Afstand en verbintenis
(1998)–Ena Jansen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
7 Opvallende taalverschijnselen in de bundels van Elisabeth EybersOmdat Elisabeth Eybers haar gedichten in het Afrikaans schrijft, doet zich de vraag voor in welke mate haar Nederlandse lezers problemen ondervinden als gevolg van de verschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands en hoe deze kunnen worden opgelost. Het feit dat Eybers soms ook Nederlandse woorden en zinswendingen in haar gedichten gebruikt, roept evenwel nog een vraag op: hoe zullen deze uitdrukkingen door Zuid-Afrikaanse lezers geïnterpreteerd worden? Deze uiterst relevante vragen in verband met de verstaanbaarheid van Eybers' gedichten voor haar twee groepen lezers worden in dit hoofdstuk behandeld. Verder is het van belang om op grond van een inventarisatie van de taalproblemen te bepalen of en in hoeverre deze van invloed zijn op de poëtische zeggingskracht van Eybers' gedichten. In de hoofdstukken 9 en 10 wordt hieraan aandacht besteed. Mijn uitgangspunt is dat het Nederlands sinds 1961 een duidelijke invloed heeft op het taalgebruik van Elisabeth Eybers en dat haar idiolect in de Amsterdamse bundels mede daardoor bepaald wordt.Ga naar eind1 Het Eybers-idiolect kan omschreven worden als een persoonlijke afwijking van het Afrikaans - trouwens elke dichter wijkt af van zijn standaardtaal - hetgeen gekenmerkt wordt door de combinatie van een aantal verschijnselen. Hoewel de taal van haar gedichten Afrikaans is, komen er soms Nederlandse woorden, dialogen in het Nederlands, en Afrikaanse weergaven van Nederlandse uitdrukkingen in voor. Verder zijn er woorden waarvan de betekenis als gevolg van de Nederlandse invloed verschilt van de algemeen gebruikelijke Afrikaanse betekenis, en ook woorden met een hogere gebruiksfrequentie in het Nederlands dan in het Afrikaans. Bovendien heeft het Nederlands ook een grote invloed op de neologismen van Eybers. Al deze aspecten zijn vreemd en opvallend voor Zuid-Afrikaanse lezers, terwijl de Afrikaanse basis van Eybers' gedichten op haar beurt voor Nederlanders vreemd is. Taalverschijnselen die ‘normaal’ en ‘vanzelfsprekend’ zijn voor de ene groep, zijn ‘ongrammaticaal’ en soms moeilijk, dus opvallend, voor de andere groep. Omdat dit boek ook een gids wil zijn die lezers helpt taalproblemen op te lossen, worden de problematische taalverschijnselen in Eybers' Amsterdamse bundels eerst gesystematiseerd. Zo'n systematisch taalonderzoek kan lezers uit beide taalgroepen stimuleren om vreemde taalaspecten als een uitdaging te beschouwen, en | |
[pagina 172]
| |
niet als een onoverkomelijke hindernis. Het is mijn bedoeling de lezer ervan te overtuigen dat elementen die te wijten of te danken zijn aan de afstand tussen de culturen, de talen en de buitentalige werkelijkheid van Nederland en Zuid-Afrika, geenszins het contact tussen Elisabeth Eybers en haar lezers hoeven te belemmeren. De getrouwe Eybers-lezers aan weerszijden van de oceaan weten dat trouwens zelf erg goed. Zij zullen zich dan ook gaan realiseren dat juist de combinatie van vertrouwde en onbekende taalfactoren de poëzie van Elisabeth Eybers ‘dubbel-poëtisch’ maakt. Het slot van dit hoofdstuk wordt gewijd aan de tweetalige bundels Tydverdryf/Pastime (1996) en Verbruikersverse/Consumer's Verse (1997) waarin Eybers haar lezers verrast met het telkens naast elkaar stellen van Afrikaanse en Engelse gedichten. | |
Reacties van Nederlandse en Zuid-Afrikaanse recensentenNederlandse recensenten erkennen dat ze niet voldoende kennis bezitten om alle subtiliteiten van Eybers' taalgebruik in te schatten. Ze weten bijvoorbeeld niet wanneer een on-Nederlands woord een gewoon Afrikaans woord of een Eybersvondst is. De betekenis van sommige Afrikaanse woorden, zoals ‘amper’, verschilt van die in het Nederlands, maar omdat het geen vreemd lijkend woord is, wordt er slechts de Nederlandse betekenis aan toegekend. Dit kan soms leiden tot misverstanden. Nederlandse recensenten zijn zich voortdurend bewust van mogelijke valkuilen en ze waarschuwen de Eybers-lezers dan ook regelmatig om hierop bedacht te zijn. Er worden adviezen gegeven, onder meer om woordenboeken te raadplegen. K.L. Poll (1973) stelde de lezers voor de gedichten hardop te lezen. Renate Rubinstein (1982) vond ook dat hardop lezen hielp om problemen op te lossen. Ze legde uit dat het woord ‘hiënalag’ aanvankelijk onbegrijpelijk voor haar was, totdat ze besefte dat het woordbeeld haar meer vertrouwd zou worden wanneer zij de ‘g’ verving door een ‘ch’. ‘U ziet, het is zo moeilijk niet,’ moedigde zij andere Nederlandse lezers aan. Over het algemeen wordt extra moeite aanbevolen en ook aangeprezen - volgens Nederlandse recensenten hóórt dit bij het plezier van poëzie lezen. In tegenstelling tot de geringe kennis van het Afrikaans van de meeste Nederlandse recensenten (uitzonderingen zijn vooral Ester en Van Dis), beschikken vele Zuid-Afrikaanse critici wel over een zekere basiskennis van het Nederlands. Desondanks is hun kennis van de Nederlandse gesproken taal en de leefomstandigheden zelden voldoende om zich actief bewust te zijn van de uitzonderlijke wisselwerking van de Nederlandse en Afrikaanse lexicale, morfologische, syntactische en idiomatische subtiliteiten in Eybers' gedichten. Dat zij mogelijk problemen hebben met de taal van Eybers, zullen zij echter nooit toegeven. | |
[pagina 173]
| |
Soms klagen Zuid-Afrikaanse critici aanmatigend-puristisch over ‘neerlandismes’ zonder zich af te vragen of deze misschien een rol zouden kunnen spelen in haar poëzie. Omdat ze zichzelf bijna nooit rekenschap geven van een mogelijke motief voor het gebruik en de betekenis van vreemde woorden, laten de critici ook na de aandacht van ‘gewone’ Afrikaanse lezers te vestigen op taalproblemen en een oplossing aan te bieden. Het gevolg is dat Zuid-Afrikaanse poëzielezers sinds 1961 niet voldoende bewust zijn gemaakt van Eybers' unieke positie en dus niet ‘geschoold’ zijn zoals Nederlandse lezers die al bij voorbaat weten dat Eyberspoëzie een heel specifiek soort leesinspanning van hen zal vergen. De mogelijkheid dat er een iconisch verband tussen Eybers' dubbele positie binnen de letterkunde van twee talen en haar vreemdelingschap zou kunnen bestaan, wordt dus ook niet overwogen. Aan de dimensie van het leven als buitenstaander dat Nederlandse lezers zo boeit, wordt door Zuid-Afrikaanse lezers weinig aandacht geschonken. Hierin kwam verandering na de publicatie van ‘Eybers die vreemde eend’ en ‘Elisabeth Eybers: tussen Suid-Afrika en Nederland’, artikelen van respectievelijk Jansen en Nienaber-Luitingh in Ester en Lindenberg (1990). Toen Ernst Lindenberg (1995) in zijn recensie van Nuweling taalproblemen en de functie daarvan aan de orde stelde, was dit een primeur in de ‘populaire’ Zuid-Afrikaanse Eyberskritiek, maar naar mijn gevoel gaat hij er toch nog wel te gemakkelijk van uit dat de Zuid-Afrikaanse lezers ‘geen problemen’ met Nederlandse woorden zullen hebben. Lindenberg schreef: Na een verblijf in Nederland van ruim dertig jaar is te verwachten dat Eybers' taalgebruik ‘aangetast’ zal zijn door haar omgeving. Zoiets gebeurt zo geleidelijk en onopvallend dat je je oren erbij moet spitsen. Aangezien het Nederlands onze kostbare voedingsbodem blijft, zal de lezer geen problemen hebben om dergelijke woorden te begrijpen, zal zelfs vinden dat ze helpen om de achtergrond in te vullen. Soms is iets ongebruikelijk in het Afrikaans, zoals de uitdrukking om aan iets te wennen (i.p.v. gewoond te raak aan), maar de Nederlandse vorm (nl 8) leeft in het Afrikaans voort in versteende uitdrukkingen. Minder bekend zijn echter woorden als ‘belabberde’ (nl 15) en ‘samerottende’ (nl 28); ‘prullemand’ (nl 21) is half Afrikaans, maar het gebruik van ‘ooit’ (nl 37) klinkt vreemd in mijn oren. Grensgevallen zijn ‘stumper’ (nl 41) en ‘hardleers’ (nl 38). Ik wijs op deze gevallen, niet om er een oordeel over uit te spreken, maar omdat ze deel zijn van het Eybersarsenaal en van haar ‘wereld’. Ook Nuweling maakt het voor de lezer lonend om haar taal uitvoerig te verkennen. | |
[pagina 174]
| |
We zouden het verschil tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse recensies als volgt kunnen samenvatten: Nederlandse besprekingen worden voor ‘gewone lezers’ geschreven met de bedoeling om hen voor Eybers' buitengewone poëzie te winnen. Men is zich ‘nederig’ bewust van mogelijke problemen en daarom worden verschillende manieren van lezen voorgesteld om deze op te lossen. Terwijl in Nederlandse recensies de betrokkenheid van de lezers sterk op de voorgrond staat, is daarvan in de Afrikaanse Eybers-kritiek vóór ongeveer 1990 nauwelijks enige sprake. Het lijkt alsof Zuid-Afrikaanse recensenten vooral voor andere literatoren schrijven. Verwijzingen naar de boeiende aspecten van de ‘vernederlandisering’ van Eybers staan niet zoals in Nederlandse recensies centraal, maar worden slechts in uitzonderlijke gevallen terloops genoemd in besprekingen die in hoofdzaak tekstanalyse, bundeltypering en het benadrukken van onder andere Eybers' ironische stijl en het dichterschapsthema behelzen. Het zou een groot verlies betekenen voor de Zuid-Afrikaanse lezers wanneer ze zich geen rekenschap geven van de specifieke begripsproblemen in haar poëzie vanaf 1961 en leren om deze op een avontuurlijke manier te overwinnen. Eybers raakt in haar gedichten essentiële problemen aan die ieder mens aanspreken, oud én jong.Ga naar eind2 Zij doet dit op een manier die tegelijkertijd klassiek en modern, altijd zinvol, nooit larmoyant, en dikwijls vol humor is. | |
Verschillen tussen het Afrikaans en het NederlandsVerschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands vinden we in klank en spelling, in de morfologie (wijze waarop afgeleide en samengestelde woorden worden gevormd), het lexicon of de woordenschat (vaste en idiomatische uitdrukkingen), en de syntaxis (zinsbouw). | |
SpellingOmdat Eybers haar gedichten in het Afrikaans schrijft en spelt volgens de Afrikaanse woordelys en spelreëls (1966; herzien in 1991), hebben Zuid-Afrikaanse lezers bijna nooit moeite met de spelling in haar gedichten. Wanneer Eybers echter Nederlandse woorden in een verafrikaanste vorm gebruikt, is het soms nodig dat lezers op de hoogte zijn van de belangrijkste spellingverschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands zodat ze weten waar ze in woordenboeken moeten zoeken naar de mogelijke betekenis van een vreemd woord. ‘Marsjandeer’ (vg 441) moet bijvoorbeeld opgezocht worden als ‘marchanderen’ en ‘lystrekkers’ (nl 33) als ‘lijsttrekkers’. In Nederlandse ogen lijken veel Afrikaanse woorden, bijvoorbeeld ‘jy’ voor ‘jij’ en ‘ek’ voor ‘ik’, vreemd omdat deze afwijken van de spellingsregels van het Nederlands die samengevat zijn in de | |
[pagina 175]
| |
Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954; herzien in 1990 en opnieuw herzien in 1995). Het woord ‘hiënalag’ werd al genoemd als aanvankelijk problematisch voor Renate Rubinstein vanwege de spelling. Over het algemeen is het niet moeilijk de spellingsproblemen te overwinnen; het hardop uitspreken van een woord is een probaat hulpmiddel. Het hardop lezen van de Eybers-gedichten wordt trouwens vaak aanbevolen, en in recensies wordt Nederlandse lezers daarom nooit voorgehouden dat spellingsverschillen een belemmering zouden kunnen zijn. Anneke van Luxemburg (Haarlems Dagblad, 20-11-79) schrijft bijvoorbeeld dat het Afrikaans ‘ook door de spelling iets van een oertaal heeft, alsof de woorden speciaal (...) zijn verzonnen’. Zeeman (Leeuwarder Courant, 12-8-88) meent: De zonderlinge spelling van vertrouwde woorden en het voorkomen van bijna fonetische samentrekkingen verlenen aan de taal iets sprankelends, iets van een kindertaal, maar dan niet in de meewarige zin van het woord. Als het woord ‘skietspoel’ in Eybers' tweede muisgedicht, ‘Rangorde’ (nl 42; het eerste is ‘Vete’, vg 584) aanvankelijk voor Nederlandse lezers onbekend lijkt, is het voor hen belangrijk te weten dat sk in het Afrikaans sch in het Nederlands is en dat het woord in een Nederlands woordenboek opgezocht kan worden als ‘schietspoel’. Rangorde
'n Geknars van vermorselde houtbeskot het
deur die lang donker ure die slaap my belet;
die dader, klein feillose meganiek,
vlieg nou soos 'n skietspoel pylsnel oor die vloer.
As oningewyde en lid van geen kliek
let ek alleen op die nietige dag
terwyl hý as gesant van die priemtandgeslag
'n tonnel oopknaag wat na eindeloosheid voer.
(uit: Nuweling 1994:42)
Op grond van de woordverklaring van Koenen en Endepols; ‘schietspoel: spoel met inslaggarens die bij het weven door het vak van de ketting wordt geworpen’, kan de vergelijking concreet gevisualiseerd worden. De muis is dus als een spoel die tijdens het weefproces door de scheringdraden schiet. Al weet een leek niet precies wat dit is, toch is in ieder geval nu de associatie gemaakt met het mechanisch functioneren van een weefgetouw. De spreker beschrijft zichzelf als een individu, een ‘oningewyde en lid van geen kliek’, terwijl de muis ‘gesant van die priem- | |
[pagina 176]
| |
tandgeslag’, dus deel van een massa is. Juist wegens zijn gebrek aan individualiteit zal hij ‘eindeloos’ voortleven als soort. Andere spellingsverschillen in verband met consonanten waarmee Nederlandse lezers rekening moeten houden, zijn het wegvallen in het Afrikaans van de intervocale g, d en v (ogen = oë, schouder = skouer, avond = aand) en de regel dat de stemhebbende z een stemloze s wordt (zon = son). Terwijl deze spellingsverschillen ook klankverschillen met zich meebrengen, zijn er andere waarbij het klankverschil uiterst gering is (bijt = byt, heerlijk = heerlik). Op het gebied van vocalen is het voor Nederlanders verder van belang om te weten dat het Afrikaans vaak een e heeft in plaats van a of aa. Dus perd, stert en skêr in plaats van paard, staart en schaar. In andere gevallen is het net andersom: in het Nederlands is het gerst, vers en hersens terwijl het in het Afrikaans gars, vars en harsings is. In veel Afrikaanse woorden komt een eu voor waar het ABN alleen een oo kent: bijvoorbeeld heuning en seun tegenover honing en zoon. Als de lezers op deze spellingsverschillen letten, hoeven zich weinig misverstanden voor te doen. | |
MorfologieTussen het Afrikaans en het Nederlands bestaan opvallende morfologische verschillen omdat woorden in het Nederlands meer flexie ondergaan dan in het Afrikaans. Het komt voor in twee categorieën, namelijk verbuigingen (declinatie) in het nominale systeem en vervoegingen (conjugatie) in het verbale systeem. Elisabeth Eybers heeft in een gelegenheidsvers, ‘By die Duitse vertaling van enkele van my gedigte’ (Nuweling 1994:19)Ga naar eind3, hierop zelf commentaar gegeven: Siedaar jou taal, steeds Germaan,
op gebied van vervoeging 'n wrak
met vernufryke ondergrond,
verbaster en kerngesond
(...)
