indianen, van Colombiaanse en Paraguese boeren, van Goelag Archipel, jodenvervolging en Palestijnenverdrukking, heeft zich een dehumanisering van de mens getoond waarvan de wortels diep verborgen zijn gebleven, ook al benoemen we die met ‘erfzonde’, ‘Kumburuwa-droom’ of ‘condition humaine’. Het is hierin dat de fascinatie van Edgar Cairo's Nyumane/Uit mensennaam is gelegen en zijn keuze voor het geteisterde Afrika als object is vanuit dit gezichtspunt bezien exemplarisch voor alle aardvolkeren. Zo, hoewel geheel op negerleest geschoeid, mist het boek de simplificerende zwart-wit-schildering die nogal wat roots-literatuur aankleeft. De zin waarmee de Neanderthaler op een vergadering van alle ‘oeroude gelederen’ (indianen, negers, eskimo's, enzovoorts) een volstrekt stilzwijgen inroept, is duidelijk genoeg: ‘Het is de ontketende dierlijkheid van ons allen die in de nieuwe werelden de mens doet razen.’
Centraal in de roman staat het levenslot van Nduma (mensenkind), de immer ontheemde. Nog voor zijn geboorte wordt zijn moeder, het Nteke-meisje N'ptilamah, op een rooftocht van de Ngo-Ngo meegevoerd. Deze roversstam is een verbond aangegaan met de Ba Portu (de Portugese veroveraars). De tweeling die N'ptilamah baart, zal geofferd worden. Het eerste kind wordt onthoofd door de medicijnman Bantagwobo (die een schitterende tirade afsteekt tegen het christendom). Het tweede kind, Nduma, overleeft op wonderbare wijze: de reuzenslang wurgt het niet en, nadat de moeder is doodgespiest en de vader doodgemarteld, verschijnt plots de mythische oerman Ndu-tata op het toneel en zorgt ervoor dat het hoog in de lucht geworpen kind veilig landt.
Tijdens de tocht van het binnenland naar de kust wordt Nduma ontvoerd door de stam van de Nzi-Ng'ga, bij wie hij vijftien jaar later, na een duel met de mulat-verrader Obanya, de koninginnedochter zal mogen huwen. Voor het zover komt, raakt hij echter opnieuw ontheemd, nu als slaaf in handen van de Portugezen. Bij