Oeuvres complètes. Tome VIII. Correspondance 1676-1684
(1899)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 2121.
| |
[pagina 68]
| |
stelen de onvolmaekste sijn, dewijl het glas van dewelke ik deselve maekte, soo goed niet was, en sij daarenboven noch met een kleijn staertken vallen, waarom sij hare lichamen tot een grooter bolleken moetende veranderen ('t welk door de koude waar in sij soo schielijk komen niet ten volle kan geschieden) van hare behoorlijke rondigheyd afwijken. Indien het staertken kleen, en de vlam heel snel is, soo sal het bolleken echter rond genoegh worden. Ik heb altijd door ervarentheyd bevonden dat de openingh na 't obiect toe 30 graden moet sijn, 't welk ontrent met ⅕ van den diameter overeenkomt. Gisteren avond heb ik een ontallike meenighte dierkens gevonden in het water 't welk ik veertien dagen een duym hoogte op coriandersaet heb laeten staen. De selve schenen van alderhande slach te sijn, maar door dien sij seer snel in 't swemmen waren, en sich duyster op deden, kon ik hare gedaente niet wel bekennen. Ik twijfel ook of ik geen leven in het note-moschaet en foelie water sie, maar de dierkens van deselve wateren souden soo kleijn sijn, dat sij met het meest vergrootende bolleken naeuwelijks souden te bekennen wesen. De dierkens in semine tauri heb ik gesien maar door de duysterheijd van de materie en het weijnige leven dat sij noch overigh hadden dewijl sij bijna een geheelen dagh oud waren, eer den boer mij deselve quam brengen, heb ik haar gedaente soo wel niet konnen bekennen, dat ik deselve soude derven uijt teijkenen. Ik heb al veel moeijte gedaen om het selve noch eens te sien, maar dewijl het noch in de tijd niet is dat de koeien besprongen worden, is het te vergeefs geweest. In dat van een paart heb ik geen leven gevonden. Ik geloof echter, nademael den boer mij maar een pijpken vol bracht, dat het hier mede gegaen is, gelijk 't mij dikwels gebeurt met dat van een mensch, want met de eene trek vind ik veel, met de andere weynich, en met de andere gantsch geen leven, te weten daar de wittigheijd manqueert. In 't semen van den haen heb ik een oneijndigh getal aelkens gevonden ontrent vijf of ses mael soo dik als de staerten van de dierkens in semine humano. In dat van een waardeend schijnen sij sich eveneens te verthoonen; maar dewijl ik deselve door het opsnijden van 't eend moest krijgen 't welk mij naeuwelijks in het vierde gelukte, heb ik deselve dood, en heel onvolmaekt gesien. Het semen van een duijf verwacht ik dagelijks, maer ik derf mijn antwoord op uwen aengenamen niet langer uijtstellen. Van een kater heb ik 't getracht te krijgen maar te vergeefs, want dit sijn geen beesten om sonder handschoenen aen te tasten. Ik ben begerigh te weten van wat voor een gedaente Mr. Leeuwenhoek de beeskens in 't semen van een konijnGa naar voetnoot2) gevonden heeft. De dierkens in semine | |
[pagina 69]
| |
humano schijnen hare lichamen na begeerte nu te konnen intrecken en dan wederom te verlangen enz. alsoo dat ik noch hoe langer hoe meer sie dat hare gedaente niet wel te treffen is. De stervende worden aen wedersijden na de enden van 't pijpken gedreven en laeten alsoo in 't midden een weynich spatie voor de noch levende. Ik heb ook ondervonden dat Ga naar voetnoot3) blijven in een dagh als in een wijt Ga naar voetnoot3) mael langer in een pijpken als in de Ga naar voetnoot3) uwe Ed: meer van dese nevensgaende Ga naar voetnoot3) sal ik deselve oversenden en blijve
Mijn Heer
Uwe Ed. oodmoedige dienaer Nicolaes Hartsoeker.
Uijt Rotterdam den 4 April 1678. |
|