De morfologische vereenvoudiging van het Afrikaans in vergelijking met het Nederlands (en in een nog grotere mate met het Duits) is er de oorzaak van dat de Afrikaanse taal voor Nederlanders simplistisch lijkt en klinkt. Het Afrikaans heeft bijvoorbeeld alleen die-woorden terwijl het Nederlands de en het als bepaalde lidwoorden kent. Het Afrikaans bezit ook slechts één vorm van het werkwoord in de tegenwoordige en de verleden tijd, terwijl er in het Nederlandse systeem verschillende persoons- en getalsvormen voorkomen. Verder zijn in het Afrikaans het imperfectum en het plusquamperfectum bijna geheel verdwenen als samengestelde werkwoordsvormen. | |
[pagina 177]
| |
Het is opvallend dat deze morfologische vereenvoudigingen door Nederlanders, die over het algemeen geneigd zijn het Afrikaans in vergelijking met het Nederlands kinderlijk te vinden, meestal als positief worden ervaren in Eybers' gedichten.Ga naar eind4 Van Dis (NRC Handelsblad, 26-8-77) schrijft over de morfologische vereenvoudiging: ‘Het wegvallen van de grammaticale uitgangen maakt haar poëzie voor de Nederlandse lezer alleen maar nog kernachtiger en nog economischer.’ Jan Eijcking (Prisma-Lectuurvoorlichting, 26-8-69) spreekt over Eybers' ‘weerbarstige, hoekige Afrikaans’ en Jan van der Vegt (De nieuwe linie, 22-11-78) meent dat het Afrikaans bij uitstek een geschikt uitdrukkingsmiddel is voor de moderne dichter, omdat het tegelijk soepel en strak is. Deze positieve uitspraken door Nederlandse recensenten zijn een compliment voor het Afrikaans in het algemeen, en voor de manier waarop Eybers ermee omgaat in het bijzonder. Zoals in het geval van de spellingsverschillen worden ook morfologische verschillen door Nederlandse lezers dus niet als onoverkomelijke hindernissen beschouwd. Ze dragen eerder bij tot de poëtische zeggingskracht van Eybers' werk. Tijdens haar lezing in Brussel in 1963 gaf Elisabeth Eybers al te kennen dat zij niet van plan was om ooit in het Nederlands te dichten: ‘Soms vra iemand my of ek dalk later in Nederlands sal gaan skrywe as ek lank genoeg in Holland gebly het om die taal goed baas te raak. Dit kan ek my nouliks voorstel. Afrikaans is nie alleen die taal van my bewuswording nie, maar ek voel oortuig dat dit poëties bruikbaarder is as Nederlands.’ (Hennipman in: Nienaber-Luitingh 1975:9) Eybers is bij dit voornemen gebleven en Afrikaanse lezers zullen slechts morfologische ‘eigenaardigheden’ tegenkomen in enkele gedichten waarin Nederlandse woorden van een personage direct worden geciteerd. Een aantal van deze gedichten wordt hierna besproken, ook die waarin slechts Nederlandse ‘zinnen’ bestaande uit één woord voorkomen, bijvoorbeeld de groet ‘Dag’ die typischer is voor het Nederlands dan voor het Afrikaans. In gedichten met een hele zinsnede Nederlands is de afwijkende morfologische constructie opvallend voor Afrikaanssprekenden. In ‘Afloop’ (Balans 1962, vg 271) is de verwijzing in het Nederlands naar ‘50 vel prima gelinieerd’ papier dat gekocht wordt bij ‘Kantoorboekhandelaars Gebr. Winter’ (een zaak met verscheidene filialen in Amsterdam, maar let ook op de toepasselijke naam van de ‘gebroeders’ van wie de winkel is) een teken dat de spreker zich in een koude situatie - hier in meer opzichten dan alleen het klimaat - bevindt. | |
[pagina 178]
| |
Afloop
As jy 3 maande lank kalenderloos
uit nooddruf vir die onbekende oorbekende
die valbrug neerlaat, die beleëraar
se teer en tydelike triomf aanvaar,
daarna 3 afgemete weke lank
bevrore in die rigor mortis van ellende,
jou oë koppig op één kwas gerig,
kruisarmig uitgestrek lê op jou rug
en dan uit blinde wraaksug 3 dae lank
die gros van 50 vel prima gelinieerd
(Kantoorboekhandelaars Gebr. Winter)
soos 'n dik heipaal afsplits tot 'n splinter
bly alles hoe ook al nog ongedeerd.
‘Nooddruf’ betekent ‘levensbehoefte’ of ‘gebrek, bittere ontbering’. Dit komt in dezelfde omschrijving in zowel Koenen en Endepols' woordenboek als in de HAT voor.Ga naar eind5 De eerste strofe beschrijft een verhouding die blijkbaar als een noodsprong als gevolg van onthouding begonnen is, de tweede de ellende wanneer de verhouding voorbij is, en de derde strofe beschrijft een paar dagen van wraakzuchtig afreageren door erover te schrijven. Om een heipaal (een onbekend begrip voor Zuid-Afrikaanse lezers) tot een splinter te hakken getuigt van woedende energie. Het slotwoord van de alleenstaande laatste regel van het gedicht, ‘ongedeerd’, betekent ‘zonder letsel’. Het zou kunnen betekenen dat de ervaring, ondanks alle onaangename gevolgen, toch behouden, onaangetast blijft.Ga naar eind6 In een aantal ‘portret-gedichten’ maakt Eybers gebruik van het Nederlands wanneer mensen geciteerd of geantwoord worden. Trouwens, al in het gedicht ‘Tweegesprek’ uit Neerslag (1958, vg 189) - dat is geschreven voordat Eybers Zuid-Afrika had verlaten - wil het voorkomen alsof de ‘sy’ met een Nederlandse ‘hy’ in gesprek is wanneer ‘Jawel’ geantwoord wordt op de vraag ‘Besef jy wat ek sê?’ ‘Ode aan Kontroleur de Laar’ (Onderdak 1968, vg 295) is het eerste gedicht na 1961 waarin Nederlands voorkomt. Dit gedicht is samen met ‘Twee kleuters in die Vondelpark’ (Balans 1962, vg 281) het meest geciteerd door de Nederlandse recensenten van Balans (1962) - waarschijnlijk doordat de taal, de plaats en de situatie hun bekend zijn. Eerst worden de woorden van de belastingconsulent nog in het Afrikaans weergegeven: ‘Soek eers die juiste syfers en kom terug’ maar dan volgt zijn ‘skamper | |
[pagina 179]
| |
kommentaar’: ‘Allicht! U bent niet meer in Afrika!’ Dit is de allereerste echte Nederlandse zin in Eybers' oeuvre. De Nederlandse criticus Hans Warren (1969) merkt op dat het weerwoord van de spreker, ‘my land het leemtes: daar / het ek jou soortgelyke nooit gewaar // miskien vanweë my huid? Ek dink bevrees: / só voel dit dus om Gam se kind te wees’, bijtende kritiek is, niet alleen op de man, maar ook op haar land van herkomst. Van der Vegt (1969) is hierover nog duidelijker. Hij schrijft dat dit een ‘heel belangrijk moment’ in Eybers' werk is wanneer zij, juist als zij zelf vernederd wordt, zich identificeert met de vernederden in Zuid-Afrika. Hij vindt dit heel belangrijk ‘omdat het beter is dat een Zuid-Afrikaanse dit beseft dan dat wij erover moraliseren’. Dat de ‘ik’ zelf Nederlands spreekt in de slotregel is een teken van haar weerbaarheid, van haar poging om zich aan te passen en De Laar van repliek te dienen. Over een incident uit ongeveer dezelfde tijd schrijft Eybers ‘meer dan dertig jaar later’ in ‘Voorland’ (tv 40). Ook in dit gedicht wordt haar vreemdheid benadrukt doordat een figuur in een zwarte jas met ‘swart slaprandhoed laag oor die oë getrek’, zich aankondigt in het Nederlands: ‘Ik ben van de mot- en de houtwormverdelging.’ Zuid-Afrikaanse lezers zullen niet veel problemen hebben met het taalgebruik van De Laar of met deze prefiguratie van Magere Hein, maar mogelijk wel in ‘Niets van uw dienst?’ (Onderdak 1968, vg 315). De overeenkomende Afrikaanse uitdrukking van de titel is ‘Kan ek iets vir u doen?’ Niets van uw dienst?
Half-ses, soos deur die radioman voorsê,
het die son sy bondel op my vensterbank gelê
en laat sy allemanslag na binne gly -
so 'n gladde vent wat oral inpas, hy
wat die hele Holland van geluk voorsien.
Dag son, gaap ek, jou groot klandisie wag,
al die adreskolomme in jou boek.
Ek moet my nog bedink, en bowendien
gister was homo sapiens op besoek ...
Dankie, nee, geen bestelling vir vandag.
De zon wordt hier voorgesteld als een van huis-tot-huis-verkoper die zijn waren aanbiedt. Aangezien de ik-spreker de zon antwoordt in verafrikaanste vertalingen van typisch Nederlandse uitdrukkingen die in verkoopsituaties gebruikt worden (‘Ek moet my nog bedink’ en ‘Dankie, nee, geen bestelling vir vandag’), veronderstellen we dat de zon Nederlandstalig is. Nederlandse lezers zullen onmiddellijk het winkeliersjargon herkennen, terwijl voor Afrikaanse lezers deze regels misschien nieuw zijn en niet meteen als variaties op een geijkt patroon overkomen.Ga naar eind7 | |
[pagina 180]
| |
In ‘Kritiek’ (vg 384) komen ook een paar Nederlandse zinnen voor. Dit gedicht uit Einder (1977) is een repliek op de bespreking van Hans Warren van ‘Einde van die seisoen’ (vg 346) dat in de voorafgaande bundel Kruis of munt (1974) was verschenen. Einde van die seisoen
Die trouelose lig vergrou,
die waarheidskermis is verby:
verlate jesusswerwers vou
hul slaapsakke en moet vergly,
geboë, oor 'n vloer van blare,
na een of ander winterhol.
Langsaam, met dromerige gebare,
stop elkeen sy vroom ransel vol.
Hulle sypel, groepies of in pare,
om vóór die hek al weg te smelt
verdoesel in 'n vag van hare,
onvatbaarheid en nie-geweld.
Nou wag ons dat die opgewonde
kinders die park op stelte set,
hollend of skaatsend, met gesonde
krete van wierooklose pret.
Het gedicht speelt zich af in de omgeving die Eybers ook beschrijft in ‘Twee kleuters in die Vondelpark’ (vg 281). Veel Nederlandse recensenten (bv. Van Deel 1973 en Smit 1974) verwijzen op heel neutrale wijze naar het gedicht, maar Warren (1973) grijpt het aan om Eybers te beschuldigen van discriminatie. Haar gedicht over de Vondelparkslapers (vooral in de jaren zestig en zeventig een regelmatig hippie-verschijnsel tijdens de zomermaanden) werkt voor hem als een rode lap en is de reden waarom hij Kruis of munt niet wilde recenseren. Warren schrijft: Er staat (...) een gedicht dat me heeft geïrriteerd en dat me argwanend heeft gemaakt voor heel haar poëzie en instelling. Het is een knap vers, vol sfeer, fraai van verwoording (...). Het venijn zit in de staart: de twee laatste regels zijn, zal ik het maar heel lelijk zeggen: zuidafrikaans. Mogelijk is de dichteres uit rijmdwang op dat ‘ge- | |
[pagina 181]
| |
sonde’ gekomen, maar nee, dan bewijst toch de slotregel, dat zij werkelijk partij kiest op een manier die mij althans woedend maakt. Wie zo de frisse jeugd tegen de onfrisse hippies af wil zetten, waar houdt die op? En toen ik dit toontje eenmaal had gehoord, klonk het op meer plaatsen (in het zelfbeklag, de verlaten, misbegrepen vrouw in Ballingschap met B die toch zo grootmoedig alles begrijpt en omhelzen wil) en zelfs bij de verzen die ik verder erg goed vond (want Elisabeth Eybers is een goed dichteres) kon ik het jammer genoeg niet vergeten. Wat ik maar opbiecht - een volgende keer ben ik het wel kwijt. Dit is dan de som van Warrens recensie - waarmee hij zich wel ‘Kritiek’ (vg 384) op de hals haalt: Kritiek Wie zo de frisse jeugd tegen de onfrisse hippies af wil zetten, waar houdt die op? Provinciale Zeeuwse Courant
Die resensent uit Seeland vind
my vers, om dit héél lelijk uit te druk
- sy selfbewuste term - Zuidafrikaans.
En raai waarom? - Onlangs het ek gekyk
na hippies wat stil padgee vir die kou,
gedink aan kinders met hul skaatslawaai.
Hy meen dat ek van kinderkrete hou,
hul spervuur teen die naakte trommelvlies
bo Nepalese siterspel verkies,
'n hekel het aan hippies en hy word
derhalwe woedend (weer sy eie woord).
Dat elkeen só sy herkoms moet verraai ...
In sy lokettewêreldjie behoort
kantkies by kyk, elke gegewe dra
'n onverwisselbare etiket
wat nuanseringe onvoegsaam maak:
toeskouer is om ja of nee te kraai.
Van dag tot dag volg hy die stippelweg
langs prikvlaggies wat oral goed en sleg
kordaat aandui en teen verwarring waak.
| |
[pagina 182]
| |
Hy sou die reënboog boikot as dit nie
met kleurkrytklem die spektrum illustreer:
één feit word teen 'n ander afgeset.
(U merk dat ek van tyd tot tyd siteer.)
Sy kop met sekerhede volgeprop
- geen skrefie vir 'n splinter ironie
om in te dring - vorder: waar houdt die op?
Ja, vra dit. Wáár ek ook ophou of wanneer,
hoop ek om nog oningehok te bly,
nie weggebêre vir en vóór my tyd
- miskien, wie weet, iets minder liggeraak,
steeds met 'n tastende kieskeurigheid
ook wat betref die yk van poësie.
Omdat een gedeelte uit Warrens recensie als motto gebruikt wordt en sommige van zijn woorden in cursief overgenomen worden, krijgt het Nederlands extra nadruk: ‘héél lelijk’, ‘Zuidafrikaans’, ‘woedend’, en ‘waar houdt die op?’. Eybers maakt met nadruk gebruik van de repliek-techniek door telkens te vermelden: ‘sy selfbewuste term’, ‘(weer sy eie woord)’ en ‘(U merk dat ek van tyd tot tyd siteer.)’ Zoals in het geval van ‘Ode aan Kontroleur de Laar’ wordt de beschreven persoon heel direct bekritiseerd door hem in het Nederlands aan te spreken, maar toch wordt de mogelijkheid van zelfkritiek ook opengelaten (‘iets minder liggeraak’). Hoe gemakkelijk Afrikaanse lezers problemen kunnen hebben met Nederlandse woorden in Eybers-gedichten, blijkt uit Kannemeyers (1995:39) opmerking dat Eybers de recensent voorstelt ‘als iemand die kaartjes verkoopt aan een loket’. Met de beschrijving ‘In sy lokettewêreldjie behoort / kantkies by kyk’, maakt Eybers echter gebruik van een andere Nederlandse betekenis van loket: ‘vak in een kastje, bureau, kluis enz.’, dus een aparte ruimte of hokje. Trouwens, ook de HAT geeft deze verklaring. De recensent uit Zeeland is dus iemand die alles wat hij ziet in hokjes wil indelen. In de laatste zin van het gedicht stelt de spreker zichzelf tegenover hem en ‘zijn hokjesgeest’ op wanneer zij hoopt (...) om nog ‘oningehok’ te blijven. In ‘Individualis’ (Einder 1977, vg 413) wordt een graffiti-tekst geciteerd, mogelijk zelfs in de typografische vlakverdeling zoals die op de muur was geschreven:
De mensen sterven en zijn niet
gelukkig wapper naas die deur
van die skoenmaker op die hoek:
muurskildering van 'n amateur
in gangbare heelalverdriet.
Die hobbelrige kinderskrif
pryk maande lank: geen verfkwas waag
| |
[pagina 183]
| |
om vonnis van 'n nihilis
vol dampige ontnugteringsdrif
of neo-transendentale angs
met ruwe hale weg te vaag.
Hoewel nog nooit opvallend kloek
wandel ek weer vandag daarlangs
en ondiepsinnig vergewis
ek my dat 'k leef en selfs, danksy
jy-weet-wat, stomgelukkig bly.
