Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdDe opticaNa deze uitweiding over de bril heb ik sterk de behoefte nog wat dieper in te gaan op het edelste onderdeel van de wiskunde, de optica. Met de studie daarvan heb ik mij in mijn latere jaren intensief en niet zonder succes beziggehouden, ten dele uit noodzaak, maar toch vooral omdat de schoonheid van het onderwerp mij zo boeide. Nu gaat het mij in mijn verhaal echter om het overzicht van de vakken waarmee ik in aanraking gekomen ben en niet om een beschrijving van die vakken zelf. Daarom kan ik ermee volstaan heel terloops de vakken aan te stippen waarmee ik enigszins vertrouwd ben geraakt en onder wiens leiding dat gebeurd is. Voor de optica zie ik de jezuïet François d'Aiguillon als mijn eerste leermeester. Deze voortreffelijke geleerde schreef een werk Optica in zes boeken.oaant. Zijn methode is heel exact en hij heeft een elegante manier van schrijven. Het soort bewijzen dat hij gebruikt, is plezieriger dan men in de wiskunde doorgaans aantreft. Met Archimedes en ook Archytas en Eudoxos, en in tegenstelling tot Plato,oaant. staat hij op het mijns inziens juiste standpunt, dat ook onderdelen die niet aan de hoogste graad van abstractie voldoen en die niet volkomen los staan van het stoffelijke, nog niet per se buiten de wiskunde hoeven te vallen. | |
[pagina 112]
| |
Ook de werktuigkunde en de argumentatie van de mechanica en alle bewijsvoeringen die ontleend worden aan de geheimen van de natuur of aan de ervaringswereld, verdienen waardering. Ze zijn nuttig en ze geven een voldoening die je in die dorre, steriele en bloedeloze disciplines maar al te zelden aantreft. D'Aiguillon nu liet zich leiden door de filosofie en behandelde in een alleszins bloemrijke en fraaie stijl, zoals ik al zei, het derde deel van de optica, het zien in rechte lijn, zoals het oog zich richt op het bekeken voorwerp. Ter inleiding liet hij aan het werk een prachtige anatomische beschrijving voorafgaan. Zo nuttig en onmisbaar als dit onderdeel is, zo schandelijk is het tot nu toe miskend (zodat de ouden ook hier niet boos hoeven te worden op het nageslacht, omdat er iets beschreven wordt wat de hele oudheid door niet beschreven is). Een andere jezuïet, Christoph Scheiner, heeft het onderdeel kort nadien nog diepgaander bestudeerd en uitgewerkt in een opvallend boekje dat hij in 1619 in Innsbruck uitgaf onder de titel Het oog.oaant. Dan volgt bij D'Aiguillon een werkelijk perfecte behandeling van de eigenschappen van de optische straal en de horopter,oaant. een lijn die hij het eerst geobserveerd heeft, zoals hij met gepaste trots memoreert. Vervolgens komen de gemeenschappelijke objecten aan de orde en het gezichtsbedrog, bij licht dan wel in het donker. Het werk besluit met een zonder meer onvolprezen verhandeling over de projecties. Hierin besteedt hij, na een zeer geleerd vertoog over de orthografie en de stereografie, aandacht aan de scenografieoaant. ofwel de Figuur, waarmee voorwerpen in een plat vlak worden weergegeven. Tot dan toe was de leer over dit onderwerp nogal gebrekkig geweest en bij de meeste auteurs was de behandeling verward en onsamenhangend. D'Aiguillon, een man van grote precisie, gaat terug tot de diepste bronnen en zijn behandeling is naar mijn oordeel zo definitief, dat hier voor het nageslacht niets te doen valt, voor | |
[pagina 113]
| |
de theorie niet en ook niet voor de praktijk. Bij een onderwerp van een dergelijke omvang hebben de criticasters gemakkelijk praten als het gaat om breedvoerigheid, maar op een fout zullen zij hem niet gauw betrappen. Met de catoptrica, de weerkaatsing, en de dioptrica, de breking van het licht, was hij volop bezig toen hij stierf. Ook hier geeft hij uitdrukkelijk blijk reeds tot een duidelijke classificatie gekomen te zijn. Zijn dood was een ramp voor de optica en een onuitsprekelijk verlies voor ons liefhebbers van deze wetenschap. Voor de leer van de catoptrica zou, dank zij Euclides, Witelo, Al-hazen, Ramus, Risner en anderen, dat verlies nog wel te dragen zijn. Want uit hun werk valt wel het nodige te halen om tot een afgeronde visie te komen. De problemen van de dioptrica en de stralenbrekingen echter zijn, wat men over Kepler ook mag beweren, nog steeds ondoorgrondelijk.oaant. Had D'Aiguillon hier de oplossing ook nog niet gevonden, dan was hij in elk geval meer dan wie ook de aangewezen man geweest om die te vinden. Heeft hij haar echter wel gevonden, dan blijft u, jezuïeten, bij de hele wereld in het krijt staan, zolang u haar niet aan de openbaarheid hebt prijsgegeven. Laten wij hier voorbijgaan aan de eerder besproken eenvoudige bril (hoewel: gezien het nut dat wij er op alle leeftijden van hebben, moeten wij er vooral niet aan voorbijgaan!). Zeker is dat de dioptrische buis, waarmee wij de verste voorwerpen als het ware naar onze ogen toe halen (een zeldzaam wonderbaarlijke uitvinding, die wij danken aan een landgenoot),oaant. naar theorie en uitvoering geheel en al op deze beginselen gebaseerd is. Hieronder vallen ook de geheimen van de wonderlijke stralenbreking die wij vooral in het water en in de lucht waarnemen zonder het verschijnsel te begrijpen. Kepler althans heeft het niet verklaard en evenmin begrepen. Volgens mij kunnen al die vage speculaties dienaangaande alleen met behulp van de brekingsleer in duidelijke verklaringen worden omgezet. Zolang deze wetenschap de verloskundige hand van een competent | |
[pagina 114]
| |
auteur nog niet gevonden heeft, zal de duisternis van onze tijd het gemis blijven voelen van de verlichte blik van D'Aiguillon. |
|