Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdInleiding in de logica; George EglishamOmstreeks deze tijd verspreidden zich niet zonder reden steeds meer geruchten over de onorthodoxe leerstellingen van de hoogleraar C. Vorstiusoaant. en over diens vreemde en heilloze uitspraken omtrent de kennis Gods. Zelfs de formidabele theoloog koning Jacobus vi van Groot-Brittannië kwam daartegen al in het geweer, zowel in het openbaar als in eigen kring. Dit leidde tot de overhaaste komst naar ons land van een zekere George Eglisham, een Schot met meer oog voor de dienst aan zijn vorst dan voor die aan de godsdienst of zijn eigen geweten. Deze daagde Vorstius op een ambitieus programma uit tot een openbaar debat. De nieuwigheid trok de aandacht van mijn vader, evenals van de meeste andere mensen. Toen hij her en der navraag gedaan had over de vreemde en zelfbewuste man, bleek hem | |
[pagina 105]
| |
dat deze de degens wilde kruisen over een moeilijke materie, waarvoor hij vooral gebruik maakte van de filosofie en de logica. Hij had ook al verscheidene boekjes gepubliceerd, waarin metafysische en zuiver theologische kwesties filosofisch en uiterst subtiel behandeld werden. Uiteindelijk liet mijn vader Eglisham bij zich komen en constateerde dat de man in alle onderdelen van de filosofie zeer goed thuis was (hij had het vak in Frankrijk gedoceerd). Bovendien leek hij een meegaand en eerlijk karakter te hebben. Derhalve waagde mijn vader de vraag of hij bereid was de vorming op zich te nemen van zijn opgroeiende zoons, die al zo ver waren dat zij het onderwijs in de logica aankonden. De man ging onmiddellijk akkoord en precies in het straatje van mijn vader deed hij de toezegging ons via een gemakkelijke en beknopte methode zo ver te brengen dat wij de regels en de kunstgrepen van de dialectiek bij elk debat vlot en moeiteloos zouden hanteren. Mijn vader meende deze van Godswege geboden kans niet onbenut te mogen laten. Hij bepaalde dat wij terstond de hand aan de ploeg zouden slaan en een begin zouden maken met de logica, waarin de spitsvondige Schot een waar meester was. Al binnen een paar weken hadden wij een traktaat over het debat doorgewerkt, dat hij ons ook had gedicteerd en dat helemaal niet slecht was. Voeg daar de dagelijkse oefeningen in het redeneren met behulp van syllogismen aan toe, en mijn vaders doel was bereikt. Eglisham echter had gemerkt dat hij met leergierige jongens te doen had. Hij begon er bij mijn vader op aan te dringen dat wij, na deze eerste verkenningen langs de kust, ons met onze boot op volle zee zouden wagen, volgens de koers die zijn eigen enthousiasme onze edele jongensgeest zou wijzen, stellig ‘om onze naam te hechten aan een spiegelende zee’.oaant. Als een makke compagnie volgden wij de aanmoedigingen van onze commandant. Eerst werden wij met een eindeloos dictaat geleid door een oervervelende wirwar van logische pre- | |
[pagina 106]
| |
liminaria over wat hij de verdeling der woorden noemde. Daarna werden wij jammerlijk op sleeptouw genomen door nog uitvoeriger beuzelarijen, in een tweede traktaat over de onderstelling of betekenis der woorden. Toen wij tenslotte dachten al behoorlijk wat bereikt te hebben, kwamen wij erachter dat wij nog steeds vertoefden in het voorportaal van deze wetenschap. Nu pas stond hij echt klaar voor zijn geliefde dialectiek. Met het hele Organon van Aristoteles en met weet ik wat voor Toledo's en Fonseca'soaant. onder de arm beklom hij op de hem eigen wijze de professorenkatheder. En zoals hij vroeger te Rouen en Parijs de jeugd langs de academische weg (of beter gezegd, om de tuin) had geleid, zo voerde hij geleidelijk ook ons en onze vader, die vergeefs op spoed aandrong, mee langs zijn dwaalwegen. Aldus togen wij, meestal bij het eerste ochtendkrieken,oaant. met onze medeleerlingen - een zekere Crakius, een Nederlander, en de Fransman Fagius, later doctor in de medicijnen - naar de meester. Ontzaglijke stapels onbruikbare dictaten hebben wij bij elkaar geschreven. Had hij in al die maanden maar Aristoteles of een latere auteur cursorisch met ons gelezen. Dan had hij grote verdiensten kunnen hebben voor onze studie en ons heel wat tijd en moeite kunnen besparen. Men zegt wel, dat wat wij in zelfgemaakte aantekeningen opschrijven, zich dieper in ons geheugen vastzet en ik zal dat niet ontkennen. Toch zou ik willen dat iedereen wiens weg in zijn jeugd langs dergelijke klippen voert, alert is en zich het volgende goed realiseert: wat wij hetzij als kind hetzij als volwassene eenmaal hebben uitgeschreven, daar kijken wij later meestal niet meer naar om. Of het heeft zijn waarde verloren, ofwel, en dat kan niemand tegenspreken, de leerlingen vallen in slaap boven de regels die zij hebben neergeschreven, zoals de rijkaard die het niet nodig acht het geld te tellen, dat veilig in de geldkist opgeborgen zit. Ik vind het veel en veel beter een goede schrijver een keer of zes door te lezen, dan een bestaande tekst één keer over te schrijven | |
[pagina 107]
| |
of een originele nieuwe tekst gedicteerd te krijgen. Dit laatste diepgewortelde misbruik heeft zich nu ook van de universiteiten meester gemaakt. Nu wil ik Eglisham, die zoals gezegd een oprecht man was, helemaal niet beschuldigen van kwade trouw, maar ik weet wel dat hij enerzijds door het heersende systeem werd misleid en zich anderzijds door zijn eigen enthousiasme liet meeslepen. Ik heb de aardige man heel wat keren van genoegen zien glimmen, wanneer hij bij die vervelende en kleurloze schoolse haarkloverijen tussen de schoolbanken der leerlingen paradeerde. Wat is het toch mooi door de natuur geregeld. Om te voorkomen dat de scholastieke wetenschappen zouden verkwijnen, zorgt zij dat er mensen zijn die zich met een gretigheid op deze haarkloverijen werpen, als waren het de hersenen van Jupiter zelf.oaant. Het is hetzelfde als met het menselijk geslacht als zodanig. Dat zou ten onder gaan, als het niet zo geregeld was dat wij, desnoods tegen onze zin, door de prikkel van de wellust gedreven werden tot die door de natuur vereiste, maar uitgesproken vieze handeling. Eindelijk dan bereikten wij via die eerder genoemde oervervelende dwaalwegen, die tien volle maanden duurden, de volgende zomer. Als vermoeide reizigers kwamen wij bij het eindpunt van de logica aan. Bij wijze van toegift kregen wij, wederom onder leiding van Eglisham, ook nog de beginselen van een ander, kleiner vak te leren. Maar dat komt verderop bij de beschrijving van het volgende jaar vanzelf aan de orde. |
|