De Zuid-Afrikaanse criticus Ohlhoff (1978:59) interpreteert het ‘jy-weet-wat’ als ‘de menselijke verhouding’ die ‘een soort schans tegen de dood en het ongeluk’ is. In de context van Einder (1977) waarin veel liefdesgedichten voorkomen, is het ook mogelijk om de eerste en de laatste regels samen te lezen als een verwijzing naar de zogenaamde ‘kleine dood’ of orgasme. Het is verder natuurlijk opvallend dat, in tegenstelling tot de ‘muurskildering’ van de ‘ontnugterde nihilis’, het optimisme van de spreker een verwijzing van een andere orde behelst wanneer met het woord ‘stomgelukkig’ het beroemde gedicht ‘De Dapperstraat’ van de Nederlandse dichter J.C. Bloem opgeroepen wordt (Bloem 1981:206): (...)
Dit heb ik bij mijzelven overdacht
Verregend, op een miezerige morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
Een ander Nederlands woord komt voor in ‘Die bommel-ding’ (Dryfsand 1985, vg 494). Doordat een Nederlands imperfectum, ‘binnenkwam’ (Afrikaans: ‘binnegekom het’) gebruikt wordt, legt Eybers de nadruk op de Nederlandse omgeving waarin het gedichtgebeuren zich afspeelt. Het woord ‘binnenkwam’ is voor Afrikaanse lezers volkomen vreemd zodat de mysterieuze aard van het ‘ding’ op morfologisch vlak wordt versterkt. Die bommel-ding
(n.a.v. 'n dagbladberig)
Iets het vandag die rus verstoor,
'n sonderlinge ding, 'n bommel-ding
wat gemaskerd ‘binnenkwam’,
konstabels moes die buurt fynkam
maar van die stomme ding geen spoor.
'n Koppeling laat die klemtoon skommel,
| |
[pagina 184]
| |
sy narrenaam klink soos 'n grap.
In my borsholte pols 'n dowwe trommel,
hoe kon hy tussen omstanders ontsnap?
Waar bly die bommel-ding?
Ek wag
tot hy hom aanmeld op 'n dag.
Het woordgrapje in verband met een bom-melding is in het Afrikaans en het Nederlands even geslaagd. In regel 6 is er een duidelijke aanwijzing dat een koppelteken de oorzaak van een klemtoonverschuiving is, maar veel lezers ontgaat deze wenk toch. Een interessante bijkomstigheid voor Nederlandse lezers - een die de mogelijke verwarring nog meer vergroot - vormen de referentiële en intertekstuele aspecten die in hun geval meespelen.(Zalt)bommel is immers een Nederlandse plaatsnaam die als Bommel voorkomt in een bekend Nederlands gedicht, M. Nijhoffs ‘De moeder de vrouw’: ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’. (Nijhoff 1964:212) Verder is er nog de bekende Heer Bommel die samen met Tom Poes tientallen jaren figureerde in de strip van Maarten Toonder.Ga naar eind8 Soms worden Nederlandse woorden gebruikt om een persoon in een gedicht te helpen karakteriseren. In ‘In absentia’ (Onderdak 1968, vg 331) komt de beschrijving ‘klein doch voornaam’ tussen aanhalingstekens voor. Deze woorden roepen - in de woordenschat van óf de ‘ek’ óf die van een gemeenschappelijke kennis - het eerste beeld op van de man die later de geliefde van de spreker is. Voor Afrikaanse lezers hoeft dit geen probleem te zijn, het is maar een aanduiding dat de ‘jy’ hoogstwaarschijnlijk een Nederlander is. In absentia
Al het ek gou genoeg die warm nis
gevind waarvan ek indertyd niks wis
het 'k nog jou eerste omtreklyne lief.
My hart-arm, oor ses weke heengestrek
tot by ons afskeidsgroet, verleng sy straal
om jou uit vier-jaar-vroeër terug te haal:
‘klein doch voornaam’, vinnig en opgewek,
deskundig, vindingryk, gewaagd ...
En ek?
Jou lens-oog het die troebel negatief
ontwasemend bevestig: sedertdien
verstewig ek tot wat jy tóé kon sien.
| |
[pagina 185]
| |
Dat het een Nederlandse gast is die aankomt in ‘Herstel’ (Einder 1977, vg 421), is ook duidelijk dankzij de gecursiveerde groet: Plots medepligtig knal die voordeur oop,
jy ink die tonnelmonding van die gang,Ga naar eind9
Dag roep jy, al wat yl is neem die loop
en ek word in jou swaartekrag gevang.
In ‘Kliniese hipotese’ (nl 16) komt de begroeting ‘Dag’ (vrij ongebruikelijk in het Afrikaans) ook voor. Dat gedicht is weer een voorbeeld van Eybers' kritiek op de onmenselijke interactie à la controleur De Laar: Indien die uroloog, in teenstelling tot al die vorige kere,
die behandelkamer sou binnetree en 'n blik werp op die gesig
wat verbind is met die weerloos tentoongespreide en van klere
bevryde ledemate en 'n Dag mevrou Watsenaam daarheen rig
sou jy dink sy professionele fatsoen het hom versaak
óf dat hy skielik vermoed hy het met 'n mens te maak
en nie bloot met 'n blaas nie:
vir albei betrokkenes 'n oomblik van grasie.
Het is wel grappig dat de spreker zelfs het vage ‘Dag mevrou Watsenaam’ zou verkiezen boven de groetloze klinische behandeling die zij altijd krijgt. De prozaïsche stijl van het gedicht en de herhaling van ‘sou’ duiden erop dat het ‘oomblik van grasie’ een wensdroom blijft. Een gedicht waarin Elisabeth Eybers het Nederlands bijzonder effectief gebruikt, is ‘Deesdae’ (Dryfsand 1985, vg 500). Deesdae
Die muse skyn my deesdae te vermy.
Niks aan te doen. Geduldig verder gaan.
My kleinseun - vyf-en-'n-half - en ek verstaan
mekaar. Laat maar, want jij bent oud sê hy
wanneer ek blyk van onbehendigheid
by die saamstel van 'n speelgoedhyskraan gee.
Hy wil gaan fiets. Dit reent. Je hoeft niet mee,
dan wordt je haar zo nat. Dis geen verwyt.
Die dae wedywer om hom te laat gedy,
elke kontoer word liefderyk afgerond,
| |
[pagina 186]
| |
gepoets, albasterglimmend en gesond.
Die dae het iets anders voor met my.
Wat ben je stil vandaag. Geboë oor
sy lego eis hy meer geselligheid.
Ek sing 'n liedjie uit my kindertyd.
Ben jij vra hy beleef ook lid van het koor?
Hy sê opeens het duurt nog héél héél lang
voor jij doodgaat - nog meer dan honderd dagen.
Gulheid oorskry sy rekenkunde, skraag en
vertroos ons, maak ons bly en amper bang.
De werkwoordsvormen in de tweede en derde persoon enkelvoud zijn ongewoon voor Zuid-Afrikanen: ‘ben(t)’, ‘hoeft’, ‘wordt’, ‘duurt’ en ‘doodgaat’ in plaats van ‘is’, ‘hoef’, ‘word’, ‘duur’ en ‘doodgaan’. Dit gedicht bezit trouwens voor Zuid-Afrikanen nogal wat opvallende taalverschijnselen. Het is bijvoorbeeld gebruikelijker om in het Afrikaans te zeggen ‘dit lyk asof’ in plaats van ‘skyn my’ (regel 1), terwijl het in het Afrikaans gebruikelijke dubbele ‘nie’ ontbreekt in de uitdrukkingen ‘Niks aan te doen’ en ‘Dis geen verwyt’. De zin ‘Hy wil gaan fiets’ is vreemd voor iemand die aan het Afrikaanse ‘fietsry’ gewend is, maar ook Nederlanders zullen het opvallend vinden dat de infinitief ‘fietsen’ niet wordt gebruikt. De uitdrukking ‘voorhê’ staat wel in de HAT, maar wordt in het Nederlands vaker - als ‘voorhebben’ - gebruikt. Niet een van deze taalaspecten zijn echte hindernissen in die zin dat ze ernstige begripsproblemen veroorzaken. Het is opvallend dat de Nederlandse uitdrukkingen niet alleen in de cursieve gedeelten van de dialoog met het Hollandse kleinkind voorkomen. De gedachten van de oma die (weliswaar verafrikaanste) Nederlandse zegswijzen bevatten, ondersteunen het gevoel dat zij en haar kleinkind elkaar in vele opzichten op gelijk niveau ‘verstaan’ en goed communiceren. De Zuid-Afrikaanse criticus Daniel Hugo wijst erop (tijdens een Eybers-gedenkprogramma op Afrikaans Stereo op 26 februari 1995) dat het ‘oude Nederlands’ van het kind en het ‘jonge Afrikaans’ van de oma het verschil tussen ouderdom en jeugd op een ironische wijze beklemtonen. Wanneer in de slotregel twee keer ‘ons’ in plaats van alleen ‘my’ of ‘hom’ gebruikt wordt, is de overheersende indruk echter een van onderling begrip. Het gedicht is tegelijk humoristisch en ontroerend. In de gedichten waarin Elisabeth Eybers van het Nederlands gebruik maakt, wordt met nadruk de aandacht op haar leefomstandigheden in Nederland gevestigd: interacties met onverschillige ambtenaren en artsen, met geliefden en met een kleinkind - een levensverhaal in het klein. | |
[pagina 187]
| |
WoordenschatNaast spellings- en morfologische verschillen zijn er op het gebied van het lexicon belangrijke verschillen tussen het Afrikaans en het Nederlands. Dit kan het duidelijkst aangetoond worden door de classificering van S.P.E. Boshoff in Volk en taal van Suid-Afrika (1921) aan te houden waarin de Afrikaanse woordenschat wordt ingedeeld in de categorieën geërfde woordenschat (‘erfgoed’), leenwoorden (‘leengoed’) en eigen woordenschat' (‘eiegoed’). Onderzoek naar de samenstelling van de Afrikaanse woordenschat toont aan dat de Afrikaanse woordenschat omstreeks 1900 ongeveer 50.000 woorden bevatte en volgens een schatting van J. Combrink was ongeveer 95% van alle lexicale items in het Afrikaans van Nederlandse herkomst, dus geërfde woordenschat. Voor 1806 was er geen enkele andere vreemde taal die meer dan 1 % aan de totale woordenschat had bijgedragen. Na 1806 onderging het Afrikaans echter een aanzienlijke invloed van vooral het Engels. De Europese wortels zijn dus hoofdzakelijk te vinden in het zeventiende-eeuws Nederlands (met inbegrip van zeemanstaal, handelstaal en volkstaal, kluchten en volksliederen als bron), met kleine, bijna minimale bijdragen van het Duits, het Frans en het Portugees, en een sterkere invloed van het Engels na het ontstaanstijdperk. Afrikaanse wortels zijn te vinden in een aantal Khoi-woorden, terwijl de Aziatische wortels in Maleise en Kreools-Portugese leenwoorden herkenbaar zijn. Tegenwoordig bestaat de Afrikaanse woordenschat uit ongeveer 750.000 woorden, inclusief samenstellingen. Hiervan zijn veel woorden neologismen uit de twintigste eeuw. Bij een groot aantal woorden is er door de erfelijke component weinig verschil tussen het Nederlands en het Afrikaans, zodat een groot deelgebied de basis van gemeenschappelijkheid vormt voor de receptie van Eybers' werk door de twee verwante taalgroepen. Omdat het Afrikaans zich hoofdzakelijk uit de Nederlandse volkstaal heeft ontwikkeld terwijl de taal van de stedelijke burgerij van Amsterdam en Den Haag ten grondslag ligt aan het Algemeen Beschaafd Nederlands, zijn talloze woorden uit Nederlandse dialecten als zogenaamd ‘verbasterd’ erfgoed in het Afrikaans blijven bestaan, maar deze zijn niet in het ABN opgenomen (vgl. dennebol, runnik, vat, spog - zie Raidt 1991: 177, 179). Deze Afrikaanse woorden zijn dus vreemd voor de meeste Nederlanders. In Afrikaanse etimologieë (1967) door S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber wordt hun herkomst beschreven. In gedichten van Eybers vinden we onder meer de volgende ‘verbasterde’, geërfde woorden: katools (vg 243) in de betekenis van ‘bronstig, loops’ (Boshoff & Nienaber 1967:345 beweren dat het verband houdt met het woord ‘Katholiek’); katswink (vg 269) in de betekenis van ‘duiselig, flou’ (volgens Boshoff & Nienaber 1967:346 misschien verband houdend met het Nederlandse ‘katzwijm’); bolmakiesie (vg 265; zie Boshoff & Nienaber 1967:177); bra (zie Boshoff & Nienaber 1967:183), en in combinatie, ramkat (vg 292); getorring (vg 303; volgens Boshoff & Nienaber 1967:653 afkomstig van het Nederlandse ‘tornen/torren’); | |
[pagina 188]
| |
doepa (vg 383 en 511; tovermiddelen; volgens Boshoff & Nienaber 1967:201 uit het Maleis via het Nederlands in de zeventiende eeuw); rinnewasie (vg 410; volgens Boshoff & Nienaber 1967:543 oorspronkelijk van het Nederlandse ‘ruïneren’ afgeleidGa naar eind10), honou (vg 450; volgens Boshoff & Nienaber een uitdrukking om dieren tot stilstand te brengen en een verbuiging van ‘n(o)u’ met de Nederlandse woorden ‘ha!’ en ‘ho!’); goiingsak (vg 493; zie Boshoff & Nienaber 1967:264. Lieske 1986:384 vindt het terecht noodzakelijk om zijn lezers de vertaling ‘jute’ te geven); horreltjies (vg 501; volgens Boshoff & Nienaber 1967:292 is de herkomst van deze uitdrukking die betekent rust of uitstel vragen bij het kinderspel, terug te voeren tot het Nederlandse ‘horrel’ dat ‘hapering/stoornis’ betekent); kasarm (vg 504; volgens Boshoff & Nienaber 1967:342 herleidbaar tot het Nederlandse woord ‘kazerne’ of soldatenkwartier dat in het Afrikaans, naast ‘groot oud huis’, ook ‘een heleboel, een menigte’ geworden is.) Woorden die ook moeilijk voor Nederlandse lezers zijn, zijn gasie (vg 295; volgens Boshoff & Nienaber 1967:238 afkomstig van het Nederlandse ‘gage’, dat, zoals Raidt 1980:170 aangeeft, een Frans leenwoord is); oulap (vg 328; volgens Boshoff & Nienaber 1967:473 is dit afkomstig van het Nederlandse ‘ou(de) lap’ en duidt het op iets minderwaardigs, een klein bedrag); en ritteltit (vg 450; volgens Boshoff & Nienaber 1967:544 houdt dit misschien verband met ‘ritselen’ in de betekenis van ‘beven, bibberen, rillen, sidderen’). Het woord kaperjol (vg 547 en 615) is in het Nederlands ook niet meer bekend. Het betekent in het Afrikaans ‘klugtige sprong, verspottigheid, dwase streek’. Nederlandse lezers zullen via ‘capriool’ (Frans van oorsprong) misschien weten dat kaperjol ‘bokkesprong’ of ‘malle streek’ betekent, en dan de betekenis begrijpen in de regels: (...) soms verras 'n vinnige hartkaperjol jou
en Die kaperjolle van verval (...).
