zandstraten bij voor te stellen. Waar twee zandstraten elkaar kruisen dwaalt een ik-figuur door een leeg huis en probeert zich het verleden voor de geest te halen. Dat verleden is een beetje schimmig, maar het heden is dat niet minder: 't duister nu kan worden opgevat als dat het donker is geworden, maar de dubbelzinnigheid is er niet per ongeluk in gelegd en zeker wil de dichter met deze woorden ook aanduiden: het duistere heden. Vroeger en nu zijn blijkbaar niet van elkaar los te zien. De gedaanten van weleer zijn de ik-figuur door het hoofd blijven spoken.
In de eerste twee gedichten heeft de dichter de lezer al direct meegevoerd naar de Caraïbische geschiedenis: in het eerste gedicht voert hij Ogier de Gombaud sprekend in, een grenadier die door Lodewijk xviii uitgezonden wordt naar Cayenne. In het tweede identificeert een ik-figuur die een zeereis maakt zich met Sir Walther Raleigh of het bootspersoneel. Als een romanschrijver plaatst de dichter de lezer dus in medias res, direct midden in het Caraïbisch gebied, gezien vanuit de tijd zelf, èn gezien door de ogen van een beschouwer achteraf. Het zijn die twee perspectieven, èn de door de tijd veroorzaakte discrepantie tussen die twee die de dichter fascineren.
Laten we er nu eens wat biografische informatie over de dichter tegenaan gooien. Antoine de Kom werd in 1956 geboren in Den Haag, kleinzoon van de man die elf jaar eerder in een Duits concentratiekamp om het leven kwam: Anton de Kom, Adek. Meer dan dertig jaar nadat zijn beroemde grootvader een vrijwillige heenreis naar Suriname maakte en een onvrijwillige terugreis, steekt de kleinzoon de oceaan over. In september 1966 maakt Antoine de Kom de oversteek per zeeschip; vijf jaar later, in mei 1971, keert hij terug. In een lyrische passage in Wij slaven van Suriname beschrijft Anton de Kom het zilt van de oceaan, de zeevogels en de schepen en hij voert ons mee naar de tijd van de slavenhalers. En in het boek van kleinzoon Antoine de Kom vinden we dezelfde ele-