Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdDe leer van de bol; astronomie en geografie, 1613Als ik mij aan het voortschrijden van mijn leeftijd houd en aan de opeenvolging van jaren en vakken, dan kom ik van dit onderdeel van de wiskunde als vanzelf op het volgende. Dat was de hemelbol, die ik met haast evenveel plezier bestudeerd heb. Toen wij ongeveer halverwege 1613 stopten met de logica, had mijn vader nog steeds niet genoeg van Eglisham. Althans, hij was nog niet tot de conclusie gekomen dat diens onderwijs zonder nut of zelfs schadelijk zou zijn. Vermoedelijk om ons wat te laten bekomen van die dorre studie verzocht hij hem met ons de hemelbol te behandelen. Eglisham ging hier gretig op in. Hij was een man die echt alles kon, een reis- en studiegenoot ‘met wie ik gaarne zou leven en sterven’.oaant. Voor zijn cursus koos hij de beknopte verhandeling van de Engelsman Joannes de Sacro Bosco.oaant. (Men zegt dat deze werkzaam is geweest rond het jaar des Heren 1232 en dat hij zijn werkje heeft uitgegeven ten behoeve van de astronomie, die toen dreigde ‘onder haar eigen gewicht te bezwijken’oaant. door de oeverloze stroom van dikke boeken die aan haar gewijd werden.) Binnen enkele dagen was Eglisham zo ver met zijn cursus, dat wij in de ogen van mijn vader al een aanzienlijke kennis van de hemel- en de aardbol verworven hadden. Toen verlangde de voortreffelijke grijsaard dat ik, hoewel zelf nog in de schoolbank, hem tot leraar zou zijn. Ik denk dat hij dacht aan het wederzijdse nut van leerling en leraar, en dan vooral van de leraar, want hij ging ervan uit dat deze, evenals bij andere vakken, ook hier niet minder vooruitgang boekt door onderricht te geven dan door het te krijgen. Op basis van deze inleiding heb ik mij, naarmate ik in jaren en inzicht rijper werd, door studie en uit persoonlijke belang- | |
[pagina 115]
| |
stelling verder bekwaamd in al de facetten van de theoretische astronomie. De moeite is niet tevergeefs geweest. Ik was ervan overtuigd dat deze kennis nuttig en nodig was, in wat voor maatschappelijke positie ik ook terecht zou komen. Ik hoef dat hier niet nader toe te lichten, want dat is door de auteurs al uitvoerig en in allerlei toonaarden betoogd. Met de toegepaste astronomie ofwel de astrologie, zoals sommigen haar graag noemen vanwege haar voorspellend karakter, heb ik mij eigenlijk nooit ingelaten. (Ik herinner mij dat Eglisham ook hierin bedreven was en daarmee bij het grote publiek het nodige opzien baarde.) Ik verfoei de onderlinge verschillen, de inconsequentie en de tegenspraak in de almanakken, de enige pijler waarop de ingebeelde en bijgelovige priesters van deze cultus hun bouwsels funderen. Aan de andere kant heb ik mij echter nooit welbespraakt genoeg geacht om al die onzin, al die missers en onwaarheden te ontmaskeren. Dat zou getuigen van een gebrek aan waardering voor de argumenten van Sint Augustinus, Giovanni en Francesco Pico en ook Antonio Bernardo della Mirandola, Michael Medina, Julius Serenus en zoveel andere noeste bestrijders van de astrologische beuzelarijen die mij bekend zijn, ook al zijn zij zelf weer bestreden en op de korrel genomen door anderen die ook niet alle geleerdheid en vroomheid misten. Ik word misselijk van al die ongeluksvoorspellingen waarop deze profeten die zelfs buiten het eigen land niet geëerd worden,oaant. ons elke dag weer trakteren. Zij moeten zichzelf uit hun eigen orakels redden met even zovele nieuwe, dubieuze verzinsels en de geloofwaardigheid van hun leugens schragen met twijfelachtige waarheden. Een ander onderdeel van de bol betreft de geografie. Daarmee heb ik mij met plezier beziggehouden. Mijn voornaamste oogmerk bij deze mooie studie was de vergelijking van oud met modern, van wat verdwenen is met wat nog in gebruik is. Zonder dat is de les van de oude geschiedenis zinloos en levert die van de moderne niets op. Voor deze wetenschap staan ons | |
[pagina 116]
| |
heden ten dage zoveel middelen ter beschikking, dat wij toe moeten geven, dat wij het aan ons zelf te wijten hebben als onze kennis hier in gebreke blijft. Ik ga voorbij aan Mercator, Ortelius en Bertius (de arme afvallige)oaant.. Tegenover hen allemaal zet ik Cluverius, een bekend man, even edel van karakter als van afkomst en een absoluut volmaakt geograaf. Als ik kijk naar zijn Italia, zijn Sicilia en zijn postuum verschenen beschrijvingen van andere landen, dan zou ik bijna zeggen, dat het Lot hem als de ware Atlasoaant. voor onze tijd bestemd heeft. Helaas heeft een ontijdige dood ook dit geschenk op een ontijdig moment aan de wereld ontnomen. Voor u, mijn dierbaar Leiden, was dit een der zwaarste verliezen die u geleden hebt. |
|