Leenwoorden hebben in ruime mate bijgedragen tot de woordenschat van zowel het Nederlands als het Afrikaans, maar vaak halen de twee talen leenwoorden uit verschillende talen voor hetzelfde begrip. Omdat de Nederlanders het Franse leenwoord paraplu gebruiken voor het object dat in het Afrikaans sambreel genoemd wordt (geleend van het Portugees), is er sprake van een taalverschil. Als Eybers pincet of bougie in een gedicht zou gebruiken, zou geen Nederlander deze Franse leenwoorden hoeven op te zoeken, maar Afrikaanse lezers die gewend zijn aan eigen vindingen als haartangetjie (of het Engelse tweezer) en vonkprop (of het Engelse spark plug) wel. Leenwoorden in het Afrikaans waarmee Nederlanders bijzondere problemen zullen ondervinden, zijn dié woorden die vooral aan het Khoekhoens, aan de Afrika- en Oosterse talen zijn ontleend. | |
[pagina 189]
| |
Het begrip ontlenen kan ook ‘Eybers-specifiek’ worden gemaakt om de directe overname van woorden, vaste uitdrukkingen of literaire en andere verwijzingen uit het Latijn, het Frans, het Italiaans en het Duits in de Eybers-gedichten mee te omschrijven. Ik maak daartoe onderscheid tussen algemeen gebruikte, ingeburgerde leenwoorden in het Afrikaans, (bijvoorbeeld gekleim = geclaimd) of in het Nederlands, (pied-à-terre), ‘literaire’ begrippen uit de westerse poëzietraditie, termen uit vakgebieden en woorden uit andere talen. Een aantal van de woorden of vaste uitdrukkingen die volgen zijn veel meer bekend in de Nederlandse omgangstaal dan in de Afrikaanse, maar volledigheidshalve vermeld ik alle woorden van directe vreemd herkomst.Ga naar eind11 Franse woorden, uitdrukkingen en citaten die Eybers gebruikt zijn: ‘petit feu’ (vg 234), ‘métier’ (vg 336), ‘pied-à-terre’ (vg 441), ‘clair-obscur’ (vg 461), ‘force majeure’ (vg 495 en vg 584), ‘grande dame’ (vg 543), ‘non, ne me quitte pas’ (vg 581), ‘truc’ (vg 584), ‘Sainte-Hélène’ en ‘le Cap’ (nl 39). Latijnse uitdrukkingen zijn: ‘In extremis’ (vg 277), ‘homo sapiens’ (vg 315), ‘In absentia’ (vg 331), ‘Lectori salutem’ (vg 377), ‘Modus vivendi’ (vg 400), ‘Nolens volens’ (vg 439), ‘In memoriam sororis’ (vg 515), ‘Fata morgana’ (vg 555), ‘Hemi-facialis spasme’ (vg 579 en 615), ‘Vademekum’ (vg 598), ‘status quo’ (vg 607 en vv 46) en ‘Magister Artium’ (nl 39). ‘Dichtung und Wahrheit’ en ‘Das Ding an sich’ (vg 531) zijn Duitse literair-filosofische termen, en ook zijn er nog de Italiaanse muziektermen ‘sotto voce’ (vg 592), ‘diminuendo’ (vv 29) en het ‘nieuwe wereld’-woord ‘eldorado’ (vg 616). Het Afrikaans heeft naast geërfde woorden en leenwoorden ook veel woorden die door de taalgebruikers zelf gevormd en geschapen zijn. Deze eigen woordenschat bevat meestal samenstellingen, afleidingen, contaminatie- of analogievormen die op het Nederlands-Germaanse patroon van woordvorming zijn gebaseerd (Raidt 1991:183). Het zal daarom niemand verbazen dat Nederlandse lezers grote problemen hebben om onderscheid te maken tussen Eybers-woorden die niet tot de Nederlandse woordenschat behoren, oorspronkelijke Eybers-neologismen (bijvoorbeeld garingbuik) en het algemeen gebruiksafrikaans van het eigen woordenschat-type, zoals duikweg en verkeerslig (voor de Nederlandse tunnel en stoplicht). Afrikaanse woorden in Eybers' gedichten, waarvan ik vermoed dat Nederlanders er specifieke problemen mee zullen hebben, zijn samenstellingen die ze niet kennen, maar waarin ten minste de betekenis van een van de samenstellende delen in het Nederlands bekend is. Zo zijn ‘trap’ en ‘soet/zoet’ bekende Nederlandse woorden die beide - net als in het Afrikaans - meer dan één betekenis hebben, maar ondanks een visueel nauwkeurige beschrijving (vg 265), valt het te betwijfelen of Nederlanders een kameleon zullen herkennen in: Die krom trapsoetjies op sy tak ontsluit
'n dromerige handjie en strek dit uit.
| |
[pagina 190]
| |
Ook in het Afrikaans is trapsoetjies een zogenaamde ondoorzichtige samenstelling omdat de betekenis ervan niet zonder meer uit de betekenissen van de samenstellende delen kan worden afgeleid (zie Gouws in: Botha 1989:385). Voor een Afrikaanstalige lezer is het geheel echter bekend. Samenstellingen die problemen zullen opleveren, maar die ‘vertaalbaar’ zijn voor Nederlandse lezers die de moeite nemen om de betekenis van elk van de samenstellende delen te onderzoeken en aandacht te schenken aan de context van het gedicht, zijn onder andere: wilde-als (vg 235), kabbelhawe (vg 317), boomskraap (vg 399), blaastyd (vg 447), haakspeld (vg 502), aankapknieë (vg 509), aasvoël (vg 578), potklei (vg 580) en rissiesap (vg 585). Nederlandse lezers zullen veel langer moeten stilstaan bij deze woorden dan Afrikaanse lezers. ‘Witte brood’ is bekend, maar niet in de Afrikaanse betekenis van ‘gunsteling’ (lievelings) in witbroodjie (vg 440). Springbok is bekend als uitheemse diersoort, maar het woord ‘biltong’Ga naar eind12 in springbokbiltong (vg 492) zal beslist problemen opleveren. Ouma (vg 481) in plaats van ‘Oma’ zal opvallen en waarschijnlijk meer letterlijk met de klemtoon op ‘ou(d)’ gelezen worden dan door de Afrikaanse lezer. Op pad na (vg 509) voor ‘onderweg naar’, nie waar (vg 459) voor ‘niet waar’, en end-uit (vg 509) voor ‘tot aan het einde’ zal vreemd zijn, maar waarschijnlijk begrepen worden. Een enkel woord zoals sláát (vg 539) voor ‘sla(an)’ zal begrijpelijk zijn, maar looi (vg 369) in ongeveer dezelfde betekenis (heel hard slaan) is voor Nederlanders onbekend. Een ander groepje mogelijk problematische Afrikaanse woorden zijn opsluit (vg 472); in de betekenis van ‘absoluut’, warrelig, (vg 568), staanspoor (vg 582) en rittelende (vg 586). Soms is een woord idiomatisch van aard en wordt het door Afrikaanssprekenden niet letterlijk genomen; bijvoorbeeld hardepad (vg 360) voor gevangenisstraf. In ‘Laagland’ uit Respyt (1993, vg 639) schrijft Eybers over de wispelturigheid van het Nederlandse weer en gebruikt ze daarvoor heel effectief tegenstellende woordparen (‘veerlig’/‘loodswaar’, ‘minnaar’/‘tiran’, ‘voorjaar’/‘najaar’), maar ook een erg typisch Afrikaans woord dat Nederlanders beslist grappig in de oren zal klinken: tweegatjakkals, wat ‘opportunist’ betekent. Laagland
Hier wissel die son steeds van rol:
in die voorjaar 'n veerligte minnaar
in die somer 'n loodswaar tiran
in die najaar 'n tweegatjakkals
in die winter begeerde afwesige,
agteraf gesien werd om te eer
maar soos elke hanteerder van almag
rillerig af te weer.
| |
[pagina 191]
| |
De zestig hierboven genoemde eigen woordenschatwoorden zijn allemaal potentiële hindernissen voor Nederlandse lezers, maar ‘hindernissen’ zijn - zoals in hoofdstuk 9 zal worden uitgelegd - juist kenmerkend voor poëtisch taalgebruik en moeten daarom niet als negatief beschouwd worden. Naar verhouding zijn de eigen woordenschatwoorden die hierboven werden genoemd, niet erg groot in aantal als we in aanmerking nemen dat Eybers bijna vijfhonderd Afrikaanse gedichten in haar zogenoemde Amsterdamse bundels tot en met Verbruikersverse/ Consumer's Verse geschreven heeft. Trouwens, voor Afrikaanse lezers zal de context waarin vooral woorden als ‘honou’, ‘bra ramkat’, ‘rinnewasie’, ‘geabba’ en ‘tweegatjakkals’ gebruikt worden, ook opvallend zijn, en zijn deze woorden dus poëtischer dan in een alledaagse context. Voor een Nederlands leespubliek is het wellicht interessant te weten dat meer dan 150 woorden in Eybers' Amsterdamse gedichten voor Afrikaanse lezers problematisch zijn. De problemen wisselen van onbekende woorden die opgezocht moeten worden, tot woorden die binnen de context van het gedicht begrijpelijk zijn. In de vroege Amsterdamse bundels van Eybers staan er nog relatief weinig van deze echt-Nederlandse vreemde woorden, maar de frequentie daarvan neemt in haar latere bundels toe. De meeste van deze vreemde Nederlandse woorden komen terecht niet in de HAT voor. Er zijn uitzonderingen. Het woord ‘kit’ (‘lijmsoort om porselein, glas, enz. aan elkaar te hechten’) staat in de HAT, maar toch is het voor Afrikaanssprekenden vrijwel onbekend. Eybers gebruikt het woord ‘gekit’ in ‘Refleks’ (Respyt 1993, vg 608): aan hierdie omgewing
hoe skeef dit ook sit
bly ek voorlopig
blindelings gekit.
De omgeving waarin de ik zit ‘vastgeplakt’, kan op Nederland betrekking hebben, maar ook op het leven op aarde. Hieronder volgt een lijst van Nederlandse woorden die in de Eybers-bundels voorkomen en die voor Afrikaanse lezers vreemd zijn. Vreemde woorden zijn: ‘spaakbeen’ (vg 235), ‘apepak’ (vg 305), ‘ober’ (vg 314), ‘dukdalf’ (vg 317), ‘tentamen’ (vg 104), ‘suppoost’ (vg 334), en ‘agenda’ (vg 336; vergelijk ‘agendalose dae’, vg 401), ‘spullebaas’ (vg 336), ‘janklasespel’ (vg 341), ‘grabbelen’ (vg 378), ‘grabbelende’ (vg 398) en ‘grabbel’ (vg 497). Het Afrikaans kent ‘bolwerk’ (vg 406 en 637) slechts in figuurlijke zin, terwijl het ook een bekende letterlijke betekenis in het Nederlands heeft. Andere Nederlandse woorden zijn ‘grondsop’ (vg 415; droesem of moer), ‘tamtam’ (vg 387; trom, ook figuurlijk: luidruchtige reklame), ‘bel’ (vg 431; gebruikt voor het Afrikaanse ‘deurklokkie’), ‘marsjandeer’ en ‘armslag’ (vg 441; ruimte waar men in mooi Afrikaans ‘'n kat kan swaai’). | |
[pagina 192]
| |
Het Franse leenwoord ‘remise’ (vg 456) wordt als titel voor een gedicht gebruikt: Remise
Noem hy my sfinks by wyse van verwyt,
wat doen ek? - Bloos asof hy my gevlei't.
Gevaarlik en verkeerd. Ek moet nog meer
probeer om my te laat kodifiseer.
Ek tob daaroor en kyk hom aarselend aan
en vind opwindend dat 'k hom nie verstaan.
In Nederlandse woordenboeken wordt een aantal betekenissen van ‘remise’ gegeven: het overmaken van geld of ook het geld dat overgemaakt is; een loods waarin bussen of trams worden gestald. In de context van het gedicht lijkt geen van deze betekenissen van toepassing te zijn. Een andere betekenis ligt in een schaakterm: een onbeslist spel; dus niemand wint en niemand verliest. Het woord ‘kodifiseer’ betekent tot een wetboek maken. De spreker merkt dat zij het geenszins als beledigend ervaart om als raadselachtig beschreven te worden door de ‘hy’ die probeert haar met een enkel woord te laten merken dat hij haar begrijpt, haar zo schaakmat te zetten en haar te beknotten alsof ze een wet in zijn wetboek is. Het verschil tussen hen is dat hij zich verzet tegen vaagheid, dat hij duidelijkheid wil hebben, terwijl zij juist dat wat zij niét begrijpt, als ‘opwindend’ ervaart. De titel ‘Aanbieding’ (vg 457) kennen Zuid-Afrikanen niet en ze weten ook niet meteen dat het ‘kersvers’ heden dat aangeboden wordt zo vers is als kersen: ‘vars soos kersies’. Andere voor Zuid-Afrikanen vreemde woorden zijn: ‘middenstandsbankdak’ (vg 475), ‘sikkeneurig’ (vg 485), ‘spatte’ (vg 487), ‘elmboogbog’ (vg 504; hier moet gelet worden op het spellingverschil g-cht om ‘bocht’ te kunnen opzoeken), ‘aanfluiten’ (vg 506), ‘ingeteer’ (vg 510; van ‘interen’: dus minder gemaakt), ‘samesjor’ (vg 554; met moeite stevig vastmaken), ‘plattegrond’ (vg 568), ‘elpekleurig’ (vg 575; ivoorkleurig), ‘straatsteen’ (vg 578), ‘kutteltjies’ (vg 584), ‘aaibaar’ (vg 584), ‘stakker’ (vg 591), ‘monter’ (vg 592), ‘sintels’ (vg 626), ‘oplugting’ (vg 637), ‘belabberde’ (nl 15), ‘prullemand’ (nl 21), ‘limbus’ (nl 22 en tv 18), ‘gekrik’ (nl 24) en ‘puntgawe’ (nl 33). De woorden ‘kraakpand’ (vg 372) en ‘lystrekkers’ (nl 33) zijn de enige Nederlandse woorden die Eybers wel in voetnoten uitlegt. In ‘Maart’ (nl 33) worden de twee vreemde woorden ‘puntgawe’ en ‘lystrekker’ gebruikt in de beschrijving van een ekster (Latijn: Pica pica): het zwart-wit type kraaiachtigen dat in Europese vogelboeken als ‘diefachtig’ beschreven wordt. De ekster komt voor in Europa, Azië en in het westen van Noord-Amerika, maar niet in Zuid-Afrika. | |
[pagina 193]
| |
Maart
Die welvarende ekster wat alles beaam
word van diefstal verdink - wie is ooit sonder blaam?
Hy wip kopknikkend heen en weer onder my raam,
elke kronkelende wurmpie, lank voor die braam-
bes aanloklik verdonker, pas in sy kraam,
sy choreografie bring, doeltreffend beraam,
die opsigtelike en die onsigbare saam,
sy puntgawe snawel doen eer aan sy naam,
wyl sy uitrusting invloed vertoon van Islaam
lyk sy lewensaanvaarding op dié van 'n Vlaam,
vasberade en ywerig bewys hy sy faam,
wat iedereen, binne hoorafstand vernaam,
soos lysters en lystrekkers, ook sou betaam.
In dertien regels wordt dezelfde rijmklank aangehouden en dit grappige gedicht is er een duidelijk voorbeeld van hoe woord-vindingrijk Eybers is. Zij relativeert dit soort speelse gedichten trouwens zelf in het voorafgaande ‘Maakwerk’ (nl 32): Onderhewig aan kleitrappery
hou jy nogtans op goed geluk vol
met beskikbare taal waarin jy
die vlugtige oomblik laat stol.
In de beschrijving van de snavel van de ekster wordt het puntige daarvan heel letterlijk benadrukt.Ga naar eind13 Eybers geeft in een voetnoot voor haar Afrikaanse lezers de betekenis van 'n ‘lystrekker’: ‘iemand wat in Nederland aan die hoof van 'n kandidatelys vir 'n verkiesing staan’. Pas tijdens de verkiezingen in 1994 werd het systeem van lijsttrekker in Zuid-Afrika bekend toen Nelson Mandela en F.W. de Klerk de kandidatenlijsten van respectievelijk het ANC en de NP aanvoerden. Het woord ‘vernaam’ in de tweede laatste regel kan betekenen ‘voornamelijk’ of ‘vooral’, maar ook ‘zij die beroemd of voornaam zijn’. Dit geldt dus voor in het openbaar sprekende politici én voor lijsters met hun vrolijke gezang. De klankovereenkomst tussen lijsttrekkers en lijsters past natuurlijk bij het spel-element van het gedicht. Naast het feit dat Zuid-Afrikaanse lezers de betekenis van een paar vreemde woorden in ‘Maart’ moeten zien te achterhalen, zijn er ook een paar referentiële raadselachtigheden op te lossen. In de eerste plaats moeten Zuid-Afrikanen zich realiseren dat maart in Nederland een lentemaand is en omdat de bramen nog lang niet rijp zijn (nog niet ‘aanloklik verdonker’ - regel 5), zal de ekster ‘elke kronkelende wurmpie’ (‘wormpje’) proberen te pakken te krijgen. Hij is ‘welva- | |
[pagina 194]
| |
rend’ omdat hij hierin blijkbaar erg handig is. Lijsters zijn Europese zangvogels van de familie Turdidae die met helder geluid vrolijk zingen. De merel behoort tot de lijstersoort die in veel Eybers-gedichten voorkomt; zie ‘Roem’ en ‘Sonnige voorjaar’ in Respyt (vg 618), maar ze komen in Zuid-Afrika niet voor.
