Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdReis naar Brussel, november 1611 - februari 1612Het jaar 1611, waar wij nu mee bezig zijn, liep tegen december. Omdat het jonge bestand, dat de Republiek met Spanje gesloten had, op heel veel punten niet werd nagekomen, was het geboden iemand naar de Aartshertogen af te vaardigen om te eisen dat er een einde zou komen aan de talloze klachten. De zaken van de particulieren die het recht zouden krijgen op herstel in hun voorvaderlijke bezittingen, ondervonden namelijk vertraging. Naarmate iemands papieren beter waren, was de vertraging groter. De meesten werden dan ook murw en gaven zich liever gewonnen dan te vechten voor een overwinning waarvoor hun middelen niet toereikend waren. De onderlinge haat tussen de partijen en de afschuw voor de wederzijdse godsdienst waren de oorzaak dat het recht zoveel geweld werd aangedaan. Dit was geheel in strijd met de bepalingen in de artikelen van het bestand. Volgens deze had iedereen de mogelijkheid datgene terug te vorderen, wat hem tot dan toe volgens oorlogsrecht door confiscatie onthouden was. | |
[pagina 97]
| |
Niet alleen de gewone burgers waren slachtoffer van dit onrecht en deze kwade trouw: tegen de Prinsen van Oranje, Philips Willem en Maurits, keerde de razernij zich met dezelfde onbeschaamdheid. Zij waren via de nalatenschap van hun vader samen met de Aartshertogen voor een derde deel eigenaar van de zoutwinningen in het graafschap Bourgondië. Deze mijnen zijn heel rijk en de jaarlijkse inkomsten ervan zeer hoog. De prinsen echter werd alle bemoeienis met het beheer of de verpachting van het gemeenschappelijk eigendom onthouden. Dat ging zo ver, dat hun aanbod van vijfduizend goudguldens bovenop de pachtsom van veertigduizend zonder meer werd afgewezen. De wettelijke voordeelsregeling, volgens welke de medeëigenaar van een gemeenschappelijk goed desgewenst het eerste recht van pacht moet hebben, mits de andere eigenaren daarvan geen schade ondervinden, werd hun op grond van onbeduidende uitzonderingsbepalingen geweigerd. Dit ondanks het verzet van de rechtsgeleerden der beide partijen die hiervoor in Mechelen, Brussel en Den Haag beroepshalve geraadpleegd werden en die zonder uitzondering de prinsen in het gelijk stelden. Eigenlijk betrof de aangelegenheid alleen prins Philips Willem, maar hetzij uit afkeer voor processen of in elk geval uit respect voor de Aartshertogen, vertoonde deze weinig animo om voor zijn rechten op te komen. Daarom werd vooral Maurits gezien als de tegenstander met wie Spanje rekening zou hebben te houden, te meer daar deze de indruk wekte zonder bezwaar de plaats van zijn broer in te nemen en het belang van zijn eigen huis te behartigen. Voor de missie viel de keuze boven anderen op mijn vader als geboren Brabander, oud en vertrouwd dienaar van het huis van Oranje, van jongs af bekend met het Brusselse hof en, zo mag ik er als zoon bijvoegen, een oude rot in staatkundige, diplomatieke, hof- en militaire aangelegenheden. Het is mij niet bekend waarom alleen ik als reisgezel met hem mee mocht. Misschien was het omdat ik mijn broer Maurits iets vooruit was. Een | |
[pagina 98]
| |
onderbreking van een paar weken zou mijn studie hoegenaamd geen kwaad doen en ik zou daardoor weer gelijk komen met mijn broer. De vrees bestond namelijk dat hij de moed misschien zou verliezen, als hij achterop raakte. Dit riekt een beetje naar eigenroem, maar ik verzoek dat voor deze ene keer te vergeven, aangezien ik voor mijzelf en mijn eigen familie schrijf. Ik hoef dus niet bang te zijn de afgunst te wekken bij een lezer die mij vreemd is, zomin als ik naar diens gunst hoef te dingen. Bijna evenveel maanden gingen verloren, als er weken voor de missie waren uitgetrokken, zonder dat al de moeizame plichtplegingen, beden en pressies van de plichtsgetrouwe man ook maar iets uitrichtten. De hooghartigheid van het Spaans-Bourgondische hof en de vanouds geërfde gewoonte vereisten nu eenmaal, dat de zaken op die