Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar

[104] Rijswijck

Overlevering

(Zie ook de pagina's 647-652)

H1	fol. 3^v
H2	fol. 19^r
H2-Ot

[p. 681]

Ot	B3^r, p. 13
K1	Z2^v, p. 192
K2	Y3^r, p. 173

Datering

H1 is gedateerd: 16.^a Aug.^ti 24 (= 16 augustus 1624).

Varianten

1	H1	Mijn Rijs en wijckt voor		geen,	soo lang Castilien wijckt
	Ot	[	]	geen	[	]
	K1	[	]	geen,	[	]

2	H1	Voor		Nassaus		hooger	hand, die 't dagelix verrijckt.
	H2a	[			]	hooge	[	]
	b	[			]	hooger	[	]
	Ot	[	]	Nassaus		[		]

3	H1	Men mocht mij opde rij van mijns gelijcken		tellen,
	K1	[	]	tellen;

4	H1	Maer		Mauritz	is te verr voor sijns gelijck te		stellen;
	H2	[	]	Mauritz	[	]	stellen,
	K1	[				]	stellen;

5	H1	Die luijster hangt mij aen. Men noeme mij dan		Stof,
	H2	[	]	stoff,

6	H1	Ick noeme mij sijn		Hof,	ten minsten sijnen		Hof;
	H2	[	]	Hoff,	[	]	Hoff.

7	H1	'Tviervoetige		gebroet, sijn			liefste		Houdingen,
	H2	'Tviervoetighe		gebroedt,		[sijn		]	Hovelingen
	H2-Ot	[	]	gebroed,		[				]
	Ot	[			]	sijn'	[			]
	K1	[						]	Hovelingen,

8	H1	Sijn aen		mijn	borst		gespeent;	waer Spagnen is te		dwingen
	H2	[	]	mijn'	[				]	dwingen,
	Ot	[				]	gespeent,	[			]
	K1	[				]	gespeent;	[			]

9	H1	Daer worden sij met Hem ten voorsten		uijt gesett;
	Ot	[	]	uytgesett,

10	H1	Verdien ick niet wat		lofs	in 'sVaderlands ontsett?
	H2	[	]	loffs	[	]
		[ondertekening en datering]
	H1	Constanter. | Hag. 16.^a Aug.^ti 24.
	H2	[ontbreekt]