Naast de vreemde Nederlandse woorden uit de vele gedichten die hierboven zijn genoemd, is er ook een grote groep Nederlandse woorden waarvan de betekenis gemakkelijk door Afrikaanse lezers dankzij de context kan worden afgeleid, omdat ze overeenkomen met Afrikaanse woorden (vgl. ‘fietsers’ i.p.v. ‘fietsryers’). Voor Afrikaanse lezers zullen deze woorden wel opvallend zijn. Deze groep bevat enkele woorden die wel in de HAT voorkomen (zie ‘kier’, ‘straatsteen’ en ‘gesmak’), maar ze worden relatief weinig gebruikt in het Afrikaans terwijl dit de meest alledaagse en gangbare woorden, of afgeleide vormen daarvan, zijn die in het Nederlands voor deze specifieke zaken gebruikt worden. Deze groep bevat onder meer: ‘lessing’ (vg 242), ‘gerig’ oftewel ‘gericht’ (vg 248), ‘sindsdien’ (vg 254), ‘kier’ (vg 254 en 629, nl 26), ‘langsaamaan’ (vg 257) en ‘langsaam’ (vg 433), ‘ontstyg’ (vg 275), ‘vuilnisemmers’ (vg 280) en ‘kou’ voor ‘koue’ (vg 292). In ‘Argief’ (vg 396) komt het woord ‘staal’ voor: Ons flikkerende verlede
- vier weke lank, my lief -
lê veilig ingevou
in die totaalargief
waaruit jy staal na staal
sorgsaam te voorskyn haal,
vergissingloos ophou
en met 'n handdraai rig
na die geslypte lig
van 'n voldonge hede.
De Zuid-Afrikaanse Beatrice Van Niekerk (1987:230) vermoedt (naar aanleiding van een Streuvels-verwijzing in de Van Dale!) dat met staal de steel of stengel van planten bedoeld wordt. Deze vertaling brengt haar echter niet tot een bevredigende interpretatie, en ze weet verder geen raad met het gedicht. Nederlandse lezers realiseren zich echter dat ‘staal’ ook een voorbeeld of monster, dus een representatief klein voorbeeldje betekent. Zij hebben daarom waarschijnlijk veel minder moeite met de betekenis van het gedicht: hier wordt het vertonen van dia's na een vakantie van vier weken beschreven. Het is bekend dat dia's ondersteboven en achterstevoren in het sleetje moeten worden gezet om in de juiste positie op het scherm te verschijnen. Het ‘flikkerende verlede’ wordt nu in een ander perspectief, dat van ‘'n voldonge hede’ gezien. ‘Staal’ betekent verder ook ‘verhaal’ - zowel in | |
[pagina 195]
| |
het Nederlands als in het Afrikaans (meer bekend als verkleinwoord ‘staaltje’). De dia's vertellen dus elk ook een eigen verhaal. Dat Eybers vaak eerder voor Nederlandse dan voor Afrikaanse woorden kiest, blijkt uit enkele voorbeelden. In ‘Teerheid op vrye voete’ (vg 434) wordt de relatie van twee mensen die niet bij elkaar wonen, beschreven. De ‘voorgeskrewe myl’ die hen scheidt lijkt soms veel meer, ‘belemmer deur stopligte en spitsverkeer’. De titel ‘Bestand’ (vg 435 en 469) in de betekenis van ‘wapenstilstand’ en ‘totaal van gelijksoortige gegevens; aantal; beschikbare hoeveelheid’, is ook meer Nederlands dan Afrikaans. Andere woorden in deze groep zijn: ‘kip’ (vg 447 - hoender), ‘voorhoof’ (vg 453 - voorkop), ‘heuningraat’ (vg 453 - heuningkoek), ‘ondiep’ (vg 471 - vlak), ‘vollemaan’ (vg 498 - volmaan), ‘buro’ (vg 518 - kantoor), ‘ontstentenis’ (vg 534 - afwesigheid), ‘spiegeling’ (vg 555 - spieëling), ‘snel’ (vg 556 - vinnig), ‘dit luk’ (vg 557 - dit slaag). Het is interessant dat Eybers het woord ‘veeleer’ dat in de gelegenheidsbundel Teëspraak (17/41) nog voorkwam in de regel ‘Ek sou veeleer met rus wil gelaat word’, verandert in de meer informelere en Afrikaanse vorm ‘liewer’ wanneer het gedicht twee jaar later opgenomen wordt in de bundel Respyt (vg 613). Dit woord krijgt in samenhang met ‘liefhet’ in regel 4 nu zelfs een meerduidige betekenis. De positie van ‘wil’ is opvallend voor beide lezersgroepen. Omgang
I
Ek sou liewer met rus wil gelaat word,
die voorskrifte listig ontwyk
wat uit duisend geluidsbuise stort
solank dié wat ek liefhet vermoed
dat ek tog nog kan luister en kyk,
my binnenste sintuie voed
met koesterende eggo's gesyg
uit wat húlle sê of verswyg.
Het woord ‘syg’ is in dit verband treffend. Concreet betekent het ‘een vloeistof door bijvoorbeeld een doek laten sijpelen bij wijze van filter’. In dit gedicht pleit de spreker ervoor met rust gelaten te worden en zegt dat zij, in plaats van het opzoeken van opvallende gelegenheden van samenkomst, liever de echo's koestert van dat wat zij als 'n gefilterde ‘verdigte’ weergave bewaart van gesprekken en stiltes. De titel ‘Puntdig’ (vg 512) betekent zowel in het Afrikaans als het Nederlands een kort en geestig gedicht (epigram). Geskilpunte wat hy en sy ervaar
sou hulle aanraakvlak ook in gevaar
| |
[pagina 196]
| |
kon bring maar blyk oorkomelik danksy
die een verskilpunt wat hom onderskei
en koppig vog vervaardig om te keer
dat dorheid onherroeplik triomfeer
- meestal bedees-latent, soms onverwag
ywerig om oerversoening te betrag:
die sonderlinge heersende bedryf
waaroor 'k met neergeslane oë skryf.
Vibrasieduur daarvan word nagegaan
as elk weer balanseer op eie baan.
Van Niekerk (1987:162) wijst op de letterlijke betekenis van de woorden ‘verskilpunt’ en ‘koppig’ die in dit gedicht ‘een extra betekenislading krijgen door associatie met het geslachtelijke’. Volgens Van Luxemburg, Bal en Weststeijn (1981:199) is er sprake van ‘occasionele betekenis’ wanneer een woord door de context bepaald wordt, en het krijgt een bijbetekenis wanneer een lezer een betekenis ook buiten de context met de hoofdbetekenis kan associëren: ‘De bijbetekenis wordt dikwijls door het woordenboek gegeven en door de tekst alleen geactiveerd, de occasionele betekenis wordt eenmalig door de context gecreëerd.’ Binnen de context van ‘Puntdig’ verwerft het woord ‘verskilpunt’ dus een letterlijke sexuele bijbetekenis, en de titel ‘Puntdig’ evenals het woord ‘koppig’ een ‘occasionele’ betekenis. Dat woorden slechts in een erg specifieke context een andere betekenis krijgen, komt trouwens regelmatig voor bij Eybers. Naast woorden in haar gedichten die in sommige gevallen voor Nederlanders en in andere voor Afrikaanssprekende lezers vreemd zijn, is er ook een grote groep woorden die beide lezersgroepen onbekend zal voorkomen. Nederlandse lezers veronderstellen misschien dat alle ‘rare’ woorden Afrikaans zijn, terwijl Afrikaanse lezers op hun beurt zouden kunnen denken dat het Nederlandse woorden zijn. Het gaat hier om woorden die in een of beide talen bestaan, maar die zo'n lage gebruiksfrequentie hebben dat lezers ze als archaïsmen óf als neologismen zullen zien. Voorbeelden van dit type woorden worden hieronder gegeven en ik verwijs verder ook naar een aantal woorden die verwarring kunnen zaaien omdat ze verschillende betekenissen hebben in de twee talen van de Eybers-lezers. Een van de relatief onbekende, maar wel bestaande woorden met een lage gebruiksfrequentie in het standaard-Afrikaans (in het Nederlands komen ze veel vaker voor) is bijvoorbeeld: ‘sondeer’ (vg 242 en 424), wat betekent ‘de diepte van een wond met een sonde vaststellen’. Andere onbekende woorden zijn: ‘eer’ (vg 255) wat ‘voordat’ betekent, ‘gelaat’ of ‘gezicht’ (vg 257), ‘van meet af’ (vg 300), | |
[pagina 197]
| |
‘berekenaars’ (vg 302), ‘akoliet’ (vg 311 - Rooms-Katolieke misdienaar), ‘flodderlose’ en ‘beroepsku’ (vg 316), ‘ikonoklas’ (vg 318 - beeldenstormer), ‘uranofaan’ (vg 334), ‘posodonie’ (vg 337), ‘klodder’ (vg 360), ‘ektoplasmies’ (vg 383), ‘nodelose’ (vg 609). ‘Grou’ in de betekenis van ‘grijs’ wordt door Eybers vaak gebruikt, bijvoorbeeld in ‘Februarie’ (vg 550): ‘Grou straatplaveisel sprei die donker slym / van nagreën deur die flou dag toegelig.’ In ‘31 Desember 1980’ (vg 474) komt ‘grou’ binnen drie regels twee keer voor. Die jaar loop haperend dood. Die hele dag
het 'n besete wind te keer gegaan.
Verveeld, neerslagtig en verkoue staan
ek voor die raam. Die kadewal oorkant
krioel van meeue, en hul dwarrelvlug
versplinter ook die pleistergroue lug:
is die see dan onherbergsamer as die land?
Grou maak amok. Donker gryp toe. Straks sal
ons eet, daarná, as ons dit kan verduur,
kyk na die televisie-oujaarsaandvermaak.
(Naskrif - ons kon nie.) Gek van feesgeknal
begryp ek hoe mens aan die drank kan raak.
Sober van aard sal ons tot middernag
meedoen, dan deur 'n ander raam gaan tuur
na rookgeborrel en meteorieteval,
die magiese bemoeienis met vuur
terwyl die stad hom oefen om te vergaan.
Het is zeker niet ondenkbaar dat in het geval van ‘Grou maak amok’ ook ‘lagere volksklasse; gepeupel’ (HAT; ook Koenen & Endepols) bedoeld wordt. Zuid-Afrikanen weten niet dat oudejaarsavond in Nederland, vooral in Amsterdam, een nacht is waarin duizenden mensen op straat lopen en vuurwerk afsteken. Als dus niet alleen de grijze lucht, maar ook de ‘massa’ bedoeld wordt, wordt een meer ‘woordenboekachtige’ betekenis geactiveerd, die, in ieder geval in het Afrikaans, bijna geheel in onbruik is geraakt. Een vergeten woord wordt dus treffend weer tot leven gebracht, waarschijnlijk zeer tot ongenoegen van Hans Warren, en met een homoniem verbonden. De echte neologismen van Eybers bevinden zich als het ware in een niemandsland of grensgebied waarin beide lezersgroepen zich even thuis of even vreemd zullen voelen. Om te kunnen beoordelen of we met een originele vondst te maken hebben, moeten - zoals altijd - woordenboeken bij de hand worden gehouden. De belangrijkste groep Eybers-neologismen bestaat uit samenstellingen of composita waarvan de delen afzonderlijk bekend zijn (soms in beide talen, soms | |
[pagina 198]
| |
alleen in het Nederlands óf het Afrikaans). Zo'n compositum wordt meestal naar analogie van bestaande woorden gevormd en is dan een zeer kernachtige metaforische manier van uitdrukken: een verschijnsel dat de beeldende kracht van het werk van Eybers versterkt omdat het bijdraagt tot de concreetheid van haar poëtische taal. Hieronder volgt een lijst van zelfstandige naamwoorden die Eybers zelf gecreëerd heeft. Soms zijn ze na verwant aan bekende woorden. Er wordt geen verklaring gegeven omdat de woorden hun betekenis krijgen in de context van de gedichten. ‘Slingerlood’ (vg 238), ‘wolkkrappers’ (vg 245), ‘warsoortiges’, ‘anderleed’ en ‘van moederslyf’ (vg 304), ‘pasmuntname’ (vg 307), ‘heelmaker’ (vg 319), ‘getyekoors’ (vg 320), ‘boomdendriete’ en ‘Sondagroes’ (vg 323), ‘lendenedialoog’ (vg 328), ‘hart-arm’ (vg 331), ‘verwekkingsritueel’ (vg 332), ‘seskantsteentjie’ (vg 333), ‘slingerspoor’ (vg 336), ‘degensluk’ (vg 337), ‘waarheidskermis’, ‘jesusswerwers’ en ‘nie-geweld’ (vg 346), ‘aftastaal’ (vg 349), ‘dagbreekvuur’ (vg 350), ‘éénlopendheid’ (vg 356), ‘woordesoet’ (vg 357), ‘bromryers’ (vg 358), ‘breinkronkels’ (vg 360), ‘leefbeletsel’ (vg 361), ‘bultrugreuse’ (vg 368), ‘stopverfmaande’ en ‘binnestadtorings’ (vg 371), ‘sintaksisbos’ en ‘klungeltong’ (vg 378), ‘sintuigsente’ en ‘feite-storthoop’ (vg 379), ‘lokettewêreldjie’ en ‘prikvlaggies’ (vg 384), ‘hemelakrobate’ en ‘kaftanpotentate’ (vg 387), ‘netelsweem’ (vg 388), ‘treurtaak’ (vg 390), ‘dobberlig’ (vg 391), ‘winterdeugde’ (vg 393), ‘Gabriëlasem’ (vg 395), ‘drentelgrens’ (vg 402), ‘peinsriffels’, ‘roffelstem’, ‘flitsmimiek’ en ‘binnewond’ (vg 404), ‘Sonderdag’, ‘boekebolwerk’ en ‘weerhaakskrif’ (vg 406), ‘heelnis’ (vg 408), ‘heelalverdriet’ en ‘ontnugteringsdrif’ (vg 413), ‘waandoelwit’ en ‘immerbuur’ (vg 425), ‘oer-impresario’ (vg 426), ‘onrusveer’ (vg 428), ‘voorraamleuse’ (vg 431), ‘geloofbaarheidsverlies’ (vg 429), ‘afstandswaas’ (vg 441), ‘kopstaan-harlekyn’ (vg 442), ‘bromfietseskader’, ‘hormonevertoning’ en ‘opruimingsknal’ (vg 446), ‘roei-elmboë’ en ‘waggelswier’ (vg 447), ‘staalkokers’ (vg 450), ‘heliumvinger’ (vg 453), ‘moerasherinnering’ (vg 457), ‘tweekamerspeelruim’, ‘wolkestolsel’ en ‘sintvitusgebare’ (vg 469), ‘herinneringsflitse’ (vg 470), ‘snoustand’ (vg 488), ‘goiingsakoggend’ (vg 493), ‘dulding’ (vg 497), ‘oorskietstertjie’ (vg 502), ‘televisiehel’ (vg 503), ‘drometog’ (vg 504), ‘ribbegeribbel’ (vg 509), ‘oerversoening’ (vg 512), ‘oernag’ en ‘deurskynkwarts’ (vg 523), ‘luisterloosheid’ (vg 525), ‘koloratuurgerinkel’ en ‘hooiprikkels’ (vg 530), ‘meeldraadwimpers’ (vg 531), ‘die vaal-van-vel’ (vg 534), ‘drosterson’ en ‘aanswelnag’ (vg 547), ‘amperslaap’ en ‘dagperk’ (vg 549), ‘melkwegstoet’ (vg 553), ‘ooglidwink’ (vg 555), ‘omgewingsmimiek’ (vg 568), ‘kontoerherstel’ en ‘kartelbuis’ (vg 571), ‘bloedvatknik’ en ‘skertsbevele’ (vg 579), ‘riktus’ (vg 582), ‘smeulkaggel’ en ‘knekelballet’ (vg 586), ‘mensdomaanhangers’ (vg 587), ‘woordegegogel’ (vg 603), ‘basisberoepe’ (vg 605), ‘horisonhap’ en ‘maanspaander’ (vg 606), ‘gedagtedans’ en ‘lighonger’ (vg 607), ‘klankflarde’ (vg 609), ‘gildebroersluim’ (vg 617), ‘mega-insameling’ en ‘asemfaling’ (vg 619), ‘breekysterkrete’ en ‘kartetsestortbui’ (vg 627), ‘emigreergier’ (vg 631), ‘kristallesprinkeling’ | |
