. Dan kan het ook gebeuren dat de schrijfster uitglijdt in haar eigen beelden - ook uit een dialoog: Als de bamboe zingt van suikerriet en zinnia's in de stadstuinen groeien, kan ik slechts hopen dat de koffieplantages gaan spreken en het goudtreintje gaat rijden, zodat jullie een stuk cultuur niet verloren laten gaan als een sprinkhaan in een rijstveld. De balans van de eigen stijl heeft Joanna Werners nog niet gevonden. Zo worden brieven waaraan stilistisch geheel niet geschaafd lijkt te zijn, afgewisseld met nogal hoogdravende gedichten of puberachtige teksten van popsongs. Werners wil het vele alledaagse compenseren door het soms heel mooi te doen en dan ligt de kitsch op de loer: vriendin Anja laat de champagne ‘rijkelijk over onze lichamen stromen’, Ilundi krijgt ‘oesters en gestoomde kreeft’ plus cognac voorgezet - waarom geen brood met bakkeljauw? Ik gruw van sommige zinnen en sommige beeldspraak, maar toch vind ik Droomhuid verre van een onsympathiek debuut. Joanna Werners heeft het lef zichzelf kwetsbaar op te stellen. Zij verzwijgt niet dat zij moet constateren veel westerser te zijn, dan ze misschien wel zou willen. Het expliciet aandacht schenken aan vrouwelijke homoseksualiteit - maar nogmaals: niet als centraal probleem, | |
[pagina 113]
| |
maar als achtergrond van haar worsteling met ‘zwart bewustzijn’ - is van de verwestersing misschien op zich al het duidelijkste teken. Mati-liefde in Suriname is best, maar toch niet teveel op straat. Ter afsluiting twee losse observaties, bij elk boek één. Rudolf van Lier schrijft op pagina 32: Het zoeken van mannelijk gezelschap en het verkeer in een vriendenkring is ook een vorm van mannelijke zelfbevestiging in een volkscultuur met een duidelijk ‘macho’-karakter. Merkte de voormalige Surinaamse super-minister André Haakmat in een interview in Nieuwe Revu ongeveer anderhalf jaar geleden niet op dat zijn grootste hobby de ‘mannenvriendschap in cafés’ was? En in Droomhuid stoort op pagina 162 Joanna zich nogal aan de opmerking dat negers zoveel beter kunnen swingen. Rodney Russel had iets meer ironische distantie tot zijn landgenoten toen hij in 1971 in het tweede nummer van het tijdschrift Kolibri schreef: De Hollander is even rad van tong als onbeholpen van ledematen en de Surinamer even stuntelig met het onder woorden brengen van zijn gedachten als lichtvoetig in zijn bewegingen. |
|