Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdDe retorica, 1608In het begin van mijn twaalfde jaaroaant. maakte ik kennis met de zogenaamde tropen en figurenoaant. van de retorica. Ook hier was door de zorgen van mijn vader en van Dedel al het overbodige weggesnoeid en bleven er slechts een paar bladzijden te leren over. Het heeft zijn nut zich op deze theoretische elementen toe te leggen, sinds de tijd dat ze in de kringen der geletterden tot ontwikkeling gekomen zijn. Deze ontwikkeling kwam vooral voort uit de behoefte aan vaktermen waarmee de feitelijke gang van zaken, die door de natuur zelf bepaald wordt, gemakkelijker beschreven kan worden. Maar, schoolmeestertjes, omwille van de schitterende talenten die onder uw handen verloren gaan verzoek ik u, vermijdt de grote ballast, vermijdt overbodige inspanningen. Al wat op dit terrein in regels gegoten is, behoort tot de natuur zelf. De jeugd moet er zo in onderricht worden, dat zij als het ware uitgenodigd wordt tot het gebruik van wat van nature al tot haar eigen uitrusting behoort. Want zelfs onder het lagere volk vindt men niemand die de retorische figuren niet hanteert, ook al kent hij de terminologie niet. Zo- | |
[pagina 43]
| |
zeer behoort dit tot de uitrusting van elk mens, ook al menen dwaze en opgeblazen grammatici dat de mensheid dat allemaal aan hen te danken heeft. Dit onderdeel van de retorica is onder anderen door Cornelius Valerius beknopt behandeld.oaant. Ik kan constateren dat diens retorische schema's bij mijn vader hoog in aanzien stonden. Vooral daaraan ontleende hij de belangrijkste gegevens die hij ons over dit onderwerp wilde laten dicteren. (Inderdaad, dicteren en laten opschrijven. Want naar zijn vaste overtuiging droeg dat bij aan de versterking van het geheugen. Vandaar dat de meeste regels uit de beginfase van de verschillende vakken, die ik nog bewaar en waarvan met Gods wil ook de kleinkinderen nog plezier zullen hebben, hun ordening danken aan de zorgen en inzichten van mijn vader, maar de schriftelijke registratie mijn eigen werk is.) Ik begrijp echter heel goed waarom mijn vader het onderdeel in de rij van de taken van de redenaar dat in de oudheid op de derde plaatsoaant. kwam, een plaats gaf vóór de ‘inventio’ en de ‘dispositio’. Begiftigd met een scherp verstand en meer dan wie ook een geboren opvoeder van jeugdige personen, had hij begrepen dat de regels voor de formulering veel beter bij het bevattingsvermogen van kinderen passen dan de regels die over de inhoud gaan. Deze vormen een steviger kost in het onderwijs. Wij kregen oefeningen in de grammatica; over inhoud werd nog helemaal niet gesproken. Als er fabels of historische verhalen werden behandeld, werd er meer gelet op het Latijn en op de stijl dan op het waarheidsgehalte of de kunstige vertelling. Welnu, omdat men ons in een verder stadium moest wijzen op tropen en figuren, waren er, zoals ik al zei, woorden nodig, waarmee de dingen konden worden aangeduid die wij voor de leraar uit het hoofd moesten kunnen opzeggen. Dat is alles waar het in dit vak om gaat, want met de toepassing van figuren en tropen kunnen zelfs vrouwen en boeren overweg, zoals ik aan het begin al heb gesteld. |
|