[pagina 199]
| |
(vg 635), ‘mompelpols’ en ‘lugbolwerke’ (vg 637), ‘onskendbaarheidsdrang’ en ‘kielwater’ (in het Nederlands is ‘vaarwater’ meer bekend), ‘vyfjaarstreep’, ‘slinkdae’, ‘hiernamaalsloon’, ‘drieminuutsdroom’ (nl 11), ‘lindeboomtent’ en ‘merelrumoer’ (nl 12), ‘boesemkornuit’ (nl 22), ‘opperversuim’ (nl 23), ‘feitevonke’ (nl 36), ‘priemtandgeslag’ (nl 42), ‘skoonskipywer’ (tv 22) en ‘valreepwoorde’ (tv 44). Uit al deze voorbeelden spreekt duidelijk dat Eybers zeer vindingrijk is op het gebied van zelfstandige naamwoorden, maar ook bij andere woordsoorten komen uitzonderlijke woorden voor. Werkwoord-neologismen komen het minst voor: ‘iriseer’ (vg 322), ‘vermineraal’, ‘(om sy oë te) ontlid’ (vg 372), ‘verrusper’ (vg 456), ‘mistrou’ (vg 510) en ‘ontstol’ (vg 536). Op het gebied van bijvoeglijk gebruikte woorden zijn haar neologismen meestal vindingrijke varianten van bekende woorden. Zie: ‘sandblind’ (vg 317), ‘nikkelhelder’ (vg 363), ‘sit loodmoedig’ (vg 386), ‘onbejaard’ en ‘oningekring’ (vg 394), ‘oerontvanklik’ (vg 403), ‘erkerbreed’ (vg 404), ‘harwarloos’ (vg 405), ‘nietersaakliker’ (vg 470), ‘kleurgesorteer’ (vg 527), ‘anderaards’ en ‘ligmoedig’ (vg 571), ‘letselvatbaar’ (vg 612), ‘wrikloos’ (vg 613), ‘splintergewyse’ (vg 616), ‘belofteloos’ (vg 617) en ‘ek-sentries’ (nl 27). De bijvoeglijke naamwoorden vormen evenals de zelfstandige naamwoorden, een bijzonder productieve bron voor neologismen. Strikt genomen zijn sommige woorden geen volledig nieuwe creaties van Eybers, maar door de splinternieuwe context en het vaak bijzonder letterlijke gebruik van deze woorden, krijgen ze een neologistische waarde. Het zelfstandig naamwoord dat gekarakteriseerd wordt, wordt daarom telkens genoemd. Zie: ‘verdraaider vesels’ (vg 287), ‘hegemoniële rug’ (vg 295), ‘hoe dit sal voel om weer ontwaan te wees’ (vg 303), ‘kortskedelige profiel’ en ‘noteerdol vuis’ (vg 317), ‘spitskorrelige weerstand’ (vg 319), ‘onomlynder halfheid’ (vg 320), ‘lig bevreemde vreemdeling’ (vg 321), ‘nougesette gewel’ (vg 341), ‘omslote vierkant’ (vg 350), ‘teennatuurlike terras’ (vg 352), ‘seisoenlose gebeente’ (vg 358), ‘doemdeurtrokke woorde’ en ‘ter aarde onbestel’ (vg 359), ‘bewussynwerende gesig’ (vg 368), ‘'n windswael, glad, lasuuromglans’ (vg 386), ‘dobberlig’, ‘kabbelstil’, ‘bly-verbaas’ en ‘botterblom-banaal’ (vg 391), ‘transekwatoriale swaartekrag’ (vg 437), ‘sifdun fasade’ (vg 446), ‘seilgevlekte water’ (vg 480), ‘pasgemunte maan’ (vg 498), ‘skraalgestoffeerde borskas’ (vg 508), ‘stewig-ombekkende buik’ (vg 509), ‘knekelharde grond’ (vg 526), ‘satynwit’, ‘borriegeel’ en ‘poustertblou’ krokussen (vg 527), ‘dampgedempte dal’ (vg 534), ‘pantoffelwaartse hak’ (vg 536), ‘sluierige aksent’ (vg 546), ‘chroomgeskedelde heer’ (vg 558), ‘grou-en-groen plattegrond’ (vg 568), ‘neonbeklemtoonde eer’ (vg 582), ‘tuisbringbare straat’ (vg 589), ‘sondeerlose poësie’ (vg 599), ‘weterige stemme’ en ‘asbleek plafon’ (vg 610), ‘eerlose voorjaarsmerels’ (vg 618), ‘papiervernielende vak’ (nl 21), ‘staalstrak gesig’ (nl 25), ‘praalsiek talent’ (nl 38) en ‘nektargeurende fraiings’ (tv 34). | |
[pagina 200]
| |
In Eybers' gedichten komen ook woorden voor die beide lezersgroepen bekend zullen voorkomen, maar tenzij een lezer beide talen goed kent, zal hij of zij niet beseffen dat het woord in de andere taal iets anders betekent. De reden hiervoor is dat veel woorden uit het zeventiende-eeuwse Nederlands (algemeen beschaafde én dialectwoorden) in de loop van de tijd in de Kaap een nieuwe betekenis hebben gekregen. Kolonisten hebben in hun nieuwe omgeving naar zaken verwezen die wel een zekere overeenkomst vertoonden met soortgelijke zaken in hun moederland, maar die toch eigenlijk van een andere aard waren. Raidt (1991:180-183) wijst op een aantal van dergelijke woorden, bijvoorbeeld dam, drif, skof en pad, terwijl opdraand, steeks, baken en bank in het Afrikaans een betekenisverruiming hebben ondergaan. Een interessante betekenisontwikkeling vinden we bijvoorbeeld in dalk, een samentrekking van dadelijk. Terwijl dit laatstgenoemde woord een bijwoord van tijd is, is dalk een bijwoord met een modale functie en betekent het ‘misschien, mogelijk’. Dat in de Eybers-gedichten de verschillende betekenissen van sommige woorden in de twee talen consequenties zullen hebben voor de interpretatie, spreekt vanzelf. Lezers die alleen het Nederlands of alleen het Afrikaans machtig zijn, zullen zich niet bewust zijn van de verschillen en dus niet beseffen dat ze oog in oog staan met een interessant geval van tweeduidigheid in Eybers-poëzie. In een van de kwatrijnen in ‘Memorabilia’ (vg 493) staat: My kop klop my wakker, weer
so 'n goiingsak-oggend wanneer
my lewer wat lewenskuns leer
my toefluister dit hoef nie meer.
Het tweeduidige woord in dit gedicht is wat. In het Afrikaans is het een betrekkelijk voornaamwoord en ‘wat lewenskuns leer’ is dus een bijvoeglijke bijzin. In het Nederlands kan ‘wat’ slechts na ‘dat(gene), al(les), en iets’ een betrekkelijk voornaamwoord zijn en hier ontstaat dus een syntactisch probleem. Een Nederlandse lezer zal denken dat ‘wat’ een onbepaald voornaamwoord is, dat hier ‘een beetje’ betekent. Ondanks de verschillende betekenis die ‘wat’ voor Afrikaanse en Nederlandse lezers heeft, zal het woord echter geen alles verstorende begripsproblemen tot gevolg hebben. In ‘Desember’ (vg 291) schrijft Eybers: (...) Ek hou van jou
maar moes self vort verlede jaar
om iets wat heel was te onthou.
In het Afrikaans is hou van jou een relatief lichte en vrijblijvende uitdrukking van vriendschappelijke genegenheid, terwijl het in het Nederlands betekent ‘ik bemin | |
[pagina 201]
| |
je’. Het ligt voor de hand dat de twee lezersgroepen een totaal verschillende indruk zullen hebben van de gevoelens die beschreven worden. Voor beide lezersgroepen is onthou ook een ambivalent woord. Het kan betekenen ‘iemand iets niet gunnen’ of ‘in het geheugen houden’. De aangrijpende slotstrofe van ‘Deesdae’ (vg 500) is: Hy sê opeens het duurt nog héél héél lang
voor jij doodgaat - nog meer dan honderd dagen.
Gulheid oorskry sy rekenkunde, skraag en
vertroos ons, maak ons bly en amper bang.
Het tweeduidige woord is hier amper. Zoals Boshoff en Nienaber (1967:137) aangeven, betekent ‘amper’ in het Nederlands ‘bijna niet’, oftewel ‘ternauwernood’, terwijl het in het Afrikaans alleen ‘bijna’ betekent. Als je dus in het Afrikaans zegt: ‘Ek het amper die trein gehaal’, sta je nog op het perron, terwijl een Nederlander, waarschijnlijk buiten adem, in de coupé zal zitten wanneer hij zegt: ‘Ik heb de trein amper gehaald.’ Ofschoon vele critici naar dit gedicht hebben verwezen (o.a. Nienaber 1985, Olivier 1986, en Hambidge 1986), is het alleen Hugo (1986) die de aandacht van zijn lezers vestigt op de ambiguïteit van Eybers' gebruik van ‘amper’: De rijmwoorden ‘dagen/skraag en’ is ook een typische truc van de Nederlandse poëzie, waarmee de Nederlandse betekenismogelijkheid van ‘amper’ waarschijnlijk wordt gemaak. Eybers' poëzie heeft aan vernuft niets ingeboet! In ‘Alleen is makliker’ (vg 405) heeft Eybers waarschijnlijk de Afrikaanse betekenis van ‘armoedige’ voor ogen bij het woord ampertjies: Alléén is so 'n soort ampertjies bestaan.
In ‘Aanwins’ (vg 549) schrijft Eybers over ‘die slaap en amperslaap’ waarbij twee betekenissen mogelijk zijn voor het laatstgenoemde woord. Voor een Afrikaanssprekende slaapt de spreker bijna, dus nog net niet, terwijl een Nederlander zal denken dat zij ondanks alles toch slaapt. Over haar slapeloosheid schrijft Eybers vaker, bijvoorbeeld in ‘Opmerking’ (vv 12): 'n paar uur slaap, dan in 'n wink
klaar wakker vir daardie dink
| |
[pagina 202]
| |
Nederlanders begrijpen met het woord ‘klaar’ dat zij ‘helder’ wakker is, terwijl Zuid-Afrikaanse lezers denken dat ze ‘reeds/al’ wakker is. Hieronder volgt een korte samenvatting van woorden bij Eybers die verschillend van betekenis zijn in het Afrikaans (A; telkens als eerste omschrijving gegeven) en het Nederlands (N; als tweede omschrijving gegeven). pareer (vg 323): A en N = een woord uit de schermsport dat betekent een aanval afwenden. N = wordt dikwijls in overdrachtelijke zin gebruikt, bijvoorbeeld ‘in een discussie een aanval pareren’, en nog een woord uit de paardensport: een paard tot stilstand brengen. Waarschijnlijk is behalve de scherm-associatie ook de Nederlandse overdrachtelijke betekenis van toepassing in: (...) toneel
van blindelingse uitval en pareer
twee jaar gelede plotseling afgespeel.
gedoe (vg 400): A = minder gebruikelijke wisselvorm van gedoente; N = uitermate hoge gebruiksfrequentie (informeel) en betekent drukte of last. De Nederlandse gevoelswaarde speelt mijns inziens mee in: Eendersgesind versaak hulle af en toe
die daaglikse dwangmatige gedoe,
rad (vg 442): A = minder gewone, deftige vorm van versnelling; N = wiel. Laatstgenoemde (dus een halve radslag) wordt zeker bedoeld in: Orion die kopstaan-harlekyn
het sy smal middel ingebind
en rats 'n halwe rad geslaan
stulp (vg 465): A = laten ophouden, stelpen, droefheid lenigen, stollen; N = ‘als een stolp plaatsen over’, binnenstebuiten keren (bv. 'n kous). Hier is dus sprake van verschillende betekenissen. Als Nederlandse lezers echter ontdekken dat ‘stulp’ overeenkomt met ‘stelpen’, zullen zij en de Afrikaanse lezers tot dezelfde interpretatie komen van: diep uit jou kronkelskulp
sypel dit skaamteloos,
'n slym wat niks kan stulp.
nerf (vg 478): A = ribbel of oneffenheid op vel of huid, dus ook van een mens; N = oneffenheid, maar slechts op de huid van een dier. Wanneer de betekenis beperkt wordt tot de huid van een dier, wordt de suggestie van verontmenselijking in de derde regel beslist versterkt: | |
[pagina 203]
| |
Terwyl die waarheid klaarder skyn
sal die getye ons nerfkaal stroop,
afsigtelikheid kom reeds in sig.
Een andere Nederlandse betekenis van ‘nerf’ die hier waarschijnlijk het sterkst meespeelt, is dat bladeren ook ‘nerven’ hebben. Het laatste wat overblijft voordat een blad in de herfst totaal verteerd wordt zijn de ‘nerven’, het skelet.
selfbewus (vg 506): A = (volgens HAT) met besef van eigen waarde, met een sterk zelfbewustzijn, maar in de alledaagse taal betekent het veeleer verlegen, ongemakkelijk; N = met een besef van innerlijke kracht en waarde. Ofschoon de HAT dezelfde betekenis aan het woord toekent als het Nederlands, is het hoogst waarschijnlijk dat Afrikaanse lezers zullen denken dat de ontheemde die geportretteerd wordt, verlegen is, terwijl de Nederlanders de woordenboekbetekenis aan het antwoord zullen hechten: Jy antwoord selfbewus:
argwaan en haat is te verdra
tussen gelykgeregtigdes wat nie
verordenend mekaar verneder,
menswees met rubbertjap betwis.
