Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdDe rijkdom van het NederlandsWij Nederlanders, die op het punt van samenstellingen van naamwoorden en werkwoorden niet onderdoen voor de Grieken, bezondigen ons ook vaak aan deze onhebbelijkheid, die toch eigenlijk, als wij met Simon Stevin mogen spreken, een gruwel is voor Nederlandse oren. Stevin had zich zelfs de loffelijke taak gesteld te bewijzen, dat onze moedertaal het Grieks en het Latijn in kwaliteit overtreft. Daarvoor verzamelde hij de Nederlandse werkwoorden met eenlettergrepige wortels. Hij kwam tot een totaal van zevenhonderdtweeënveertig. In de Latijnse woordenboeken kon hij er slechts vijf vinden (do, flo, no, sto en sumoaant.) en in de Griekse geen een, als wij afzien van de | |
[pagina 49]
| |
vijfenveertig samengetrokken vormen. Met de telling van zulke wortels bij de naamwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels en andere woordsoorten kwam hij voor het Latijn slechts tot honderdvijftig en voor het Grieks tot tweehonderdtwintig, maar in het Nederlands telde hij er veertienhonderdachtentwintig. Men mag dit werk van deze grote geleerde, die zich naar mijn weten nooit speciaal met dit terrein heeft beziggehouden, niet bagatelliseren. Hij heeft er zonneklaar mee aangetoond dat het Nederlands bij uitstek geschikt is voor het maken van samengestelde woorden, waarover wij het hier hadden. In onze taal hoeven deze immers zelden meer dan twee lettergrepen te tellen. Men denkt vaak met een onherleidbare wortelvorm te doen te hebben, die in feite bestaat uit twee samengesmolten wortels. Stevin demonstreerde dit heel spitsvondig aan de hand van het Nederlandse woord ‘navel’.oaant. Evenals ik zag hij een belangrijke bijdrage tot de charme van onze taal daarin gelegen, dat woorden die wij eigenlijk als samenstellingen moeten beschouwen, eruit zien als niet samengestelde oerwoorden. Naast de volheid aan betekenis maakt de bondige vorm van deze woorden het gebruik zo aantrekkelijk. Hun beknoptheid voorkomt ademnood bij de spreker en verveling bij de toehoorder. Ik zou willen dat de grote geleerde en balling, Hugo de Groot, dit buitengewone voordeel van onze moedertaal beter had uitgebuit. Nog in dit jaar,oaant. waarin ik de onderhavige passage neerschrijf, is zijn Inleydinghe tot de Hollandsche Rechtsgeleertheyt uitgekomen, een buitengewoon nuttig boek. Met het idee dat een dergelijk boek er zou moeten komen, heb ik lang rondgelopen, zoals mijn vrienden gaarne zullen bevestigen, en vijftien jaar geleden al heb ik er bij dezelfde De Groot met klem op aangedrongen dit werk op zich te nemen. Nu hij eindelijk zijn grote schuld jegens het vaderland heeft ingelost, heeft hij er bij wijze van samengestelde interest een edelmoedige toelage bijgevoegd, een rente die de oorspronkelijke hoofdsom haast in | |
[pagina 50]
| |
omvang overtreft. In het voetspoor van zijn voormalige huisvriend Stevin, die hetzelfde met de wiskunde deed, heeft De Groot het complete recht beschreven in zijn moedertaal. Hiermee heeft hij bereikt dat inderdaad, naar de bekende regel uit datzelfde recht, ‘wat iedereen aangaat, ook ieders bijval moet kunnen krijgen’,oaant. omdat iedereen het nu in zijn eigen taal begrijpen kan en in zekere zin uit de aard van de begrippen en de woorden kan afleiden. De verdienste van deze onderneming en het resultaat van dit zware karwei zullen mijn Hollandse ‘boeren, zo zij hun bevoorrechte situatie inzien’,oaant. niet hoog genoeg kunnen aanslaan. Wat is dat toch voor waanzin om ruimschoots de middelen in huis te hebben waarmee je de wetenschappen een stuk gemakkelijker aanleert, en dan toch deze schatten van eigen bodem onbenut te laten liggen en er zelfs de neus voor op te halen, en dat alles alleen maar om het leren extra moeilijk te maken? Ik zou hier best in het geweer willen komen tegen deze misvatting die tegenwoordig nogal wijd verbreid is. Ook in deze dienst aan het nageslacht is Stevin ons echter al met klem van argumenten en met welsprekend illustratiemateriaal voor geweest. Toen De Groot de oude leerstof in nieuwe woorden ging formuleren, had hij, zoals ik al zei, zijn eigen geestesgaven en de rijkdom van onze eigen moedertaal naar mijn smaak tot op de bodem moeten aanboren. Vermoedelijk had hij een aantal zaken dan beter en vooral beknopter geformuleerd. Ons volk, dat hardnekkiger dan enig ander aan zijn oude dwalingen vasthoudt, had hij daarmee de mogelijkheid ontnomen zich ter verontschuldiging te beroepen op de hindernis van het nieuwe woordgebruik of op de angst daarvoor. Laten wij hopen dat een herziene druk van de Inleydinghe, die zeker komen zal, aan deze milde kritiek op de eerste uitgave tegemoet zal komen. Als hij na enkele jaren zijn tekst terugziet, zal hij zelf verbaasd zijnoaant. en door de afstand in tijd zijn eigen, deskundige criticus geworden, zal hij, evenals schilders dat doen, met een nieuw oog veel | |
[pagina 51]
| |
verbeteringen of verfraaiingen proberen aan te brengen. Er is een beroemde uitspraak van Fab. Quintilianus, die ik vaak citeer en altijd in gedachten heb. In een openhartige formulering zegt de grote man het volgende: ‘Ik liet mijn boeken enige tijd met rust, totdat het enthousiasme over de nieuwe stof wat bekoeld was en ik ze kritischer kon bekijken, als door het oog van een lezer.’oaant. De grote auteurs mogen zich dit aantrekken. Ook tegenwoordig zal niemand durven beweren dat hij zo goed is dat er niets voor een tweede ronde overblijft. |
|