Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdNieuwe danslessenDat wij op deze leeftijd het dansen of ritmisch bewegen weer opnamen, was van zijn kant meer een kwestie van toestemming dan van opdracht. Wat hij ons in dezen als kind had bijgebracht (dat is op de desbetreffende plaats al gememoreerd), waren wij goeddeels vergeten of het was uit de mode geraakt. Hij had er weinig bezwaar tegen dat wij ons nu enigermate vertrouwd zouden maken met de regels van de moderne élégance die uit Frankrijk was komen overwaaien. Onze leraar was de Fransman Brueil, een allercharmantste virtuoos in deze kunst en daarom door prins Maurits in dienst genomen. Menigmaal namelijk heb ik onze Mars Maurits aan deze Venuskunst zijn diensten zien aanbieden. Deed hij dat ter ontspanning? Of beleefde hij zelfs in de kleinste kleinigheden zoveel plezier aan orde, tucht en regels, dat hij zich liever bewoog volgens voorgeschreven maten dan door zo maar wat heen en weer te lopen, wanneer hij niets te doen had? Ik zou op deze vraag geen antwoord kunnen geven. Ik herinner mij dat ik voor deze nogal onstuimige lichaamsoefeningen de nodige spierkracht kon paren aan wat men noemde de gracieuze beweging der ledematen. Bij het paardan- | |
[pagina 119]
| |
sen en het dansen met meisjes behoorde ik dan ook beslist tot de uitblinkers, en in het maken van de zogenaamde capriolensprong was ik een wonder van behendigheid. Mijn broer bezat dezelfde charme, maar zijn fysieke zwakte maakte hem tot een tweederangs danser. Toen hij fanatiek bleef proberen zijn ambities te bevredigen, kwam hem dat, zo werd althans aangenomen, te staan op een ernstige aanval van tering, die hem tegen het einde van het volgende jaar in het grootste levensgevaar bracht. Omdat hij zijn longen door de aanhoudende beweging heftig heen en weer geschud had, had hij ze ofwel ernstig letsel toegebracht ofwel blootgesteld aan het kwaadaardige slijm, dat uit het hoofd naar beneden stroomt. Ik denk er niet graag aan terug hoe het mijn ongelukkige vader te moede geweest moet zijn in die periode, toen zijn dierbare eerstgeborene in levensgevaar verkeerde, maar vergeten zal ik het ook niet gauw. Met veel minder tegenzin denk ik eraan terug, hoe met de genade van de onsterfelijke God de hulp werd ingeroepen van een jonge Leidenaar, Jacob Werckhorst, sinds die tijd een zeer beroemde Galeno-chymischeoaant. arts (de Haagse artsen hadden de hoop opgegeven). Werckhorst schreef een dagelijks drankje voor, dat niet onsmakelijk was en op rode wijn leek. Hij wist de long die duidelijk aangetast was zo goed te genezen, dat mijn broer niet alleen vlug herstelde, maar naderhand ook geen enkele last meer heeft gehad van enigerlei naweeën van de ziekte. Doorgaans was zijn gezondheid uitstekend, en ook nu nog kan hij ten volle op zijn conditie vertrouwen en ziet hij er prima uit.oaant. Ik bid de Algoede en Almachtige God dat ik hem nog lang zo mag houden. |
|