rinkink (vg 537): A = jakkeren, uitbundig spelen, dartelen, bokspringen; N = rinkelen, bijvoorbeeld van rammelende kettingen. Beide betekenissen zijn mogelijk, hoewel de gekozen betekenis uiteraard een totaal verschillende gevoelswaarde voor het verdere verloop van het gedicht tot gevolg heeft. Sóveel versinsels rinkink
nog deur my verkalkende kop
In dit gedicht is het duidelijk dat verschillende betekenissen van één woord twee uiteenlopende interpretaties tot gevolg kunnen hebben. Als een lezer zich bewust is van beide betekenissen, krijgt het gedicht echter zelfs meer ironische diepgang. Uit bovengenoemde voorbeelden is duidelijk geworden dat alleen wanneer de verschillende betekenissen in de twee talen van een en hetzelfde woord naast elkaar worden geplaatst, vastgesteld kan worden op welke wijze de Afrikaanse en de Nederlandse betekenissen van elkaar verschillen, welke van de twee waarschijnlijk bedoeld wordt, of hoe ze elkaar wellicht aanvullen. Een lezer die niet over parate kennis van beide talen beschikt of geen speciale moeite doet om deze verschillen vast te stellen, kan gemakkelijk tot een ‘verkeerde’ interpretatie verleid worden. Het feit dat zelfs tegenovergestelde betekenissen van een en hetzelfde woord afgeleid kunnen worden door lezers uit verschillende taalgroepen, kan problemen opleveren, maar het draagt zeker bij tot de aantrekkelijkheid van Eybers' poëzie. | |
[pagina 204]
| |
Idiomatische uitdrukkingenEen terrein waarop nog weinig systematisch onderzoek is gedaan, is het verschil tussen het Nederlands en het Afrikaans met betrekking tot gezegdes en vaste uitdrukkingen. Pheiffer (in: Botha 1989:92) wijst op enkele idiomatische wendingen en uitdrukkingen in de Nederlandse spreektaal die geen woordelijke equivalent met dezelfde betekenis in het Afrikaans hebben. Omgekeerd komen er ook in het Afrikaanse idioom uitdrukkingen voor zonder equivalent met dezelfde betekenis in het Nederlands. De gedichten van Eybers vormen een boeiende verzamelplaats voor zowel Afrikaanse als Nederlandse spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen. Vaak gebruikt zij een van een spreekwoord afgeleide uitdrukking, maar de verwijzing waar het om gaat, moet wel bekend zijn bij de lezers om de oorspronkelijkheid en de woordspeling te kunnen waarderen. Wanneer Zuid-Afrikaanse lezers, bijvoorbeeld in een Nederlands café, zouden lezen ‘Heerlijk helder Woordenboek’ (vergelijk een serie bierviltjes uit 1990 waarop bierbestanddelen zoals ‘hopbel’ en ‘gerst’ onder dit algemene opschrift worden aangegeven), zullen ze daar heel anders naar kijken dan Nederlanders bij wie de reclameboodschap ‘Heerlijk helder Heineken’ bekend is. In dit gedeelte van het hoofdstuk worden voorbeelden gegeven van spreekwoorden en gezegdes die bekend zijn in beide talen, van Nederlandse uitdrukkingen zonder woordelijk equivalent in het Afrikaans, en van Afrikaanse uitdrukkingen zonder woordelijk equivalent in het Nederlands. Spreekwoorden en gezegdes die bekend zijn in beide talen zijn erg belangrijk in de poëzie van Eybers omdat ze de gemeenschappelijke verstaanbaarheid van haar gedichten versterken. Ze leveren geen specifieke begripsproblemen op en beide lezersgroepen behoren in staat te zijn vernieuwende woordspelingen of bijvoorbeeld het ironische gebruik van dergelijke uitdrukkingen te waarderen. Alle nu volgende voorbeelden komen direct uit Eybers' gedichten zodat het duidelijk is wanneer zij een spreekwoord onveranderd gebruikt en wanneer zij variaties aanbrengt: ‘Praat van die duiwel’ en ‘ruik ek dan (...) weer bloed?’ dat refereert aan ‘lont ruik(en)’ (vg 300; het komt voor in ‘ruik aandagtig lont’, vg 377), ‘speel jy met vuur’ (vg 300), ‘boontjie kry sy loontjie’ (vg 302), ‘'n paal bo water staan’ (vg 306), ‘voet by stuk’ (vg 309), ‘so gemaak so laat staan’ (vg 328; dit komt overeen met het Nederlandse ‘zo gezegd zo gedaan’), ‘ontvang nou 'n klop op die skouer’ (vg 334), ‘met sak en pak laat staan’ (vg 336; vergelijk het Nederlandse ‘bepakt en bezakt’), ‘voetjie vir voetjie’ (vg 350 en 573), ‘'n stok in 'n wiel’ (vg 382), ‘uit noodsaak vee jy hier voor eie deur’ (vg 383), ‘stuur haar liewer na haar lees’, (vg 401; dit is een variatie van ‘skoenmaker hou jou by jou lees’), ‘Teerheid op vrye voete’ (vg 434), ‘by / die een oor in en by die ander uit’ (vg 453), ‘Wie laaste lag lag roekeloos en sag’ (vg 485; hier wordt gespeeld met ‘wie laaste lag, lag die lekkerste’), ‘die laaste baken steek’ (vg 497; 'n verwijzing naar het nogal | |
[pagina 205]
| |
archaïsche ‘baken steek’ - van een kar vallen), ‘Hart, wat het jy op die hart’ en ‘koring was dit op my meul’ (vg 501; let op hoe de assonantie van ‘koren/molen’ verloren is gegaan in het Afrikaans), ‘oud / aanstons tot in die puntjies koud’ (vg 502; speelt in op ‘oud maar nog nie koud’), ‘En die onbetaalde gelag van die verlede’ (vg 506; dit verwijst naar ‘wie zal het gelag betalen’), ‘Dis 'n saak van lewe en dood’ (vg 508), ‘Wie ooit aanvang saai (...) moet beëindiging maai’ (vg 510), ‘wat 'n hart steek onder die riem’ (vg 514; in het Afrikaans alleen in omgekeerde vorm bekend), ‘tussen twee vure’ (vg 517), ‘van kant gemaak word’ (vg 536), ‘Als jy goed en wel oud is’ en ‘met die gebakte pere bly sit’Ga naar eind14 (vg 559), ‘nie van die baan’ en ‘bly op die been’ (vg 562), ‘moord in koele bloede’ (vg 562), ‘kant nog wal bereik’ (vg 563), ‘'n skommeling van baat of skaad’ (vg 572; wat inspeelt op de uitdrukking ‘baat het niet dan schaadt het niet’), ‘meer geluk as wysheid’ (vg 577), ‘oor ons hart kry’ (vg 589), ‘maklik gesê en nie minder maklik gedaan’ (vg 603). Eybers' vindingrijkheid in het aanwenden van spreekwoorden is ook in de latere bundels volop aanwezig. Zo heeft ze het in Tydverdryf/Pastime over de ‘dowemansdeur’ van een overleden geliefde waarvoor ze te staan komt (6), raakt ze de kluts niet kwijt in ‘Poëtika’ (16), maar ‘bewaak’ ze die juist. De uitdrukking ‘door merg en been gaan’ wordt heel letterlijk voor de geest gehaald door de omkering ‘deur been en murg’ in ‘Genoeg’ dat over de bemoeienissen van haar orthopedist handelt. Ze gebruikt eveneens typische Nederlandse uitdrukkingen - meestal in vertaalde vorm - en dat vinden Afrikaanse lezers opmerkelijk. Het over elkaar heen schuiven van twee idiomatische systemen veroorzaakt - onder meer - het vooropgestelde of ‘ongrammaticale’ effect waarover in hoofdstuk 9 geschreven wordt. Zinsneden waarin Nederlandse uitdrukkingen worden overgenomen, meestal in een aangepaste vorm, zijn ‘waarby ek my te pas voel’, ‘in 'n impuls om normaal te doen’ en ‘dat alles in die war loop deur die sneeu’ (vg 304), ‘waar moet ek dan my leeftog haal?’ (vg 312), ‘hy krimp nog altyd aan dieselfde paal’ (vg 326; enigszins archaïsch: hier kan paal wijzen op ‘een in de grond vastgezette staak enz., bestemd om als strafwerktuig te dienen; dus al naar het verband schandpaal enz.’ Koenen & Endepols). In ‘Probleem’ (vg 453) komen een paar uitdrukkingen voor die meer Nederlands dan Afrikaans zijn, vooral in de uitleg van de ‘mammoet-minnaar’. Geduldig, stap vir stap, soos vir 'n kind
het hy dit drie uur lank uiteengeset,
my mammoet-minnaar. Mase van die net
strek ruitgewys, skuinskantig, ry op ry
aaneengeheuningraat, van punt tot punt
saamvloeiend, uitmekaarsplitsend vertak:
| |
[pagina 206]
| |
logisties kragtig, asemloos abstrak.
Hy lê sy hand afdoende op my dy
en sug: vir hierdie keer is dit genoeg,
dink ernstig daaroor na vóór ons besluit
en laat wat soos 'n bus sluit nou nie by
die een oor in en by die ander uit
soos onlangs nog.
Voor my verblinde blik
word weer 'n lus in die patroon gestrik,
ek sien hom al die kolofon toevoeg.
Ag, kon ek tog, van blaamverlamming vry,
'n heliumvinger oor sy voorhoof trek
om hom vir goed uit die ontwerp te wek.
De regelmatigheid van mazen wordt versterkt door de verwijzing naar een ‘honingraat’/‘heuningkoek’ met zijn zeskantige celbouw. Door deze beschrijvingen wordt een indruk van absolute logische orde geschapen, die nog verder wordt benadrukt door de uitdrukking ‘het sluit als een bus’ wat zoveel is als: ‘er is niets tegen in te brengen; het is bijzonder logisch’. Voor Zuid-Afrikanen is een bus alleen een vervoermiddel, ze gebruiken het woord niet voor een blik, dat goed af te sluiten is. De Zuid-Afrikaanse criticus H.C.T. Müller (1983) kende de Nederlandse betekenis van de uitdrukking niet, en meende daarom dat Eybers ‘een woordspel (gebruikt) dat gezocht aandoet’. Terloops, de uitdrukking ‘zoals onlangs nog’ is ook Nederlands en ongrammaticaal voor een Zuid-Afrikaanse lezer. Verdere voorbeelden van typisch Nederlandse uitdrukkingen en variaties daarop zijn ‘Hierdie wartaal word my te veel’ (vg 501), ‘As haakspelde en toutjies jou/ van uitmekaarval moet weerhou // hoef, op die ondenkbare bedag, / jy niks te doen as af te wag’ (vg 502), ‘om (...) alles weer goed te maak’ (vg 514), ‘doen asof’ (vg 513 en 516), ‘laat / geen landgenoot my aanfluit van verraad’ (vg 518; dit is een contaminatie van ‘van verraad betichten’ en ‘een aanfluiting’ = voorwerp van bespotting), ‘om mee te doen’ (vg 537), ‘Verkrop jou meely’ (vg 542), ‘iets seldsaam mooi en dol bedink’ (vg 555), ‘hulle groei (...) nog 'n paar dae deur’ (vg 560), ‘dan is dit so ver dat 'n losgelate veer / die nodige doen’ (vg 561), ‘wat ek gedoog’ (vg 562), ‘Terwyl begeerte op afsterf staan’ (vg 562), ‘uit (...) selfsug en so’ (vg 568),‘nooit van gehoor’ (vg 589) en ‘praat 'n woordjie mee’ (vg 592: ‘een woordje meespreken’), ‘hoe dan ook’ (vg 615). | |
SyntaxisDe syntactische structuur van het Afrikaans komt grotendeels overeen met die van het hedendaagse Nederlands, hoewel er wel veel Engelse invloeden zijn. ‘De | |
[pagina 207]
| |
constructie van talrijke gewone enkelvoudige en samengestelde zinnen in het Afrikaans wijkt in geen enkel opzicht af van de Nederlandse zinsbouw’ (Scholtz 1980:90). De gemeenschappelijke Afrikaans-Nederlandse syntaxis vormt dus de grondslag voor de gedichten van Eybers, zodat haar twee lezersgroepen de fundamentele zinsopbouw in haar gedichten als bekend ervaren. Toch zijn er enkele syntactische verschillen. In haar gedicht ‘Woorde’ uit de bundel Einder (1977, vg 378) schrijft Eybers dan ook over Nederlands als ‘die star sintaksisbos / waar ek nog voel-voel dwaal’. Pheiffer wijst in zijn overzichtelijk artikel ‘Afrikaans en Standaard-Nederlands’ (in: Botha 1989:72-95) op zeven typen verschijnselen waar de Nederlandse zinsbouw van die van het Afrikaans afwijkt. In dit gedeelte wordt in het kort gekeken naar die gevallen waarin Eybers soms voor de Nederlandse norm kiest. Deze syntactische verschuivingen in de richting van het Nederlands vormen een kenmerk van het Eybers-idiolect en zijn een reden waarom het taalgebruik van Eybers de Nederlandse lezers zo bekend voorkomt en dat van andere Afrikaanse dichters veel minder. De Afrikaanse dubbele ontkenning is een belangrijk verschil met de Nederlandse syntaxis. Het eerste ‘nie’ in het Afrikaans komt overeen met het Nederlandse niet, of soms geen, niemand, nooit. Als de Nederlandse ontkennende woorden aan het einde van het bereik van de ontkenning staan, is er geen verschil met het Afrikaans. Vergelijk Het orgel speelt niet met Die orrel speel nie. Wanneer de Nederlandse ontkennende woorden niet aan het einde van het bereik van de ontkenning staan, is er wel een verschil. Dan eist het Afrikaans een tweede ontkenning na het zinsdeel waarop de ontkenning betrekking heeft. Vergelijk Het orgel speelt niet vandaag met Die orrel speel nie vandag nie (Pheiffer in: Botha 1989:88). Elisabeth Eybers gebruikt zelden de dubbele ontkenning en kiest dus liever voor de Nederlandse syntaxis dan voor de Afrikaanse norm. Ofschoon andere Afrikaanse dichters (bijvoorbeeld Van Wyk Louw) het tweede ‘nie’ soms ook weglaten, zijn zij hierin niet zo consequent. Al in gedichten van voor haar Amsterdamse periode liet Eybers de dubbele ontkenning weg (zie ‘Afspraak’, vg 149), maar na 1961 ontwikkelt het zich tot een typisch kenmerk voor haar poëzie. Voorbeelden van gedichten waarin de tweede ‘nie’ wordt weggelaten, zijn te vinden in vg 287, 299, 322, 335, 338, 394, 456, 457, 459, 461, 468, 485, 493, 500, 506, 510, 517, 518, 554, 562, 583, 591, 592, 594, 597 en 598. Zie ook vg 603 (tweemaal), 609, 610. Een van de meest prominente weglatingen van de tweede ‘nie’ is te vinden in de titel ‘Die ouderdom is nie noodwendig saai:’ (vg 554). In een zeer kleine minderheid van de gevallen gebruikt Eybers wel de dubbele ontkenning (vg 501, 583 en 592). Het lijkt alsof ze dan uit stilistische overwegingen afwijkt van de Nederlandse vorm die in haar werk norm is. In ‘Domineesdogter’ (vg 583) bijvoorbeeld dient het tweede ‘nie’ om een sterk accent te leggen op haar stelling: ‘Ek kon hom nie volg nie.’ Wanneer in de slotregel van het gedicht de volgende zin zonder dubbel negatief is, ‘Ek kan hom nie minder skat’, lijkt deze bewering minder nadrukkelijk. Het is interessant te zien dat Eybers in relatie tot | |
[pagina 208]
| |
de verleden tijd het nadrukkelijke tweede ‘nie’ toevoegt, maar niet in het geval van de zin in de presens. Uit ‘Dank’ (vg 517) zouden we kunnen afleiden dat Eybers als kind al heeft geleerd om slechts één ‘nie’ te gebruiken. Zij schrijft: In 'n verkeerde luim sou ek sê verwyt,
maar goed, Vader en Moeder, ek dánk julle nou
vir alles wat ek op rym en maat kon kwyt-
raak en versaak en sódoende behou.
Zij dankt haar vader onder meer voor zijn ‘skoon, skerp woordeskat uit die Karoo’. Dan richt zij zich tot haar moeder: Moeder, jou moeite om jou aan te pas,
'n Engelse verlede af te sweer:
by boere en delwers 'n vername gas
wat nooit die dubbele negatief kon leer.
Door weglating van het tweede ‘nie’ (waarschijnlijk onder invloed van het Engels) werd haar moeder in de Afrikaanse gemeenschap als buitenstaander getekend. Eybers' gewoonte het tweede ‘nie’ weg te laten (waarschijnlijk onder invloed van haar moeder én van het Nederlands) tekent haar ook als buitenstaander binnen de Afrikaanse lezersgemeenschap, maar daardoor vindt ze wel weer aansluiting bij de Nederlandse taalgemeenschap. ‘Dank’ eindigt dan ook met de weglating van het tweede ‘nie’ - en beslist om meer dan om ‘rymdwang’-redenen: Dis júlle toedoen dat ek altyd leef
tussen twee vure en nie van beter weet.
Afrikaanse recensenten hebben geen kritiek op Eybers' Nederlandse norm in verband met de dubbele ontkenning - waarschijnlijk omdat het tweede ‘nie’ in het geconcentreerde taalgebruik van poëzie toch al snel als overbodig wordt ervaren. De constructie om te plus infinitief wordt in het Nederlands minder vaak gebruikt dan in het Afrikaans. In het Nederlands wordt hij slechts gebruikt om doelmatigheid uit te drukken (vgl. ‘Dat doe ik om u te helpen’). De Afrikaanse syntaxis eist wel een constructie met om te in gevallen als ek is bereid om daarop te antwoord en ek reken daarop om jou môre te sien. In het Nederlands wordt het te zonder om gebruikt. Vergelijk ik ben bereid hierop te antwoorden; ik reken er op je morgen te zien. Van alle syntactische verschuivingen die in het taalgebruik van Eybers in de Amsterdamse bundels voorkomen, is de weglating van om, naast de weglating van de dubbele ontkenning, het meest algemeen. Ook deze constructie komt al | |
[pagina 209]
| |
voor in het Zuid-Afrikaanse gedeelte van Balans. In ‘Wet’ (vg 268) schrijft Eybers: Gewone mense roep soms halt en slaan,
sonder te weet wat hulle daarheen stuur,
'n rigting in wat in die sterre staan.
De zin, ‘Sonder seker te weet waarteen vingers en voete stuit / vorder ek voel-voel’ in ‘Antwoord’ (vg 593), bevat behalve een typisch-Afrikaanse verdubbeling dus óók een typisch-Nederlandse constructie waar de ‘om’ weggelaten is. De constructie met vir (Nederlands voor) komt in het Afrikaans veelvuldiger voor dan in het Nederlands. Scholtz (1980:91) wijst erop dat voor in het Afrikaans gebruikt kan worden in plaats van of naast bepaalde voorzetsels die met het Nederlands overeenkomen (naar/na, om, op); ook voor een indirect object in bepaalde constructies waar dit in het Nederlands niet mogelijk zou zijn; en voor een lijdend voorwerp in gevallen zoals ek sal (vir) jou help. In dit voorbeeld is vir nog optioneel, maar in een constructie zoals ek sal môre vir jou help, is vir noodzakelijk. Hoewel vir net als in het Nederlands in het Afrikaans soms weggelaten kan worden, is het gebruikelijker om het te behouden. Als Eybers het weglaat, wijkt zij dus af van de Afrikaanse syntactische norm met als gevolg dat haar zin Nederlandser klinkt. Een voorbeeld hiervan vinden we in de slotregel van ‘Aritmie’ (vg 501): Hierdie wartaal word my te veel.
