Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdRubensMaar een van de zeven wereldwonderen is voor mij de vorst, de Apelles onder de schilders, Peter Paul Rubens. Wat hierbovenoaant. werd geprezen in de Macedoniër Pamphilus, geldt ook voor hem: hij is een schilder ‘die thuis is in alle wetenschappen’. Door hem voor de staatsdienst in te zetten, hebben de Spaanse landsheren laten zien dat deze man voor meer was geboren dan alleen de schildersezel. Toen hij in brede kring grote roem had verworven en ruimschoots zijn aandeel geleverd had in de esthetische bevrediging van de mensen, gelastten zij hem de gaven van zijn goddelijk talent ten dienste te stellen van het | |
[pagina 80]
| |
algemeen nut. De jaloezie van de Italianen bleef Rubens natuurlijk niet bespaard. Ja, God betere het, zelfs de Engelsen, die zich door de aankoop van een paar buitenlandse doeken al competent wanen om over hem te oordelen, laten zich niet onbetuigd. Hoe vaak echter heeft zijn zonlicht deze schaduwen weer verdreven. Ik voor mij ben er steeds van overtuigd geweest dat er, ook buiten de Nederlanden, niemand is en ook niet gauw zal komen, die zich met hem zou kunnen meten in de brede scala van onderwerpen, de uiterst gedurfde gratie der vormen of de volmaakte veelzijdigheid in alle genres van de schilderkunst. Immers ook in de landschapjes, die hij kort geleden maakte, toen de pest hem dwong de stad voor het platteland te verruilen, houden overvloedige produktie en schoonheid weer gelijke tred. Als je op schrift zou inventariseren wat hij in zijn eentje met zijn penseel heeft gemaakt, hoe dik zou zo'n boek al niet worden! Trouwens, niemand anders dan Rubens zelf lijkt mij daartoe in staat. Hoe dikwijls heb ik niet gewenst dat hij de wereld zou verblijden met zo'n catalogus van zijn werk, het beste beeld dat men zich van hem zou kunnen vormen. Had ik de vriendschap met hem kunnen cultiveren, iets wat het ongelukkige tijdsgewricht tot nu toe heeft verhinderd, dan zou ik hem dat steeds hebben voorgehouden. Van zijn vele schilderijen is er een, dat mij altijd is bijgebleven. Dat kreeg ik een keer te zien bij mijn vriend Nicolaas Sohier, in diens prachtig ingerichte huis in Amsterdam. Daarop is het afgehouwen hoofd van Medusaoaant. geschilderd, omkranst door slangen die uit haar haar ontspruiten. Het gelaat van de wonderschone vrouw heeft zijn gratie nog bewaard, maar tegelijk wekt het afgrijzen door de zojuist ingetreden dood en door de krans van afzichtelijke slangen. De combinatie is zo geraffineerd uitgevoerd, dat de toeschouwer door de plotselinge confrontatie (normaal is het schilderij namelijk afgedekt) geschokt wordt, maar tegelijk de ontroering ondergaat van de | |
[pagina 81]
| |
levensechtheid en de schoonheid, waarmee het wrede onderwerp is weergegeven. Nu ik mij zo lovend uitlaat over iets wat ik liever bij vrienden zie hangen dan in mijn eigen huis, schiet mij het mooie antwoord te binnen van een Teutoonse gezant te Rome.oaant. Bij een kostbaar schilderij, dat op het Forum Romanum werd tentoongesteld, een voorstelling van een bejaarde herder met zijn staf, vroeg iemand hem of hij enig idee had van de waarde. Met de onbevangenheid die dat volk eigen was, antwoordde hij dat hij zo'n man in het echt nog niet voor niets wou hebben. Ik heb geen boodschap aan de critici die de schoonheid van iets afmeten aan het afgrijzen dat ervan uitgaat. Als iemand mij moord en doodslag wil bezingen met hetzelfde mooie stemgeluid, waarmee hij vrolijke en komische situaties kan schetsen, dan verzoek ik hem beleefd stof en voordracht beide op mijn smaak af te stemmen. Mooie onderwerpen kunnen bij een minder elegante presentatie nog wel overkomen, maar wat lelijk is, kan nooit door de presentatie tot iets bekoorlijks worden. |
|