vraag die, al of niet uitgesproken, achter alle gedichten ligt, moet een ieder die betrokken is bij de Surinaamse zaak toch zetten tot een gewetensonderzoek: ga ik wel vrijuit?; ben ik medeschuldig omdat ik heb gezwegen of juist omdat ik bij mijn woorden te weinig onbaatzuchtigheid in acht nam, misschien zelfs anderen een rad voor de ogen draaide? En zo sneuvelen ze ongenadig: de demagogen, de machtswellustelingen en opportunisten, de oude politici evengoed als de vaderlanders die de ‘regering in ballingschap’ vormen en ook de machthebbers van vandaag. Zij allen worden direct verantwoordelijk gesteld in een poëzie die, hoe beeldend vaak ook, erg direct overkomt:
ons duisternis en dood te gast zenden
persen de levensadem uit onze fabrieken
en laten gezinnen vertwijfeld achter
We kennen het Suriname van 1987. We weten dat het woord ‘revolutie’ nooit meer de lading kan dragen die Corly Verlooghen en R. Dobru er rond 1970 aan gaven. Anders dan op schampere toon kan het woord moeilijk meer uitgesproken worden, een bloedige realiteit heeft er elk idealisme aan ontnomen. Orlando Emanuels heeft beseft dat dit geen tijd is voor een bundeling van de fijnzinnige gedichten over liefde en vriendschap die hij ook schrijft (al komt die zijde van zijn dichterschap even naar buiten in het gevoelige ‘Te y' e bari adyosi tan bun’ of het weemoedige ‘Nu met het verstrijken van de jaren’). Hij geeft een bundel politieke poëzie waarin het wrange protest slechts af en toe opzij schuift voor een beetje optimisme, want de hoop, dicht hij, is andermaal gekruisigd. Het is goed dat hij deze harde selectie heeft gemaakt en dat hij daarbij