In het huidige standaard-Afrikaans worden vergelijkende constructies gevormd door het schakelwoord as tussen de twee vergelijkende componenten te plaatsen, terwijl in het Nederlands dan gebruikt wordt. Voor een Afrikaanse lezer is het daarom vreemd dat Eybers bijna zonder uitzondering de dan-constructie gebruikt. In ‘Eva en haar man’ (vg 299) komt bijvoorbeeld voor: My aandeel - uitgebreider dan die borg
van daardie klein litteken in jou sy -
Andere voorbeelden zijn te vinden in ‘Binnensmonds’ (vg 328): ‘o hoe hard is die teerheid nog harder / dan haat wat nie tweespraak gedoog’; in ‘Wag’ (vg 339): ‘jy mag hom hou / langer dan elke vrou’; in ‘Najaar’ (vg 353): ‘Verlies beloof meer dan behoud’; in ‘Soeklig’ (vg 425): ‘Donker is nêrens donkerder / dan langs die soom van lig’; ‘Trefpunt’ (vg 490): ‘Die oorgeblewe tyd is, vreemd genoeg, / noudat dit wegsink, ruimer dan tevore.’ In ‘Variant’ (vg 491): ‘Liefde kan ook registerloos bestaan, / (...) dwingender / dan plegtighede’; ‘April’ (vg 528): ‘wat wil jy uitgesprokener hê / dan hierdie haarfyn pizzicato-taal’. Andere voorbeelden in | |
[pagina 210]
| |
Rymdwang zijn ‘anders dan’ (vg 549), ‘korter dan’ (vg 552), ‘niks kosbaarder (...) dan daardie oomblikke’ (vg 556), ‘reken meer eer aan die letter dan aan die gees’ (vg 598), ‘inskakel by dié / wat weerbaarder dinge beoog / dan sondeerlose poësie’ (vg 599), ‘basisberoepe waarvan trouens die een / terughoudender dan die ander word bejeën’ (vg 605). Andere voorbeelden staan in Respyt (vg 626 en 632), en in Nuweling op bladzijden 8, 14, 23, 24, 40, 41. In ‘Pas op’ (vg 577) wordt het spreekwoord ‘meer geluk as wysheid’ wel in zijn Afrikaanse vorm in het gedicht geïntegreerd. In het schrijnende gedicht ‘Ontkoming’ (nl 28) vinden we ook een meer Afrikaans geval: Samerottende dae en nagte
wanneer niks as 'n flentertjie trots
hom belet om verklarings en klagte
na willekeur uit te kots
het verdwyn (...)
Het verschijnsel verdubbeling komt voor in het Afrikaans, in het Nederlands maar zelden. Woorden uit verschillende categorieën (werkwoord, bijwoord, telwoord, zelfstandig naamwoord e.a.) kunnen in het Afrikaans onmiddellijk na elkaar herhaald worden. Door zo'n verdubbeling komt dan meestal een bijwoordelijke constructie tot stand. In het Afrikaans is het een tamelijk vruchtbaar syntactisch patroon (van Maleise oorsprong), maar in het Nederlands komt het uiterst zelden voor. Sing-sing, speel-speel, gou-gou, een-een, rye-rye zijn uitdrukkingen die door verdubbeling worden gevormd. Eybers maakt bijvoorbeeld gebruik van verdubbeling in ‘Antwoord’ (vg 593): Sonder seker te weet waarteen vingers en voete stuit
vorder ek voel-voel, (...)
Het commentaar van de recensent Lenze L. Bouwers (1990) op deze typisch Afrikaanse vorm is: ‘Prachtig dat voel-voel.’ Het zal een Afrikaanse lezer opvallen dat om weggelaten werd in het zinsdeel ‘Sonder (om) seker te weet’. In het Nederlands kan een lidwoord door langere bepalingen van het bijbehorend substantief gescheiden worden; in het Afrikaans is dit niet zo gebruikelijk. Dit hangt samen met het gebruik van het deelwoord in ‘absolute bepalingen’ die eigenlijk alleen in formeel schriftelijk taalgebruik voorkomen waar het gedeeltelijk een puur stilistische aangelegenheid is. In het Nederlands is een constructie zoals ‘een bij allen zeer bekende figuur’ erg gebruikelijk, terwijl ‘'n by almal baie bekende figuur’ als syntactische verschijnsel in het Afrikaans zelden voorkomt (Pheiffer in Botha 1989:90). Bij Eybers is de invloed van de Nederlandse gewoonte soms zichtbaar. Bijvoorbeeld: ‘Hierdie maartse middag toe die - byna bloot - / son soos 'n gloeikous deur die newel lek’ (vg 551; de verdeling van de versregel maakt de scheiding tussen lidwoord en substantief zelfs nog groter). | |
[pagina 211]
| |
Tweetalige dubbelbundelsDat Eybers belangstelling heeft voor vertalen bleek al uit het feit dat er in Die stil avontuur (1939) vijf vrije vertalingen uit het Duits zijn opgenomen en in Neerslag (1958) herdichtingen van tien sonnetten van de Franse dichter José-Maria de Hérédia.Ga naar eind15 Haar vertaling in het Afrikaans van Jules Supervielle's kerstverhaal ‘Le boeuf, l'âne et la crèche’ werd als Die os en die esel van die krip bekroond met een prijs van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. In 1948 verscheen The Quiet Adventure, een bloemlezing van gedichten uit de eerste vier bundels van Elisabeth Eybers waarin de originele Afrikaanse gedichten afgedrukt staan naast Engelse vertalingen die Eybers maakte met de hulp van Olga Kirsch, een Joods-Zuid-Afrikaanse dichteres. De literatuurhistoricus Kannemeyer (1978:459) prijst de ‘gave eenheid’ van de bundel, maar is van mening dat de vertalingen in vergelijking met de oorspronkelijke gedichten vaak worden ‘ontsierd door ritmische onbeholpenheden, lompe omschrijvingen, te gemakkelijke rijmoplossingen en zwakke woordkeuzes’.
Dat Elisabeth Eybers als jong meisje aanvankelijk in het Engels dichtte, de taal van haar moeder, is bekend. Opperman schrijft in zijn hoofdstuk over Eybers in Digters van Dertig (1962), dat onder meer gebaseerd is op mededelingen van de dichteres, dat zij in 1934 sommige van haar schoolverzen in een schrift, ‘The Monitor Exercise Book 6⅞ x 815/16’, had opgetekend. Deze ongepubliceerde ‘verzameling’ bestond beurtelings uit een Engels en een Afrikaans gedicht met titels als ‘Phantasies’, ‘Die visioen’, ‘The Boatman’ en ‘Aand in die veld’. Op de universiteit koos ze er echter voor om in het Afrikaans te dichten, de taal van haar vader en van de omgeving waarin ze opgroeide (zie hoofdstuk 6). Later verscheen er wel van tijd tot tijd een Engels gedicht in enkele van haar bundels: ‘Confrontation with an Artist: For Jean Welz’ in Kruis of munt (1973; vg 374), ‘Missed Opportunity’ in Bestand (1982; vg 445) en ‘Resolve’ in Dryfsand (1985; vg 519). ‘Looking back’ uit dezelfde bundel is niet opgenomen in Versamelde gedigte. In Respyt (1993) maakte Eybers een begin met een fenomeen dat in al haar bundels na haar 75ste verjaardag voorkomt: zij publiceert, naast elkaar, Engelse en Afrikaanse gedichten over dezelfde onderwerpen. In Respyt komen drie dergelijke paren gedichten voor (vg 625, 632, 636), en ook vier gedichten die alleen in het Engels zijn opgenomen. Nuweling heeft maar één paar, ‘Rangorde’ en ‘Order of Precedence’ (nl 42 en 43), en eveneens drie Engelse gedichten zonder Afrikaanse equivalent. En dan verschijnen er twee bundels waarvan zelfs de titels dubbel zijn: Tydverdryf/ Pastime (1996) en Verbruikersversel Consumer's Verse (1997). In Tydverdryf/ Pastime heeft elk van de twintig Afrikaanse gedichten een Engelse tegenhanger. Volgens de literatuurhistoricus Kannemeyer (1996) is de bundel een ‘unicum’ in de Zuid-Afrikaanse literatuur. Achttien van de 52 gedichten in Verbruikersverse/ Consumer's Verse zijn in het Engels ge- | |
[pagina 212]
| |
schreven, waarvan er tien ‘vertaald’ zijn. Ester (1997) noemt laatstgenoemde bundel ‘een oefening op de evenwichtsbalk tussen Afrikaans en Engels, tussen vader en moeder’. Of de Engelse gedichten herschrijvingen of origineel zijn, is voor de lezer onmogelijk vast te stellen. Volgens de dichteres zelf zijn sommige gedichten eerst in het Afrikaans en andere eerst in het Engels tot stand gekomen. Dat ‘Gevleuelde woorde’ na ‘Famous last words’ werd geschreven blijkt wel duidelijk uit haar correspondentie uit de tijd dat ze bezig was met de voltooiing van het manuscript. Ze beschreef het Afrikaanse gedicht trouwens als een ‘afskaduwing’ van het Engelse en schreef (in een brief aan mij, 20-8-1995) over Tydverdryf/ Pastime: ‘En tog voel ek asof die Engelse en Afrikaanse versies (versions) mekaar nie net weerspieël nie, maar ook aanvul. Hier en daar is die vertaling ook amper 'n verwerking, in elk geval vryer as wat ek my sou kon veroorloof het as die oorspronklike nie eie maaksel was nie.’ In een volgende brief (19-9-1995) noemde ze haar manuscript ‘'n soort verstolde droesem’ en voegde eraan toe: ‘En tog kom dit uit die hart.’ De meningen van Zuid-Afrikaanse en Nederlandse critici over de tweetalige bundels stemmen in vele opzichten overeen. De Zuid-Afrikaanse Dorothea van Zyl (1996) vindt dat een vertaling een ‘verhelderende, verklarende’ functie kan hebben. Zij stelt vast dat de Engelse versregels meestal langer zijn en de Engelse gedichten zijn volgens haar meer ‘open’, toegankelijker en minder veelduidig dan de ‘bondige’ Afrikaanse gedichten. Toch zijn er voor haar ook uitzonderingen waardoor lezers worden uitgenodigd tot een spel van vergelijking, kruisverwijzingen en contrasten. Lucas Malan (1996) is van oordeel dat Eybers ‘verstommend vlot en creatief’ in beide talen dicht, hoewel hij de Engelse gedichten vaak ‘iets moeizamer’ vindt. Bernard Odendaal (1996) meent dat het decennialange streven van Eybers om precieze, suggestierijke woorden te zoeken nu extra vooropgesteld wordt; lezers kunnen daardoor nagaan hoe de twee talen elkaar niet alleen spiegelen, maar ook belichten en in reliëf naast elkaar plaatsen waardoor er nieuwe perspectieven aan worden toegevoegd. Van de Zuid-Afrikaanse critici geeft André P. Brink (1996) de meest gedetailleerde vergelijking van de Engelse en Afrikaanse gedichten in Tydverdryf/ Pastime. Hij schrijft: ‘Ieder gedicht wordt twee keer in taal beleefd en biedt daardoor een bifocale kijk op een belevenis of bezinning en de verwoording ervan.’ Hij wijst erop dat verschillen soms minimaal zijn terwijl er in andere gedichten ‘radicale verleggingen’ plaatsvinden, bijvoorbeeld in ‘Lindeboom, herfs’ en ‘Lime-tree, autumn’ (tv 34, 35). Hij is van mening dat ‘de doorzichtigheid van de taal met de jaren zoveel groter geworden is bij Eybers dat zowel de inheems-Afrikaanse als de Engelse poëzie door deze grote kleine bundel onmetelijk is verrijkt’. De Zuid-Afrikaanse dichter en criticus T.T. Cloete (1996) noemde de gedichten ‘Siamese tweelingen’ terwijl de Nederlander Aart van Zoest (1996) het heeft over ‘tweelingzusjes’ die op elkaar lijken, maar die ieder een eigen identiteit hebben: | |
[pagina 213]
| |
Het gevolg hiervan is: Voor de Nederlandstalige lezer brengt dat alvast een bepaalde charme mee die in ééntalige bundels niet bestaat. Het kan ook zijn dat er in de geest van de lezer een soort schoonheidswedstrijd ontstaat, waarbij het Afrikaans wellicht dikwijls als winnaar uit de bus komt. Een neveneffect van dit vergelijkingsspel kan zijn dat de Nederlandstalige lezer tot zelfbewustheid wordt gebracht over de eigen taal. Want het Afrikaans en het Engels gaan in de geest van die lezer een driehoeksverhouding aan met het Nederlands en ik geloof dat dit onuitgesproken, mentale Nederlands evenzeer leesplezier genereert als het Afrikaans. Ik vind het bijzonder ruimhartig van de Nederlandse recensenten, dat zij, op een enkele uitzondering na (Wastijn 1997 en 1998 naar aanleiding van Verbruikersverse/ Consumer's Verse), het in het geheel niet betreuren dat de dichteres niet in het Nederlands, de taal die ze pas na haar 46ste heeft leren spreken, is gaan dichten. Ook in respons op de Engels-Afrikaanse bundels leveren Nederlandstalige critici steeds weer hun bewijs van waardering voor de extra mate van zelfwerkzaamheid die het lezen van Eybers-poëzie van de Nederlandse lezer vraagt waardoor een essentieel genoegen van het lezen van poëzie centraal komt te staan. Warren (1996) schrijft dat lezers in hun functie van ‘scheidsrechter’ over welk gedicht het telkens zal ‘winnen’, ertoe gedwongen worden na te denken over de vraag wat poëzie eigenlijk is en waarom een gedicht in de ene taal zich zo moeilijk tot een gedicht in een andere taal laat transformeren. Tom van Deel (1996) en Remco Ekkers (1996) menen dat de Engelse varianten voor Nederlandse lezers kunnen bijdragen tot een beter begrip van de Afrikaanse tekst, dus als steun functioneren - vooral omdat veel Nederlanders wel over een Engels maar niet over een Zuid-Afrikaans woordenboek beschikken. Wanneer men bedenkt welk een gevestigde positie Eybers heeft weten te verwerven in de Nederlandse literatuur terwijl zij pas in een zeer laat stadium van haar dichterschap dit ‘hulpmiddel’ aanreikt, is het wel duidelijk dat dit voorheen niet werd gemist. Bovendien moeten we ons blijven realiseren dat het toevoegen van Engelse herdichtingen niets te maken heeft met een tegemoetkoming aan haar lezers, maar alles met het taalspel waarmee de dichteres de tijd verdrijft, waardoor ze in de recycling van bestaande gedichten benadrukt hoezeer ze ook consument van haar eigen poëtisch bedrijf is. Dat Nederlandse recensenten de Afrikaanse gedichten altijd mooier vinden dan de Engelse gedichten is een ondersteuning van mijn these dat de mengeling van onbekende Zuid-Afrikaanse uitdrukkingen en bekendheid dankzij de Nederlandse elementen een belangrijke voorwaarde is voor haar trefkracht. | |
[pagina 214]
| |
ConclusieIn Eybers' idiolect in de Afrikaans-Amsterdamse gedichten zien we geen consequente of patroonmatige overschakeling van het syntactische systeem van het Afrikaans naar dat van het Nederlands. Toch toont een systematisch onderzoek aan dat er in de poëtische taal van Eybers erg veel Nederlandse woorden en constructies voorkomen. Omdat Nederlandse recensenten rechtstreeks geconfronteerd worden met opvallende taalverschillen, worden hun recensies vaak voor een groot deel gevuld met de bespreking van het meest in het oog springende van deze verschijnselen, die enerzijds de toegankelijkheid tot Eybers' werk voor lezers in Nederland en Vlaanderen vergroten, maar die anderzijds ook bijdragen tot de charme van haar ‘vreemdheid’. In de hoofdstukken 9 en 10 wordt aangevoerd dat de vermenging van Afrikaanse en Nederlandse constructies een belangrijke bijdrage levert tot de poëtische lees-ervaring van de Eybers-gedichten. |
|