Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
[104] Rijswijck.(aant.) (aant.)Mijn Rijs en wijckt voor geen, soo lang Castilien wijckt
Voor Nassaus hooger hand, die't dagelix verrijckt.
Men mocht mij opde rij van mijns gelijcken tellen,
Maer Mauritz is te verr voor sijns gelijck te stellen,
5[regelnummer]
Die luijster hangt mij aen. Men noeme mij dan stoff,
Ick noeme mij sijn Hoff, ten minsten sijnen Hoff.
'Tviervoetighe gebroedt, sijn liefste Hovelingen
Sijn aen mijn' borst gespeent; waer Spagnen is te dwingen,
Daer worden sij met Hem ten voorsten uijt gesett;
10[regelnummer]
Verdien ick niet wat loffs in 'sVaderlands ontsett?
|
|