manier, met grote traagheid, werden afgehandeld, zelfs dan wanneer de eisers het recht volkomen aan hun zijde hadden. Pas toen de Staten pressie gingen uitoefenen en onder toevoeging van dreigende waarschuwingen aan het adres der tegenpartij mijn vader gelastten ongeacht de uitslag van de onderhandelingen terug te keren, deed hij dat. Het was begin februari van het jaar daarop, toen het karwei tenslotte moeizaam, maar tot tevredenheid geklaard was. De Prinsen van Oranje, om wier belang het in hoofdzaak gegaan was, gaven dan ook met een niet te versmaden blijk van dankbaarheid te kennen hoezeer zij het werk, dat hij voor hen gedaan had, op prijs stelden en nuttig achtten. Te Brussel had hij eerst bij de Aartshertog en vervolgens bij de plechtige zittingen van de Staten, de raden en de magistraten van Brussel, Mechelen en Antwerpen het woord gevoerd. Zijn welsprekendheid, die echt was en niet schools (dit laatste verfoeide hij), oogstte zoveel lof, dat ik mij nog steeds de complimenten herinner die de bescheiden man overal ten deel vielen.oaant. Voor zover de reisomstandigheden daartoe de gelegenheid boden, moest ik mij van mijn vader wijden aan het schrijven | |
[pagina 99]
| |
van gedichtjes of aan andere dergelijke plezierige bezigheden. Ook legde hij kenners gaarne mijn prestaties op het gebied van de letteren en de muziek voor. Daardoor kwam het gerucht in de wereld over dat knappe ventje uit Holland (voor de Brabanders was dat een waar wonder). Een rector, ik geloof een jezuïet die wij op een wandeling toevallig tegenkwamen, drong er daarom bij mijn vader onmiddellijk op aan mij voor een paar jaar bij hen in opleiding te doen. Over de godsdienst kon mijn vader gerust zijn: de rector zou niet dulden dat het kind in dat opzicht ook maar iets in de weg gelegd zou worden. Ik weet nog heel goed dat mijn vader deed alsof hij daar wel oren naar had en zich naar mij toekeerde met de vraag of ik voelde voor een verblijf in dat geleerd gezelschap. Op mijn ontkennend antwoord vroeg mijn vader mij een vers te improviseren ten bewijze dat de liefde voor het vaderland het wint van die voor zelfs de beste andere landen. De aanwezigheid van de eerbiedwaardige man echter bracht mij kennelijk zo in verwarring, dat ik niets uitbracht. Wat mijn kinderlijke eerzucht achteraf nog het meest stak, was de onmacht om mijn muzen ter plaatse een versregel te ontlokken als ‘Zoeter dan elk ander land is alleen het vaderland’, of zulk soort geïmproviseerde verzen, die mij na afloop natuurlijk bij de vleet invielen. In Brussel logeerden wij met het hele gezelschap bij de oude schilder Raphael, die het pand naast het hof bewoonde. Hij was de zoon van de zeer vermaarde schilder Michiel van Coxie. Omdat ik elke dag bezig was met tekenen, met de pen of met houtskool, vatte de oude man, die anders nogal knorrig was, sympathie voor mij op. Hij hielp mij waar hij kon en gaf mij nuttige aanwijzingen. Tenslotte wilde hij een tekening van mij om te bewaren. Aan een van zijn jonge leerlingen, die zich later naar verluidt tot een uitstekend kunstenaar ontwikkeld heeft, gaf hij de opdracht mij onder zijn toezicht te portretteren. Na zijn dood, alweer lang geleden, kwam dat schilderij uiteindelijk dank zij de welwillendheid van zijn weduwe, een dochter van | |
[pagina 100]
| |
de grote zegelsnijder Jonghelinck, in het bezit van mijn ouders. Het is niet af, omdat het werk werd stopgezet wegens ons vertrek. Toch is het een levendige weergave van mijn gezicht op die leeftijd en van mijn belangstelling, want mijn luit staat er ook op. Ik weet niet of het Latijnse onderschrift van vier verzen dat ik erbij maakte een suggestie van mijn vader was of een initiatief van mijzelf. Omdat de mensen nu eenmaal gefascineerd zijn door wonderkinderen, was ik bij de Brusselaars daarom alleen al een gewaardeerd iemand. Ik begon dus in het buitenland al een zekere bekendheid te krijgen, toen ons vertrek naar Holland mijn weg naar verdere roem en populariteit afbrak.oaant. |
|