Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdBoetseren en penningen snijdenMijn verbeelding heeft zich nu wel genoeg verlustigd in de heerlijke beschouwing van al deze afbeeldingen en ik moet nodig terug naar ons uitgangspunt. Eerst moet ik echter bij wijze van aanhangsel aan het stuk over de schilderkunst nog iets toevoegen over een verwante bezigheid, waaraan ik mij nog niet zo lang geleden (ik meen in 1628) ben gaan wijden. Dat was om zo te zeggen het tekenen op was. Op de een of andere manier was ik geïnteresseerd geraakt in bronzen en loden penningen, waarvan ik afgietsels maakte. Toen ik tenslotte genoeg gekregen had van dat bezig zijn met werk van een ander, was ik ertoe overgegaan zelf originelen te maken. Met enige trots vermeld ik dat ik mij hierbij onder meer liet leiden door het voorbeeld van mijn beroemde plaatsgenoot, de Hagenaar Janus Secundus. Ik heb geconstateerd dat deze een eeuw voor mij evenzeer behept was met dezelfde liefde voor poëzie, schilderkunst en muziek en tenslotte voor deze vorm van plastische kunst. Wat hij deed, was echter meer sculptuur. Dat vereist een grotere vaardigheid, want als de beitel onverhoeds uitschiet of, liever gezegd, te diep gaat, kan men dat heel moeilijk ongedaan maken. Men gebruikt hiervoor een tamelijk zachte, asgrauwe Duitse steensoort. Dat Secundus dat ook deed, zie ik aan de originelen van de dichter, die ik cadeau gekregen heb van Cornelis van Sipenesse, de kleinzoon van de wijd befaamde schilder Jan van Scorel. Ik bewaar deze als een kostbaar bezit samen | |
[pagina 95]
| |
met enkele afgietsels van hem. Deze vormen voor mij stuk voor stuk een bewijs voor 's mans ongekend talent en voor hetzelfde goddelijke vernuft, dat ook schittert in zijn poëzie. Als ik eerlijk mijn mening mag uitspreken, dan durf ik te stellen dat ik op dit gebied nog nooit iets gezien heb dat een vergelijking met die stukken kan doorstaan. Ook hier geldt wat Beza van Secundus' poëzie schreef: ‘bij Secundus’ werk is al de rest van secundair niveau'.oaant. Ikzelf heb mij niet aan het marmer gewaagd, maar mij bij de was gehouden en mede dank zij mijn natuurlijke aanleg ben ik in deze kunsttak geen beginneling gebleven. Mijn leermeester was de goudsmid Adriaan Rattermont. Voor het geval ik geen gelegenheid mocht hebben later nog op hem terug te komen, wil ik hier verklaren dat hij terecht gold als een buitengewoon ijverig en verstandig man. Zijn kunstenaarshand was van een uiterste precisie en fijnzinnigheid, een wonder van handvaardigheid. Om die reden is hij mij altijd dierbaar geweest en zal hij dat zijn, zolang ik leef, zo goed als hijzelf mij van jongs af zijn vriendschap en respect heeft willen schenken. Ook hier doorkruiste het onrechtvaardige noodlot mijn blakend enthousiasme. Om mijn gevoelige ogen te ontzien, moest ik mij deze geneugten als het ware nog in het stadium van de borstvoeding ontwennen. Niet anders dan bij de schilderkunst en de andere bekwaamheden die van het gezichtsvermogen afhankelijk zijn, zou ik naar het oordeel van mijn vrienden ook hier een meer dan middelmatig niveau hebben kunnen bereiken. Nu diende ik mijn ogen te sparen voor bezigheden die harder nodig waren. En zoals God alles ten goede keert voor hen die Hem liefhebben,oaant. zo maakte ik, door de nood gedwongen, de overstap van wat een genoegen is om te doen naar wat nut afwerpt, iets waartoe mensen zelden op eigen initiatief komen. Er zijn dan ook maar heel weinig penningen van mijn hand bewaard, maar wat er over is, daarover hoeft de maker zich tegenover kenners niet te schamen, daar durf ik gerust voor uit | |
[pagina 96]
| |
te komen. Ik heb er een vervaardigd van keizer Karel v, waarop de vorst der dichters, Barlaeus, nog een epigram gemaakt heeft. Ik geloof dat het in de gedrukte bundel van de grote geleerde is opgenomen.oaant. Hiermee heb ik genoegzaam bewezen dat ik ruimschoots voldoende met Gods gaven was bedeeld om in geval van nood met handenarbeid in mijn levensonderhoud te kunnen voorzien. En dan spreek ik nog niet over het belangrijkste resultaat, waar het, zoals ik in het begin heb aangegeven, mijn vader om te doen was: indien wij in al die takken van de kunst zelf enige bedrevenheid hebben, steken wij in kennis van zaken onmiddellijk boven de rest uit; hebben wij ze echter nooit zelf beoefend, dan begaan wij maar al te vaak publiekelijk de grootste blunders. |
|