Het leven een hangmat
(over Trudi Guda, Vogel op het licht)
Bij de titel van Trudi Guda's tweede dichtbundel, Vogel op het licht, komt de lezer een beeld voor ogen van iets zwevends, iets licht, iets geluidloos. Een vogel die in de lucht drijft, onhoorbaar. Van de wind merkt men niets, er is alleen een ruimte van licht en daarin die vogel. Een vredig schouwspel, zo vredig dat men het bijna niet opmerkt. Maar het is er. Zweven en stilte: twee centrale begrippen in Vogel op het licht.
Het boek, uitgebracht in 1981 in voorbeeldige vormgeving van drukkerij Eldorado, geeft een afwisseling van gedichten onder een algemene noemer: ‘Land’, ‘Vrouw’, ‘Dichter’, en gedichten die concrete gegevenheden aanduiden: ‘Strand bij Coronie’, ‘Klaaskreek - Transmigratiedorp’, ‘Klaaglied om Paramaribo’. Die twee typen zijn niet los te zien van elkaar: Guda's beelden en situaties zijn bijna altijd - al of niet uitgesproken - aan Suriname gebonden, door Surinaamse situaties geïnspireerd; anderzijds kent ook het meest concrete gedicht een algemene strekking. Guda's poëzie is dus nooit beperkt tot lezers van Surinaamse origine, maar deze zullen wel in haar taalwegen extra dimensies ontdekken.
Concreet en abstract zijn bij Guda twee verschijningsvormen van dezelfde kern. Nu eens is de invalshoek het anekdotische, dan weer het beschouwende. Maar wie goed leest, stuit op hetzelfde hart. Zo zijn alle gedichten commentaren op elkaar, vullen elkaar aan, verbeelden hetzelfde langs alternatieve wegen.
Het gedicht ‘De tuin’ (hierna weergegeven) is exemplarisch, dunkt me, voor Guda's werkwijze: het gaat over Suriname, het gaat over het leven, de invalshoek is het veralgemenende, de zijweg het concrete, de uitkomst: Guda's kijk op het bestaan. Het gedicht: