De geest van Waraku
(1993)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdKritieken over Surinaamse literatuur
[pagina 33]
| |
De Vijf-Sterren Generaal Des Hemels
| |
[pagina 34]
| |
goed, hier klinkt het getik van een club van hoogbegaafde driebanders die boven het gekonkel van aardse geloofjes staat, hier spreekt namelijk ‘de Tweede Zoon Gods in Tweeduizend Jaar, De Hersteller van het Aards Paradijs onder de Genade Zijner Hemelschendthschdthst Vaderschdthst, de Vijf-Sterren Generaal des Hemels waarin de Geesten van Shakespeare, Milton, Dante, Cairo zelve als persoon, Vergilius, alsmede de Predikende Jezus Kristus, zijn vervat’. Dat zijn dus zes personen, waarom Cairo dan geen Zes-Sterren Generaal is, weet ik niet - ik houd me ook liever verre van het gladde middeleeuwse terrein waar mathematica en theologie samenkomen. Wie intussen geïnteresseerd is in de handschriften van de genoemde literaire groten mag ze thuis bij Cairo komen bewonderen (fotograferen is helaas niet toegestaan). Behalve met deze handschriften hebben de Openbaringen van eind 1988 Cairo ook bezield met het heilige vuur van de kruistocht. In Dante in motionaeii trekt een bonte stoet van Luciferianen aan de lezer voorbij. De halve schrijvende wereld wordt als satansgebroed ter helle verwenst, bekenden uit Surinaamse kringen als Astrid Roemer, Hugo Pos, Gerda Havertong (Haverton, the Heaven's Tonemaker that has fallen, Lucifer zelve dus!) en Albert Helman - die zijn naam natuurlijk al helemaal niet mee heeft -, maar speciale verwensingen zijn er ook voor de vier Evangelisten, Frans Kellendonk, Hermine de Graaf (schrijfster van Floortje Bloem - sic, MvK), Herman Teirlinck, Umberto Eco, Cees Nooteboom, Gabriel García Márquez, V.S. Naipaul, Rosa von Praunheim, Salman Rushdie - u had het al gedacht! - en ga zo maar door, nog tientallen meer. Zonder al die verwensingen plus ter compensatie alle lofzangen op Jezus = Cairo = Jawallah enz., stellen Dante in motionaeii en De Jezus Passion al heel wat minder voor. Van de drie boeken is Hoogtezang nog het gemakkelijkst te karakteriseren qua taal en genre: een dichtbundel in modern Nederlands, in de geest van de poëzie waarmee de roman Nyumane gelar- | |
[pagina 35]
| |
deerd was, zwarte psalmen van grote gedrevenheid zoals de volgende twee terzinen in zuivere anapesten laten zien: Om het kruid der magie in de kuip van uw schoot is de wereld mijn huis, is de dag mijn verblijf, op de hand van de almacht waar de aarde in bruist. Naar de cadans van mijn volk vloeit mijn stroom in de tijd, en ik weet waar de zon om bemint: 't heelal van 't verstand dat de waarheid verkent. Men hoeft zich niet per se in orale tradities en negerverzen verdiept te hebben, om in deze en andere verzen uit Hoogtezang een dichter te zien die op geheel eigen wijze tracht vat te krijgen op het leven en de dood, wereld en heelal. Met de twee andere boeken ligt dat al heel wat moeilijker. Scheldtirades wisselen af met gedichten en autobiografische relazen over Cairo's jeugd en de ontwikkeling van zijn dichterschap. Dat zou nog tot daaraan toe zijn wanneer dat alles niet werd gedaan in afwisselend redelijk normaal Nederlands en talen van eigen vinding verwant aan Engels, Duits en Middelnederlands, Angels' Talk met de adem van Shakespeare en de andere sterren van het Goddelijke Generaalsuniform. Het resultaat luidt dan bijvoorbeeld zo: Maeaeiieydthst eiyieydthst Thaeaeiieydthst Fraeaeiieydthst aeaeii Sszaeaeieydthst, Maeaeiieydthst Loeueieydthst, Aeaeiieydthst aeaeiieydthst doehdthst noeuttheth coeummplaeaeiieydthst oeuieydthst Uerrhaeaeiieydthst. En daar is natuurlijk ook wat voor te zeggen, zeker omdat dat zo pagina's lang doorgaat. U zult me wel willen vergeven dat ik als eenvoudig, lui mens de exegese van de geciteerde regels maar even | |
[pagina 36]
| |
