De planeeten
(1869)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
[pagina 149]
| |
Zoo was de Reis volbracht! Geen enkle der Planeeten
Mocht dan de Meerdere der Moederaarde heeten
In aart en samenstel, door 't Menschelijk verstand
Beschouwd met 's Menschen lot en roeping in verband.
'k Sloot peinzend de oogen, met een legioen van vragen
In 't hart; maar eer ik hoe of waarom durfde wagen,
Gevoelde ik, dat op nieuw de wiekslag zich bewoog -
En 't was me, als zag ik, met nog steeds geloken oog,
Die Wandelwaerelden zich tot een cirkel scharen.aant.
En 'k hoorde een murmlen als het neuriën der baren,
| |
[pagina 150]
| |
Wanneer ze, duikende uit den diepen Oceaan,
Geheimen fluistren, door den zeeman half verstaan.
Vreemd was de taal, en snel de maatslag - toch gevoelde
't Instinkt mijns harten wat dat Geesten-Choor bedoelde.
| |
Het lied der planeeten.
| |
[pagina 151]
| |
Alle heemlen doorstraalt
En met wondren bestrooit,
Maar ten tweedenmaal nooit
Één gedachte herhaalt!
Al Uw werk, ieder deel,
Heeft zijn recht van bestaan,
En het sluit in 't Geheel
Als een schakel zich aan.
Wat er komt, wat er gaat,
Heeft zijn cijfer en maat;
Zij het klein, zij het groot,
Stof of Geest, Goed of Kwaad,
Zij het Leven of Dood, -
Aller Éénheid zijt Gij,
En uw naam - Harmony!
I Tegenzang.
Eer op 't blauwende spoor
De eerste morgenstar dreef,
| |
[pagina 152]
| |
Eer, de oneindigheid door,aant.
God een cirkel beschreef,
Stond de Wijsheid omhoog
Reeds gezalfd voor Gods oog!
Toen de bloeiende hof
Aller zonnen ontlook,
Was de Wijsheid er ook;
En zij stemde Gods lof,
En zij wandelde er om,
Zijn vermaking en trots,
Lieflijk spelende alom
Door de Scheppingen Gods!
II Zang
Heeft de vlam, die daar snort
En ten hemel zich spoedt,
Iets gemeen met den vloed,
Die in d' afgrond zich stort?
Toch, één wet der natuur,
| |
[pagina 153]
| |
Regelt Water en Vuur!
Die de bergen omwolkt,
Bootst elk korrelken zand;
Die den dierenriem spant,
Heeft den droppel bevolkt!
Al wat is, naar zijn aart,
Op zijn plaats, in zijn sfeer,
Maar in 't Godsplan gepaard,
Geev' d' Oneindige de eer!
II Tegenzang.
Gist het spraaklooze volk,
Dat daar zwemt door zijn kolk,
Hoe de vogel in 't ruim
Zingt en drijft op zijn pluim?
In het land zonder zon
Stroomt uit ándere bron
Levenslicht, levensgloed,
| |
[pagina 154]
| |
Door den Mensch nooit vermoed.
Waar de Mensch, ver' van de Aard',
Slechts een reiswoestijn ziet,
Bloeit voor àndren een gaard,
Waar men rust en geniet!
Waar de Mensch van den storm
De vernietiging vreest,
Geeft de Almachtige Geest
Aan een waereld haar vorm!
Die hèm hette is en hel,
Straalt verkwikking en kracht
Voor een ànder geslacht;
Die hij sprakeloos dacht,
Heeft haar stemme toch wel,
Maar door ander orgaan
Dan zijn hooren verstaan!...
Wat omhoog of beneên
Ooit van God wordt gekend,
Kent elk schepsel alleen
In zijns-zelfs element.
| |
[pagina 155]
| |
Slotzang.
U een jubelgeschal,
Wet en Ziel van 't Heelal,
In uw duizendvoud Rijk
Steeds U-zelven gelijk!
Allen waerelden saam',
In heur roeping en lot,
Zijt Gij 't Ééne in het Al, o onwraakbare God!
Harmony, Harmony is Uw naam!
|
|