Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Het Grieks, 1609Zover waren wij nu gekomen met onze basiskennis van het Latijn, die wij verder uitbouwden door deze taal voor onze dagelijkse gesprekken te gebruiken. Wij werden hieraan zo strikt gehouden, dat wij onze moedertaal bijna ontwend raakten. Toen begon mijn vader te denken aan het Grieks,oaant. een taal die hijzelf nauwelijks kende. Juist om die reden vond hij dat wij er extra aandacht aan moesten besteden. Het was zijn vaak geuite klacht, dat hij de grote nadelen van zijn onkunde aan den lijve had ondervonden. Hier moest hij het karwei dus helemaal aan Dedel overlaten, maar deze werd wel heel precies geïnstrueerd. Eerst moest hij een schrijver van een grammatica zoeken, van wie hij wist dat deze ons langs de kortste en veiligste weg naar Griekenland zou brengen. Vervolgens moest hij van diens beknopte werk weer een samenvatting maken en ervoor zorgen dat wij ons niet tot doelloze omwegen lieten verleiden. Dedel, die zich het succes van deze aanpak bij de vorige gelegenheden bewust was, deed zeer zijn best om het ons gemakkelijk te maken. De bewijzen hiervan heb ik in mijn exemplaar van de grammatica van Clenardus,oaant. waarop zijn keuze gevallen was. Daarin vind ik talloze noten van Dedels hand, talloze passages die in één regel werden samengevat, talloze regels die voor het moment werden ingekort of geschrapt. Hij constateerde dat de auteurs veel materiaal opvoeren om met hun eruditie te pronken en niet zozeer omdat zij het beschouwen als een vereiste voor de kinderen. Naar zijn mening was deze kennis met minder tegenzin en met meer profijt te halen uit praktische oefeningen en uit lezen. Een voorbeeld daarvan was de onbeperkte verscheidenheid der dialecten. Dedel had gezien hoe kinderen daarmee werden overstelpt en van de mooiste aller talen weggejaagd, juist op het moment dat zij haar heiligdom zouden betreden. En toch, als men hiermee zou wachten tot men aan de lectuur van poëzie toe was en dan | |
[pagina 45]
| |
bij voorkomende gelegenheden op de eigen aard en systematiek van elk der dialecten zou wijzen, dan zou dat voldoende zijn. De regels voor wat men de enkelvoudige en de samengetrokken verbuigingen noemt had Dedel zeer bondig geformuleerd. Die voor het augmentoaant. werden eveneens samengevat en met grote hardnekkigheid erin gehamerd. Want zo er iets broodnodig is voor de werkwoordsvervoeging, dan is het wel de toepassing van die regels. Van het systeem der accenten werd niets overgeslagen en Dedel hield er de hand aan dat wij het geleerde door dagelijkse oefeningen opfristen. Ik geloof dat deze inspanning nuttig besteed was. Immers, bijna dagelijks zie je mensen, die verder heel goed Grieks kennen en het regelmatig lezen, juist bij dit onbelangrijke aspect van die taal door de mand vallen. Zij mogen dan met recht aan grammaticale regels een hekel hebben, het kost hun wel de grootste moeite een Grieks woord over te schrijven en de echte kenners zien op hen neer. De syntaxis doorliepen wij spelenderwijs. Wie al Latijn kent, heeft hier nauwelijks regels nodig, hoezeer ook het tegendeel beweerd wordt door dikdoende druktemakers die erop uit zijn hun aanzien te vergroten door de omvang van de grammatica op te blazen. Enkele algemene regels dienen even te worden aangeroerd, maar het is zinloos en ook onmogelijk de totale rijkdom van de veelzijdigste aller talen in elementaire regels onder te brengen. Daaromoaant. werd ook de versleer alleen maar in een eenvoudige samenvatting gegeven. Op basis daarvan begon ik zonder veel problemen Griekse verzen te schrijven. Deze vruchten plukte ik overigens pas in het jaar daarna, want ik was inmiddels in de ban geraakt van de charme van de taal en van al het schoons dat daarin zo mooi verwoord was weergegeven. Ik herinner mij dat ik mij voor mijn oefeningen vol enthousiasme op de Cyropedie van Xenophon wierp. In korte tijd kon ik plezierig en gemakkelijk met het Grieks uit de voeten. Ergens geeft Quintilianus toe, ‘dat zelfs de taal der Romeinen niet die charme kent, die alleen aan de inwoners van Attica ten deel is | |
[pagina 46]
| |
gevallen’.oaant. Meer dan voor enige andere taal die ik ken, heb ik zelf een haast onvoorstelbare bewondering voor het Latijn om zijn statigheid en gespierdheid die men elders tevergeefs zal zoeken, maar toch durf ik zonder meer te beweren dat de schoonheid van de taal van Attica die van de andere talen verre overtreft. Het heeft iets dat tong en oren zo streelt, dat ik tot op heden van de Griekse auteurs - vooral van de grootsten onder hen, met wie ik door jarenlange lectuur behoorlijk vertrouwd ben - blijf genieten. Chrysostomus (welk een kerkvader!) is een van mijn lievelingsauteurs en van deze keuze hoef ik geen spijt te hebben, sinds ik de grote Daniel Heinsius, een goede vriend van mij, heb horen verklaren dat geen enkele auteur van dit genre hem vaker genotvolle lectuur verschaft. Inderdaad: genotvolle lectuur, want met de honingzoete overredingskracht van zijn gulden mondoaant. is hij als een plezierige reisgezel voor de lezer, die hij onder aangename conversatie langs de binnenweggetjes van een mooie route omhoog leidt naar de moeilijkste geboden van het geloof. |
|