oversla. Toch wil ik niet stellen dat er achter de verschijning van de drie boeken totaal geen logica zit. Die kan alleen maar duidelijk worden als we nagaan hoe het schrijverschap van Edgar Cairo zich ontwikkeld heeft. Sinds 1969 heeft Cairo een enorm oeuvre bij elkaar geschreven: romans, verhalen, poëziebundels, theaterstukken, hoorspelen, essays, columns. Veertig werken in veertig levensjaren, zegt hij zelf herhaaldelijk. De roman Jeje Disi/Karakter's krachten - 560 pagina's omvattend en niet door de minste critici een meesterwerk genoemd - schreef hij van 16 maart 1979 tot 28 mei 1979. Dat vuur der grote drama's - 474 pagina's - werd geschreven van 9 mei 1982 tot 7 juli 1982. Waar haalt de man het vandaan, verzuchtten de recensenten geregeld. Voor Cairo zelf moet die vraag ook steeds klemmender zijn geworden. Zijn debuut maakte hij met de novelle Temekoe in 1969, die zou uitgroeien - vijf maal de omvang van het origineel - tot Kopzorg van 1988. Met de kennis uit Cairo's allerjongste boeken weten we intussen hoe belangrijk de Vader-Zoon-relatie (met hoofdletters!) voor hem is. Maar het gaat me hier even om de vaststelling dat zijn debuutverhaal zich afspeelde in zijn meest directe familie-omgeving: vader en zoon. Vervolgens breidde Cairo's aandacht zich steeds verder uit: naar de stadserven van Paramaribo, naar het leven in de Surinaamse districten, weer later naar het Caraïbisch gebied en de historie van de negerslaven, nog later naar de situatie van Surinaamse migranten in Nederland en de multiculturele Hollandse samenleving, tenslotte naar Afrika en de geschiedenis van de kolonisering van de negers en de oorsprong van wat Cairo het ‘negerverdriet’ noemt. Niet iedereen zou dan nog de stap maken van Afrika naar de Hemelse contreien, maar men kan niet ontkennen dat Cairo's laatste drie werken een lijn in ijzeren consequentie voortzetten. Edgar Cairo is de enige Nederlandstalige schrijver die het negerschap in al zijn facetten heeft verwoord. Voor de uitgave van zijn | |
[pagina 37]
| |
boeken en voor zijn veelvuldige voordrachten, dus zeg maar: voor zijn bestaan als scheppend kunstenaar, was hij afhankelijk van de Nederlandse markt. Het Nederlandse publiek had wel bewondering voor de taalvirtuoos Cairo, maar dan toch vooral als curiosum, als mal aapje om naar te kijken; van de finesses van zijn Surinaams-Nederlands vatte het niets. Het Surinaamse publiek anderzijds, gewend als het was van de schoolbanken om door alle Surinaams-Nederlands een rode streep gezet te zien, bekeek al die taalkronkels maar wantrouwend, te meer daar Cairo het Surinaams-Nederlands nog opsierde met vondsten van eigen makelij. Cairo geraakte in het niemandsland van zoveel getalenteerden vóór hem: Leo Ferrier, Bea Vianen, Glenn Sluisdom. Steeds langere toelichtingen vergezelden zijn werken: de inleiding op zijn stuk Het Koninkrijk IJmond van 1985 is bijna even lang als de hele toneeltekst. Het mocht niet baten: uitgeverij In de Knipscheer, op pagina 21 van De Jezus Passion wel aangeduid maar niet bij name genoemd (God kent soms kleinzielige momenten) kreunde onder de last van ettelijke kubieke meters onverkochte boeken. Gevolg ook: een steeds sterker gevoel van grotelijkse miskenning bij Edgar Cairo. Van bijna elke bladzijde van zijn jongste uitgaven druipt dat af. In Dante in Motionaeii zegt hij: Kan men zich dat voorstellen: God Zelve Treedt in Iemand als Edgar Cairo op en... lijkt altijd geboycot, weggepest, krijgt geen kritiek in de krant, wordt afgekraakt, stiekum gehoond, enzovoorts! Een ware Lijdensweg! De overdrijving helpt hier een handje, want Cairo is wel degelijk in alle belangrijke media besproken en vaak ook zeer welwillend. (Alleen: welwillend wil nog niet altijd zeggen adequaat. Cairo's werk stelt eisen waaraan de meeste recensenten niet kunnen voldoen. Zijn taalhantering gecombineerd met de kolossale omvang van wat hij aanbood, hebben tegen hem gewerkt. Feit is dat bijvoorbeeld de 877 pagina;s van zijn verzamelde poëzie Lelu! Lelu! | |
