Oeuvres complètes. Tome VIII. Correspondance 1676-1684
(1899)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 2122.
| |
[pagina 70]
| |
gedaentens. In het caneel water komen sij mij van soo een uijtnemende kleijnte voor, dat ik met een uijtstekent vergrootend bolleken deselve naeuwelijks en niet als met een bovemaeten groote moeite heb konnen bekennen. In alle dese wateren sijn sij seer snel in 't swemmen en vertoonen sich gemeenlijk witachtigh doorschijnende en van een onbegrijpelijke kleijnte, al soo dat ik onmogelijk acht hare gedaentens accuraet te beschrijven ten ware de somer en het langh laten staen van de selve eenige veranderingh bij bracht. In het coriander saet water swemmen onder anderen dierkens, die de bloedsuijgers, dewelke in de poelen gevonden worden, seer wel gelijken. In het nagelen water heb ik tot noch toe geen leven konnen vinden, niet dat ik geloof dat het 'er niet in en is, maar dat de dierkens van het selve te kleijn sijn om gesien te konnen worden: want dewijl de groote en kleijnte maar ten opsicht van ons aengemerkt word, soo sal het niet onmogelijk sijn dat er een oneijndige kleijnheijd soo wel als een oneijndige grootheijd sij, en dat 'er alsoo dierkens van een oneijndige kleijnte in de natuer sijn. In het saffraen water siet men ook verscheijde dierkens en onder anderen mede van een langhwerpige figuer. Ik soude wel andere diergelijke saeden, kruijden, en gewassen in 't water geset hebben om te sien wat voor leven daar uijt soude voortkomen, maar sulks acht ik onnoodigh, en sal dit voor anderen overlaten die de curieusheyd sullen hebben dit te ondersoeken. Wat mij aengaet, ik ben van gevoelen dat, gelijk ik in mijne wateren (dewelke ik niet weet ooijt te voren geobserveert te sijn) dierkens gevonden heb sij alsoo in de hare ook dierkens sullen vinden, en soo niet, dat deselve soo kleijn sullen wesen, dat sij het meest vergrootende bolleken sullen ontvluchten. In het peperwater kan ik tot nochtoe geen dierkens met pooten (waar van uwe Ed: bij mij mondelingh gewach maekte) bekennen. Begeert uwe Ed: de grootste openingh na 't obiect toe accuraet te weten, soo brenght het microscopium heel dicht aen het oogh, en maekt alsoo dat uwe Ed: de wijte van het microscopium met de wijte van de pupilla siet overeen komen, maar met het eene oogh gesloten, omdat men de pupilla alsoo wijder siet, als met beijde de oogen geopent, dewelke door het licht naeuwer toegetrocken word. De stoffe, ende rondigheijd van het bolleken, en het oogh selfs etc. konnen veel tot een grooter of kleijnder openingh van het microscopium doen. Ik ben benieuwt hoe mijne platte glaeskens uwe Ed: bevallen. Dewijl den Heer Ambassadeur PaetsGa naar voetnoot1) eenige | |
[pagina 71]
| |
swarigheyd maekt sijn soonGa naar voetnoot2) in dese stand van saken na Paris te laten gaen, soo versoek ik oodmoediglijk te mogen weten, wanneer uwe Ed: sijn reijs derwaerts meijnt te vervordenen. Soo het eenigsins mogelijk was, wenschte ik 't geluk van uw geselschap op de selve te mogen genieten om alsoo te veijliger en te aengenamer te reijsen. Met het semen van de duijven ben ik noch niet te recht gekomen, maar ik sal de observatie van het selve, soo dra ik haar genomen sal hebben, uwe Ed: oversenden, en alles waarmede ik weet dat ik uwe Ed: eenigsints sal konnen dienen, om alsoo te betoonen dat ik ben en blijven sal
Mijn Heer Uwe Ed. oodmoedige dienaer Nicolaes Hartsoeker.
Uijt Rotterdam den 12 April 1678. |
|