[pagina 38]
| |
Het lied der vervreemding (1984) op een schandalige wijze door de literaire kritiek is afgedaan.) Ook Lelu! Lelu! bevatte weer een uitvoerige toelichting (157 pagina's) en achteraf bezien was daar al de aanloopplank van de andere zijde van de miskenningsmedaille: de grootheidswaanzin. Cairo zegt in die inleiding ongelooflijk veel over de wetten van de creools-orale literatuur, maar toetssteen is altijd zijn eigen werk.Ga naar voetnoot2 Zijn hele orale systeem laadt daardoor het odium op zich van een geniale vervalsingstruc met het karakter van zelfrechtvaardiging. De stap naar De Jezus Passion is dan maar klein: op pagina 39 van dit laatste boek geeft hij bijvoorbeeld een taalkundige toelichting op zijn nieuwe ‘Shakespeariaanse’ woorduitgangen, die een superbe parodie op de historische taalkunde zou zijn, ware het niet dat de bedoeling ervan allerminst parodistisch is. De stap van de zin van Lelu! Lelu! naar de waanzin van De Jezus Passion is klein, maar beslissend. De grootheidswaanzin manifesteert zich dan in de achtervolgingsobsessie - iedereen heeft maar meegedaan aan de grote pluk uit Cairo's werk zonder dat hem iets van de eer en vooral: van de geldelijke lusten toekwam, en de echte megalomanie, het Lou de Palingboer-syndroom, compleet met het horen van muziek van Mozart plus het ingebeelde sterrendom: Ik was - en ben en blijf! - een ster van Grote Klasse! Grote Internationale Allure ook, gelijk Michael Jackson en vele andere podiumsterren der zangh! Alleen: ik ben zwart, geslaafd, gekoloniseerd, pratende over het slechte der mensen, racisme en historisch onrecht, en de zulke, geweest! Maar ook hier zit er a system in the madness. Een van de door Cairo uitvoerig toegelichte creools-orale wetten is die van de om- | |
[pagina 39]
| |
kering en spiegeling. Alle structuren, personen, handelingen, klanken, woorden en zinnen hebben hun symmetrische tegenhanger. Dat is ook wat we nu zien. Hij stelt bijvoorbeeld vast dat George Orwell in zijn 1984 met Big Brother niemand minder dan Cairo bedoelt, want die is geboren in 1948. Zo kan de schrijver die herhaaldelijk op de bres stond voor homoseksuelen, nu alle boelerse schrijvers te lijf gaan en verklaren: Want Jezus in Edgar Cairo [] heeft Zichzelve tegenover Lucifer uiterst gedisciplineerd gedragen. En gelijk sommigen in achterwaarts gedraaide popplaten de stem van Satan menen te horen, zo keert Cairo de interpretatie van zijn eigen werken om en is de roman Nyumane/Uit mensennaam - zoals bekend een felle aanklacht tegen het christelijk kolonialisme in Afrika - nu opeens een ‘Cairojaans-Afrikaanse Bijbelversie van het Woord Gods’. Edgar Cairo's concept van het negerverdriet - de doem die op de neger rust - heeft hij nu op zichzelf geprojecteerd, of misschien beter andersom: zijn persoonlijke negerverdriet heeft hij in vroeger werk op het gehele negerdom geprojecteerd. In nogal wrange autobiografische passages wordt dit nu pas duidelijk: Op de dag dat ik mijn Eerste Heilige Communie vierde, precies drieëndertig jaar geleden, werd ik als jonge Onschuldjongen door een ver opgeschoten manneknaap, wel twintig jaar, in het gereedschapshokje van de scheepswerf nabij mijn erfhuisje aan de kont verkracht, hoe wreed!!!! En de miskenning heeft erin gezeten vanaf zijn zestiende levensjaar toen ‘Juffrouw Panka’ een opstel retourneerde: Dat ding is... boekentaal. Hier!!! Deze meesterlijk vertelde hoofdstukken maken dat de grootheidswaanzin die de nieuwe boeken uitstralen, niet de te verwachten irritatie opwekt, maar alleen triest stemt. Zoals niemand zich meer de naam herinnert van de Engelse dame die enige jaren | |
[pagina 40]
| |
geleden plotseling het Zesde Pianoconcert van Beethoven ‘doorkreeg’, zo kunnen ook deze boeken vergeten worden. Maar dan hebben ze toch al hun schaduw teruggeworpen over zoveel vroegere boeken van een schrijver die aan zijn talent kapotging. |
|